Inleiding orthopedagogiek samenvatting literatuur
College 1
Kenmerken van een opvoedingsimpasse (Sleutel, 1986)
- Op een bepaald moment lijkt of blijkt dat het opvoedings- of onderwijsleerproces te
stagneren. Het kan zijn dat opvoeders zelf vermoeden dat de voortgang niet normaal is, maar
het komt ook voor dat er min of meer objectieve signalen zijn (zoals een schooltoets of een
observatie door een professionele opvoeder) die wijzen op een stagnatie.
- Vanaf dat moment proberen opvoeders er intuïtief en met gewone middelen iets aan te
doen. Soms zijn er in de eigen omgeving mensen die een tip of raad geven, of wordt gezocht
naar adviezen die op internet te vinden zijn.
- Na enige tijd blijkt het rendement van deze aanpak onvoldoende te zijn.
- De betrokkenen zien geen bevredigende mogelijkheden meer om de stagnatie zelf aan te
pakken.
- Bij hen ontbreekt de verwachting om alleen of samen, binnen een acceptabele termijn,
bevredigende middelen te vinden om de ontwikkeling weer in de gewenste richting te
kunnen beïnvloeden.
- Dit ontbreken van een positieve verwachting gaat gepaard met onaangename emoties.
Orthopedagogiek = preventie (voorkomen van verergering van al bestaande problemen).
Menselijk handelen:
1. Optreden vanuit een bepaalde zekerheid.
2. Op een overwogen wijze doen en laten en zichzelf daarvan rekenschap geven.
3. Optreden in de verwachting van een bepaalde afloop.
Handelen impliceert dat er sprake is van intenties, plannen , verwachtingen en overtuigingen die
leiden tot verschillende manieren om te sturen.
De mens handelt en maakt keuzes (stuurt) in een situatie die bestaat uit een samenspel van
biologische, sociale en culturele factoren, niet als buitenstaander en objectieve waarnemer
van die situatie, maar als een onlosmakelijk deel ervan. Mensen zijn selectief in hun
waarneming en geven er een eigen betekenis en waardering aan. Wij handelen als mens in
een dor onszelf geïnterpreteerde context, waarin we onszelf en onze daden een plaats
toedenken.
De Ruyter (1987) noemt handelen een optreden vanuit een bepaalde zekerheid. Die zekerheid is niet,
zoals bij dieren, vastgelegd in instinctieve patronen. Mensen moeten vaak zélf kiezen en een plan
maken. Onzekerheid is eigen aan menselijk handelen. Een keuze kan een vergissing blijken en
verkeerd uitpakken door factoren die niet allemaal vooraf te overzien zijn. Op het doen, maar ook op
het nalaten, kunnen anderen je aanspreken, eventueel door je ter verantwoording te roepen.
Mensen kunnen niet anders dan handelen – ook niets doen is handelen – en moeten keuzes
maken.
De energie van de persoon, de emotionele beleving van de eigen toestand, impulsen, stemming,
betekenisgeving en waardering beïnvloeden het (kunnen) maken van keuzes. De mens staat voor de
opgave om tussen zulke ongrijpbare factoren een zeker evenwicht te vinden, keuzes te maken en het
eigen handelen te verwantwoorden.
Het verhaal van een persoon, gezin en cultuur speelt een belangrijke rol in de ervaring van situaties,
gebeurtenissen en problemen.
1
,Volgens Sleutel (1982) brengt de opvoeder het kind een netwerk van regels bij, waardoor het een
voorkeur krijgt voor een bepaald type daden en zich door die voorkeur laat motiveren. Via vooral
ervaringsleren wordt het kind deelgenoot van de sociale orde die voor geldig wordt gehouden.
Opvoeden tot mondigheid wil zetten dat kinderen leren de verantwoording voor hun optreden te
dragen. Ze leren niet alleen de regels, maar ook de acceptabele verantwoording voor hun handelen.
De in een cultuur doorgegeven verhalen bevatten regels van een hogere orde, in de vorm van
normen en waarden, waarop men een beroep kan doen ter rechtvaardiging van het handelen.
Opvoedingsproblemen ontstaan in de wisselwerking tussen kind en opvoeders, binnen verschillende
contexten van de samenleving (gezin, buurt…). Wat men als een opvoedingsprobleem ervaart, is
plaats-, tijd- en cultuurgebonden, passend bij de leidraad of het voorbeeld (guiding image) van wat
men van een kind mag verwachten en wat een opvoeder hoort te doen.
Als de ontwikkeling of de omgang met het kind niet voldoet aan de (impliciete)
verwachtingen binnen een context, dan kan dat leiden tot gevoelens van onzekerheid, zorg
en verwarring.
