Samenvatting cognitie-deel van het vak Cognitieve en taalontwikkeling (SOW-PWB1270)
3 views 0 purchase
Course
Cognitieve en taalontwikkeling
Institution
Radboud Universiteit Nijmegen (RU)
In dit bestand staat de stof over het cognitie deel van het vak cognitieve en taalontwikkeling. Dit is de colleges behandelde stof en de literatuur.
Als je dit kent ben je klaar voor dit deel van het tentamen!
College 1:
Cognitie vs intellegentie: Cognitie heeft betrekking op het proces in het algemeen en intellegentie is
de kwaliteit van de cognitie van een persoon te beschrijven (in vergelijking tot anderen).
Wie is Piaget: (1896-1980)
- Hoogleraar universiteit Geneve in Zwitserland
- Bioloog, psycholoog en filosoof
- Is begonnen met de observatie van kinderen
Cognitieve ontwikkeling van Piaget:
- georiënteerd op de problemen van de epistemologie (kennisleer)
- doel: de echte aard van kennis begrijpen door te onderzoeken waaruit en hoe de kennis in
ontstaan. Door de kwalitatieve ontwikkeling van cognitieve structuren vast te stellen.
Wat is cognitie: bestaat uit organisatie en adaptatie.
Organisatie: schema’s organiseren tot efficiënte systemen. Dit doen kinderen door schema’s
te linken.
adaptatie: het maken van nieuwe schema’s of structuren door interactie met de omgeving.
Door assimilatie (= situatie aanpassen aan een bestaand schema) en accommodatie (= oude
schema’s worden aangepast of nieuw schema gemaakt). Assimileren is in een cognitief
equilibrium.
kennis, bewustzijn, intelegentie, denken, verbeelden, scheppen, redenaren, problemen oplossen.
Embodied cognition: cognitie en motoriek, samenwerking tussen lichaam en brein
Voor Piaget vooral behaviorisme: conditionering (begon is 1913)
Vanaf 1960: Piaget:
- Kinderen exploreren hun omgeving in een actieve manier
- Kinderen construeren hun realiteit
- Kinderen construeren schema’s (cognitieve structuur)
set van acties, herinneringen en strategieën om de omgeving te begrijpen en te
voorspellen.
Hoe ontwikkeld cognitie:
- Adaptie: door interactie met de omgeving ontwikkelen we schema’s, dit zorgt ervoor dat we
ons kunnen aanpassen aan de omgeving. Dat aanpassen gebeurt op twee manieren:
Assimilatie: Het integreren van kennis (de omgeving) in bestaande cognitieve structuren.
Bestaande cognitieve structuren worden gebruikt om nieuwe kennis te interpreteren.
Accommodatie: Het aanpassen van de oude/bestaande cognitieve structuren aan de
Omgeving.
Cognitieve ontwikkeling is een directe leerervaring (observatie en imitatie, trail en error,
conditionereing)
waarom:
- De neiging om onze schema’s te oefenen en te herhalen (blijven grijpen naar iets)
- Focussen op dingen die nieuw/verassend zijn en niet volledig begrepen worden
- Het begrijpen van nieuwe dingen geeft een bevredigend gevoel van competentie.
,Wat: het cognitieve schema (universeen, zelfde volgorde, periode waarin de ontwikkeling kwalitatief
gezien gelijk blijft, maar kinderen kunnen sneller door de stadia gaan)
- Sensomotorische fase (0-2 jaar): Cognitie op gedragsniveau
Bevat 6 substadia:
I. (0-1 maanden) ongecoördineerde reflexhandelingen
II. (1-4 maanden) primaire circulaire reacties.
op zichzelf gericht. (doet ze alleen omdat het uitoefenen van het schema leuk is om te
doen, er is geen doel) en het gedrag wordt aangepast op de omgeving (mond anders
openen voor een tepel dan voor een lepel).
III. (4-8 maanden) secundaire reacties. Coördinatie kijk-en grijpschema semi-
intentionaliteit.
Secundair: alleen voor effect, buiten het lichaam. (reproduce intresting outcoms by
repeating the action)
IV. (8-12 maanden) Intentioneel gedrag door combinatie van bekende middel-doel
schema’s. beginnende objectpermanentie.
Cognitie naar een ander level: the ability to use one thing to stand for something else.
Het kind kan dingen ‘testen’ door er over na te denken. Door mentale combinatie van
verschillende symbolische systemen.
V. (12-18 maanden) tertiaire circulaire reacties. gebruik van tools. geen A-not-B fout.
Tertiare circulaire reactie: gericht op variatie, of onderzoek doen. (slaan op
verschillende voorwerpen geeft andere geluiden, of kijken hoe je een kauw ring kan
dragen).
