Samenvatting van het eerste thema van het tentamen 4.3 Forensische Orthopedagogiek. Je kan deze samenvatting ook kopen in een bundel voor het gehele thema.
Hendriks, J., Stams, G. & Asscher, J. (2021). Handboek Forensische Orthopedagogiek.
(H1) – Forensische orthopedagogiek
Forensische orthopedagogiek bestudeert de ontwikkeling en het in stand blijven van complexe
problematiek van kinderen, jongeren en jongvolwassenen. Denk hierbij aan delinquentie, ernstige
internaliserende, externaliserende of sociale problemen plus daarmee samenhangende
opvoedingsproblemen, zoals kindermishandeling. De problemen zijn zo ernstig dat justitieel ingrijpen
(strafrechtelijk of civiel) dreigt of is ingezet. Er kan hierbij sprake zijn van twee soorten van justitieel
ingrijpen:
1. Strafrechtelijk ingrijpen: wanneer de jeugdige in aanraking is gekomen met de politie door het
plegen van een strafbaar feit, waardoor zorg wordt ingezet om recidive te voorkomen.
2. Civielrechtelijk ingrijpen: wanneer er zorgen zijn over de veiligheid/ontwikkeling van het kind,
waardoor er zorg wordt ingezet om het kind te beschermen.
Forensische orthopedagogiek onderzoekt de effectiviteit van (justitiële) preventieve en curatieve
interventies onder praktijk representatieve condities. Dit gebeurd op basis van kennis over statische
(onveranderbare) en dynamische (veranderbare) factoren die invloed hebben op het ontstaan en in stand
houden van gedrags- en opvoedingsproblemen. Verder is er kennis over hoe deze factoren beïnvloed
kunnen worden op het niveau van het kind, gezin en het systeem. Forensische orthopedagogiek is
hierdoor een interventiewetenschap met een multidisciplinair karakter (maakt gebruik van kennis uit
verschillende disciplines, bv. pedagogiek en criminologie). Forensische orthopedagogiek bestudeert op
welke manier ernstige ontwikkelingsrisico’s voorkomen, beperkt of weggenomen kunnen worden. Verder
bestudeert de forensische orthopedagogiek hoe beschermende factoren (veerkracht, vaardigheden)
versterkt kunnen worden.
Opvoeding is een centraal begrip in de forensische orthopedagogiek. Forensische orthopedagogiek gaat
ervan uit dat een inadequate opvoeding bijdraagt aan het ontstaan en de totstandkoming van problemen.
Maar: opvoeding waarbij de behoeften en belangen van de jeugdige centraal staan kan ook een
beschermende factor zijn. Opvoeden vindt in verschillende omgevingen plaats:
- Eerste opvoedingsmilieu: gezin/thuisomgeving
- Tweede opvoedingsmilieu: school
- Derde opvoedingsmilieu: domein van leeftijdsgenoten en vrije tijd
- Vierde opvoedingsmilieu: (semi-)residentiele zorg, bijvoorbeeld kinderendagverblijven,
(jeugd)zorginstellingen, justitiële jeugdinrichtingen (bevat aspecten van bovenstaande milieus)
Ecologisch ontwikkelingsmodel van Bronfenbrenner: waarbij de ontwikkeling van het kind wordt gezien
als een samenspel van aanleg (biologische factoren) en omgeving. Ecologisch houdt in dat het kind wordt
beïnvloedt vanuit verschillende invalshoeken, onder andere: individuele kenmerken van het kind,
individuele kenmerken van de ouder, interactie tussen kind en ouder, directe sociale omgeving (school,
1
,vrije tijd, vrienden) en de sociaal-culturele context. Het kind ontwikkelt zich
in de context met risico- en beschermende factoren die veranderen met
het ouder worden. Omdat de ontwikkeling en het gedrag van jeugdigen
multicausaal is, dienen interventies zich niet enkel te richten op de aanpak
van het problematisch functioneren van het kind zelf, maar richt het zich
ook op de (sociale) omgeving, de ontwikkelingscontext, enzovoort.
Om het kind optimale mogelijkheden tot ontwikkeling te bieden, wordt het
IVRK, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, in de forensische orthopedagogiek
aangehouden als leidraad. Hierbij zijn vier artikelen het meest van belang:
▪ Artikel 3: Belang van het kind: waarbij deze als eerste overweging worden aangehouden.
▪ Artikel 9: Recht op gezinsleven: waarbij een kind niet van zijn ouders wordt gescheiden mits het
beslist is dat deze scheiding noodzakelijk is voor het kind.
▪ Artikel 12: Recht op participatie: het kind dient gehoord te worden bij beslissingen die over het
kind worden genomen, bijvoorbeeld bij het toewijzen interventies, maar ook in juridisch proces.