In onze samenleving is er steeds meer sprake van protoprofessionalisering, een begrip dat aanduidt
dat de leek (een niet-deskundig persoon, iemand die weinig kennis heeft van een bepaald gebied) de
taal van de hulpverlener leert kennen en gaat spreken, en samenhangt met een toenemend
algemeen ontwikkelingsniveau van de samenleving.
Een verschijnsel dat daarmee samenhangt, is een groeiende vraag naar professionele hulp,
wat vervolgens weer leidt tot een groter aanbod van hulp.
Er is onder professionals een zekere taakverdeling, van klinisch werk, naar methodiekontwikkeling,
beleid, opleiding, wetenschappelijk onderzoek en theorievorming. In alle gevallen doet zich in één of
andere vorm de vraag naar het ‘juiste handelen’ voor.
De mens als biologisch bepaald handelend wezen: wat mensen doen, denken en voelen als een
complex systeem van biologisch bepaald en geconditioneerd gedrag, waarbij de marges van de
individuele vrijheid beperkt zijn.
De mens als rationeel handelend wezen die keuzes kan maken en leeft in een verhaal.
Handelen is niet altijd nadrukkelijk overwogen, maar dikwijls een gevolg van bepaalde patronen of
‘regelgeleid’. Normen leiden tot min of meer expliciete regels voor het handelen in bepaalde
situaties. Het individu kan, zonder vooraf expliciet stil te staan bij de achterliggende waarden,
desgevraagd verantwoording af te leggen door te verwijzen naar wat gebruikelijk is.
Pas als iemand wordt uitgedaagd tot reflectie, bijvoorbeeld doordat zijn optreden niet het
gewenste effect heeft of omdat (positieve of negatieve) kritiek van anderen om
verantwoording vraagt, wordt hij zich meer bewust van zijn doen.
2
,College 2
Hutschemaekers: de psycholoog als scientist practioner.
Het model van de scientist practitioner is een opleidingsmodel waarin wetenschappelijke kennis en
praktijkvaardigheden tegelijkertijd moeten worden aangeboden. De student moet zowel geschoold
worden in het doen van wetenschappelijk onderzoek als in het uitvoeren van
praktijkwerkzaamheden. Dat ideaal is een tijd lang de algemene norm geweest bij het opstellen van
opleidingscurricula. Toch is het succes van het model bescheiden geweest. De combinatie onderzoek
en praktijk laat zich in het kader van een opleiding niet zo eenvoudig combineren.
De dominante wetenschapsbenadering was die van de fenomenologie. Hierin werd vooral gefocust
op processen van betekenisgeving.
De wetenschappers zochten aansluiting bij een empirisch-positivistische traditie, terwijl de
toegepaste psychologen zich meer gingen richten op het psychoanalytische gedachtegoed3 . Daar
waar positivistische traditie vooral is geïnteresseerd in algemene wetmatigheden die bij voorkeur
worden blootgelegd in een experimentele setting, richt de psychoanalytische traditie zich vooral op
het begrijpen en inzichtelijk maken van individuele geschiedenissen.
Bouldermodel: waarbij in een opleiding wetenschap en praktijk gecombineerd werd (uiteindelijk niet
succesvol: universiteiten vonden het lastig om beiden te combineren).
(a) de intuïtieve practitioner
De intuïtieve praktiserend psycholoog voert zijn praktijkwerkzaamheden uit zonder daarbij
wetenschappelijk onderzoek te verrichten of bewust gebruik te maken van wetenschappelijke kennis
en inzichten. Expertise gebaseerd op ‘praktijkkennis’.
(b) de clinical scientist
De klinische wetenschapper, is de tegenpool van de intuïtieve hulpverlener. De klinische
wetenschapper houdt zich hoofdzakelijk dan wel uitsluitend bezig met wetenschappelijk onderzoek.
(b) De reflective pratitioner
Het vertrekpunt van de reflective pratitioner ligt bij de intuïtieve professional. Deze beschikt over
heel veel impliciete kennis. Deze kennis stuurt zijn handelen aan zonder dat hij zich daarvan bewust
is. Zonder zich daar bewust van te zijn stuurt de intuïtieve professional zijn handelen door telkens al
doende bijna reflexmatige en zonder zich daar al te bewust van te zijn te reflecteren op wat zich
voordoet.
Reflection on action vindt plaats nadat action heeft plaatsgevonden en betreft het nadenken en
expliciteren van de action en de motieven die daarbij een rol hebben gespeeld: ‘wat heb ik gedaan en
waarom heb ik dat gedaan?’