A-not-B verklaring: (Piaget) het lang termijn geheugen is beter ontwikkeld. Als het direct
werd gegeven en ze konden meteen het beestje pakken dan konden ze het wel, maar
het duurde te lang waardoor ze dit niet kunnen. Of inhibitie: A is de dominante stimulus
VI. (18-24 maanden) gevestigde objectpermanentie. Eerste symbolische representaties
(iets staat voor iets anders) en symbolisch spel (pretent play)
duidelijk doel, het gebruik van een schema om een ander schema te kunnen uitvoeren
(het verplaatsen van een object om ergens bij te kunnen). Eerste echt intellectueel
gedragspatroon.
Objectpermanentie:
stadia 1 of 2 (0-4): kind volgt een object met de ogen. Stopt met kijken als het
object verdwijnt zoekt niet.
Stadium 3 (4-8): Grijpt naar een object als het half zichtbaar is (bijv. onder een
deken). Als het object niet zichtbaar is, verliest het interesse. Ook als hij het object al
vast heeft en je bedekt de hand en het object zal het kind er niet naar zoeken.
Stadium 4 (8-12): Zoekt voor een niet zichtbaar object (bijv. onder een deken).
Maakt de A-not-B error.
Stadium 5 (12-18): Maakt geen A-not-B error meer. Ingewikkelder testjes waarin
het object eerst in een cup geplaatst wordt en de cup geleegd wordt
onder de deken volbrengt het kind niet. Een kind begrijpt zichtbare verplaatsingen maar
niet niet-zichtbare verplaatsingen.
Stadium 6 (18-24): objectpermanentie is compleet kind heeft symbolische
representaties van het object.
- Preoperationele fase (2-7 jaar): Cognitieve acties op symbolische niveau
Egocentrimse/ Egocentrische spraak: denken/praten van uit eigen perspectief
, Onderzocht door de three mountains tast: je moet een foto kiezen van wat de ander
ziet. Kinderen van deze leeftijd kiezen de foto van wat ze zelf zien.
Animatisch denken: leven toeschrijven aan dingen die niet leven, en invloed
denken te hebben waar geen invloed op hebt,
Conservatietaal: verschillende soorten, lengte, aantal, massa, water, ruimte.
Tegenstrijdig met Piagets oorspronkelijke theorie: als je iets kan toepassen moet
je dit op alles kunnen toepassen. Heeft zicht verbeterd met Horizontale décalage:
Ongelijkheid in het verinnerlijken van een concept.
- Concreet opetationeel (7-11): cognitieve acties met behulp van mentale operaties
Conservatie taak:
Horizontale décalage:
Classificeren:
Class inclusion problem: je laat een afbeelding zien met tulpen en rozen en je
vraagt zijn er meer tulpen of bloemen? Hier geven kinderen het juiste antwoord
dat er meer bloemen zijn. (ze snappen dat tulpen een subclassen binnen bloemen
is. peroperationele kinderen hebben dit fout).
Transitieve relaties: gegeven dat Henk groter is dan Kees en Kees groter is dan
Sophie. Dan is Henk groter dan Sophie. (de mier is groter dan de olifant en de
olifant is groter dan de muis. Dus.. de mier is groter dan de muis)
Er is gevonden dat kinderen dit eerder kunnen dan dat Piaget zegt als er minder gebruik
wordt gemaakt van geheugen.
- Formeel operationele fase (>11): cognitieve acties op hypothetische en abstract niveau
Hypothetische en deductief redeneren (je kan uitgaan van een theorie, hier kan je
hypothese opstellen en toetsen)
Wetenschappelijk denken
Logisch redeneren
Abstract denken
Kritiek op Piaget:
- Op individualisme:
Piaget: gelijken structuren ontwikkeling optimaal (het heeft geen zin om te werken met
iemand die verder is, niet met ontwikkelingsongelijke samenwerken)
Maar blijkt: ontwikkelingsongelijkheid werkt beter en sociale context is zeer belangrijk.
- Op spontaneisme:
Piaget: ontwikkeling is spontane constructie, gaat vanzelf. Een kwalitatieve sprong is niet
te sturen.
Empirisch kritiek: trainingsstudies tonen leerwinst
- Op holisme:
Piaget: ontwikkeling op alle gebieden tegelijk
Empirische kritiek: ontwikkeling is hetrogeen (bv object en persoonspermanentie niet
tegelijk ontwikkeld)
- Op ontwikkelingsleeftijden: mentale representies
Piaget: representaties van af stadium 6
Empirische kritiek: vanaf de geboorte?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maudterschure. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.49. You're not tied to anything after your purchase.