▪ Artikel 16: Geen ongeoorloofde interventie
Forensische orthopedagogiek is georiënteerd op het verhelderen van waarden. Het is kritisch t.a.v. vormen
van ingrijpen die een inbreuk maken op de rechten en autonomie van het kind. Een uithuisplaatsing (UHP)
is bijvoorbeeld een ultimum remedium (laatste redmiddel).
De forensische orthopedagogiek heeft als uitgangspunt dat het kind ‘zelf iemand wil zijn’. Het kind moet
betrokken worden bij beslissingen en in het hulpproces, zodat aan de basale behoeften van
zelfdeterminatie (=contact, competentie en autonomie) kan worden voldaan.
Elke vorm van (justitieel) ingrijpen kan risico’s meebrengen: daarom moeten interventies worden
onderzocht op effectiviteit volgens de meest strenge criteria van wetenschappelijk onderzoek (dus,
evidence based interventies toepassen). Hierbij geldt het primum non nocere-principe (= in eerste plaats
geen schade toebrengen). Ofwel: een interventie die niet effectief bewezen kan niet zomaar, want
eventueel zijn er averechtse effecten met nadelige gevolgen. Dit is in de justitiële context meer van belang
omdat interventie worden opgelegd, onder dwang en soms drang. De opgelegde interventies vinden hun
rechtvaardigheid in de mate van effectiviteit en uitgesloten negatieve effecten.
De onderzoeksdoeleinden van forensische orthopedagogiek zijn:
- Bestuderen van verschillende manifestaties van problemen waarin justitieel ingrijpen dreigt of
wordt ingezet.
- Ontwikkelen en evalueren van preventieve en curatieve (justitiële) interventies die zich richten op
de oorzaken en gevolgen van kindermishandeling/verwaarlozing/ delinquentie.
- Ontwikkelen en verbeteren van methoden om gegevens te werven, risico’s in te schatten en de
juiste interventie te kiezen.
- Zorgen voor een theoretische integratie in het onderzoek naar mishandeling/delinquentie d.m.v.
overzichtsstudies.
2
, (H2) – Juridisch kader
Nederland heeft het IVRK en EVRM (= Europees Verdrag van de Rechten van de Mens) ondertekend,
waarmee zij instemt om de rechten van het kind te waarborgen en eerbiedigen. Echter: uit onderzoek blijkt
dat er verregaande vrijheidsbeperkingen van kinderen mogelijk zijn zonder dat daar voldoende
rechtswaarborgen tegenover staan. Er worden in de praktijk soms maatregelen ingezet die geen wettelijke
grondslag hebben, zoals het plaatsen van een kind in een separeer cel. Kinderen hebben ook geen
inspraak op de gegeven hulp.
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is het belangrijkste instrument voor het
beschermen van het kind. Het verdrag verplicht ouders te ondersteunen in de verzorging en opvoeding
(artikel 3, lid 2; artikel 5; artikel 18), waarbij pas in extreme gevallen uithuisplaatsing in beeld komt (artikel
9). Het is een ultimum remedium en de uithuisplaatsing is voor de kortst mogelijke passende duur. Het
kind moet na een UHP naar familieleden, vervangend gezin en in de laatste instantie naar een passende
residentiële instelling. Het kind en de ouders moeten betrokken worden bij de beslissing voor UHP en aan
hun mening moet een passend gewicht worden gehecht.
In Nederland hanteert men de Jeugdwet sinds 1 januari 2015. De belangrijkste verandering in de
Jeugdwet is de transitie van de Jeugdzorg naar de gemeente. De gemeente is nu verantwoordelijk voor
alle aangeboden jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Dit betreft het aanbod,
preventie, signalering en het bieden van hulp op maat. De forensische zorg omvat de jeugdbescherming
en jeugdreclassering. Ook de scholen moeten wettelijk omschrijven hoe zij een bijdrage leveren aan de
jeugdhulp. Uit de eerste evaluaties van de Jeugdwet (2018) komt naar voren dat er (a) meer tijd nodig is
voor de implementatie van de wet, (b) ook is hulp voor sommige kinderen/ouders in de jeugdhulp niet
toegankelijk genoeg, (c) er is betere informatievoorziening nodig om toegankelijkheid te creëren, (d) er
moeten meer verbindingen worden gelegd met andere domeinen (school, schuldhulpverlening etc.), en
(e) er moeten lokale teams gemaakt worden die voldoende diepgang en professionaliteit hebben over dat
thema.