(c) De evidence based practitioner
Professionals werken evidence based als zij hun interventies baseren op de meest recente
wetenschappelijke inzichten. Interventies heten evidence based als ze aangetoond effectief zijn.
De evidence based practitioner baseert zijn professioneel handelen evenals de clinical scientist op de
meest recente wetenschappelijke inzichten. De clinical scientist gaat daarbij heel ver: bij hem
dicteert uitsluitend wetenschappelijke kennis wat er moet in de praktijk. De evidence based
practitioner werkt veel meer in interactie met zijn omgeving: in de praktijk bestaat een specifiek
probleem waarvoor een oplossing wordt gezocht (bepaald door wetenschap en wensen cliënt).
C De scientist practitioner
3
, De scientist practitioner bevindt zich tussen de reflectieve practitioner en de evidence based
practitioner en combineert hun werkwijzen. Enerzijds stelt hij zich voortdurend vragen en is hij bezig
met het expliciteren, systematiseren en toetsen van zijn praktijkkennis, anderzijds stelt hij zich
voortdurend de vraag of hetgeen hij doet de meest effectieve interventie is. Daarbij sluit hij aan bij
de meest recente wetenschappelijke inzichten en maakt hij gebruik van de werkwijze van de
evidence based practitioner.
Hij verhoudt zich actief tot zijn professioneel handelen en gedraagt zich daarbij als ‘wetenschapper’
die altijd nieuwsgierig is, voortdurend de vraag stelt naar het waarom en voortdurend op zoek is naar
betere antwoorden en meer inzicht.
De meerwaarde van de scientist practitioner zit in zijn besef van professionele en wetenschappelijke
beperktheid. Dankzij zijn training in zelfreflectie en zijn kennis van de stand van wetenschap weet hij
als geen ander hoezeer zijn arbeid mensenwerk is en blijft. Dat maakt hem bescheiden in zijn oordeel
over de juistheid van zijn diagnostiek en de effectiviteit van zijn interventies. En juist vanwege zijn
plaats in het praktijkveld is hij zich er terdege van bewust hoe belangrijk de rol van de context is.
Effecten zijn niet alleen het gevolg van zijn interventies maar hangen ook sterk samen met de situatie
waarin hij ze aanbiedt en de verwachtingen die zijn cliënten van hem hebben. In de ervaring van die
beperking toont zich de ware meester.
College 3
Leerproblemen en leerstoornissen
Als we spreken over leerproblemen en leerstoornissen, doelen we op leren in de enge betekenis. Het
gaat dan over het leren van schoolse vaardigheden, zoals lezen, spellen en rekenen.
Binnen de indeling van leerproblemen maakt men een onderscheid tussen:
- Primaire leerproblemen: (‘op zichzelf staande’) leerproblemen of leerstoornissen zijn het
gevolg van specifieke problemen die zich manifesteren in het leren van die schoolse
vaardigheden zelf, zonder dat in principe andere gebieden van de ontwikkeling vertraagd
hoeven te zijn (unexpected underachievement).
- Secundaire leerproblemen: zijn het gevolg van omstandigheden buiten het leren van die
vaardigheden zelf. Deze kunnen gelegen zijn in de omgeving van het kind (zoals het gezin, de
school, het milieu of de cultuur) of in een ander probleem van het kind zelf (zoals een
beperking, gedrags- of emotioneel probleem) dat het leren ook in bredere zin negatief
beïnvloedt. Dat we deze leerproblemen secundair noemen, betekent niet dat ze daarom
minder belangrijk zijn.
Definitie en classificatie
De term discrepantie verwijst naar een duidelijk en meetbaar verschil tussen het reële niveau van de
lees-, spelling- of rekenvaardigheid enerzijds en et niveau dat verwacht kan worden op basis van
intelligentie anderzijds. IQ is geen goede maat voor verwacht schoolsucces: geen correlatie.
Er wordt een combinatie van drie criteria gebruikt bij de classificerende (of onderkennende)
diagnostiek van leerstoornissen.
1. Achterstandscriterium: ernstige achterstand in het verwerven van de schoolse vaardigheden
lezen, spellen of rekenen.
2. Hardnekkigheidscriterium: de ernstige achterstand moet ook hardnekkig of instructie-
ongevoelig zijn: adequate instructie en oefening moeten aantoonbaar onvoldoende
resultaten hebben.
3. Exclusiviteitscriterium: als (primaire) leerstoornissen op zichzelf staan, dan moeten andere
oorzaken uitgesloten worden. De hardnekkige leerproblemen mogen niet volledig verklaard
worden door andere condities in of buiten de leerling in kwestie, zoals verstandelijke
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilsevanderlinden. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.25. You're not tied to anything after your purchase.