Civiel recht
Het civiele kader is geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Jeugdwet. Betreffende het civiele recht
kan de jongere te maken krijgen met UHP of OTS. Een ondertoezichtstelling (OTS) houdt in dat een
gecertificeerde instelling toezicht mag houden op het gezin doormiddel van het aanstellen van een
gezinsvoogd. Na een OTS kan bij ernstige problematiek in het gezin ook een UHP volgen. Voorafgaand
aan een machtiging UHP moet een indicatiebesluit ten grondslag liggen. Mogelijk kan er een machtiging
voor gesloten jeugdhulp kunnen afgegeven in het geval van ernstige bedreiging van de ontwikkeling.
In de Jeugdwet staat dat er verantwoorde hulp geboden moet worden (= veilig, doeltreffend, doelmatig,
clientgericht en afgestemd op de behoeftes van kind of ouder). In een gesloten jeugdhulpinstelling kunnen
vrijheidsbeperkende maatregelen worden ingezet. Ze mogen alleen worden ingezet als het 1) noodzakelijk
is voor de veiligheid, of 2) ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie, of 3) als ze in het
3
, hulpverleningsplan zijn opgenomen (hierin is vastgelegd onder welke voorwaarden/voor welk doel het
mag worden ingezet). Het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen moet worden vastgelegd in
een reglement, waarin opgenomen wordt hoe en wie deze besluiten neemt. De rechter toetst de
toepassing van dwangmiddelen a.d.h.v. subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid.
Vanuit de gesloten jeugdzorg wordt er gefaseerd gewerkt worden richting een uithuisplaatsing of een
meer open instelling. De machtiging (gesloten) uithuisplaatsing valt binnen de OTS, die voor maximaal
een jaar wordt uitgegeven. Deze moet dus telkens verlengd worden met een jaar.
Dwang en drang zijn twee begrippen die in de praktijk van de kinderbeschermingsmaatregelen veel
gebruikt worden. De betekenis van deze begrippen is als volgt:
⬧ Dwang = kinderbeschermingsmaatregelen die akkoord krijgen van de rechter, waardoor
gedwongen hulp ingezet kan worden.
⬧ Drang = heeft geen wettelijke basis, waardoor bezwaar of beroep niet mogelijk zijn. Drang mag
niet worden ervaren als dwang.
Drang roept vragen op over de rechtspositie van de betrokkenen die hiermee te maken krijgen. Drang mag
door de cliënt niet ervaren worden als dwang. Drang kan leiden tot verwarring over
verantwoordelijkheden en bevoegdheden binnen de jeugdzorg.
Strafrecht
In het strafrechtelijk kader kan iemand worden aangehouden op verdenking van schuld van een strafbaar
feit. Kinderen jonger dan 12 jaar kunnen niet worden vervolgd. Een minderjarige heeft recht op overleg
met een advocaat en mag, als dit nodig is voor onderzoek, 3 dagen worden vastgehouden (+ maximale
verlening van 3 dagen, nadat dit beoordeeld is door de rechter). Als iemand langer moet zitten binnen een
onderzoek, wordt hij overgeplaatst naar de justitiële jeugdinrichting.
Vanaf 1 april 2014: adolescentenstrafrecht. Dit is een speciale behandeling van jongeren tussen de 18 en
23 in het strafrecht waardoor iemand volgens het jeugdstrafrecht berecht kan worden. Dit kan op basis
van kenmerken van de dader of de context van het delict. Er is sprake van een flexibele toepassing. Deze
toepassing is gewenst omdat sommige jongvolwassenen beter af zijn met de sanctionering volgens het
jeugdstrafrecht, wegens onvoltooide emotionele, sociale, morele en intellectuele ontwikkeling. Volgens
evaluatie bestaat er in de praktijk redelijke consensus over de doelgroep waarop deze regeling van
toepassing is, bijvoorbeeld jongvolwassenen met een LVB of meervoudige (achtergrond) problematiek.
Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) bestaat sinds 1971 en voert sinds 2015 landelijk het
vertrouwenswerk in de jeugdhulp uit als wettelijke taak, o.b.v. de Jeugdwet en WMO. Cliënten/ouders
hebben het recht op gehoord te worden. Het AKJ maakt daarom onderdeel uit van de rechtspositie van
cliënten, waardoor het overheidsingrijpen gelegitimeerd kan worden. De vertrouwenspersoon die wordt
aangewezen kan in verschillende situaties de (rechts)positie van de cliënt in de jeugdhulp versterker.
Conclusie: Het hoofddoel van vrijheidsbeneming is behandeling en bescherming van het kind, wat
betekend dat vrijheidsbeneming alleen gerechtvaardigd is als dit in volle overeenstemming is met de
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rozemarijnnoelle. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.16. You're not tied to anything after your purchase.