100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Inleiding Staats en Bestuursrecht - Uitgebreide uitwerkingen Problemen $4.86   Add to cart

Summary

Samenvatting Inleiding Staats en Bestuursrecht - Uitgebreide uitwerkingen Problemen

1 review
 125 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Dit zijn de uitgebreide uitwerkingen van alle problemen van het vak Inleiding Staats- en Bestuursrecht.

Last document update: 8 year ago

Preview 5 out of 25  pages

  • September 27, 2016
  • September 27, 2016
  • 25
  • 2015/2016
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: hopekromopawiro • 6 year ago

avatar-seller
Inhoud
Probleem 1 ..................................................................................................................................... 3
1. Wat is het legaliteitsbeginsel?................................................................................................................ 3
2. Wat is de machtenscheiding van Montesquieu. Hoe zie je dat terug in Nederland? .. 3
3. Wat is een onafhankelijke rechter en wanneer is hij onafhankelijk? ................................. 3
4. Welke soorten grondrechten zijn er? ................................................................................................. 3
5. Wat zijn de Staten-Generaal? Hoe worden ze gekozen? Hoe worden ministers
gekozen? ................................................................................................................................................................ 4
6. Waaruit bestaat de regering en het kabinet? ................................................................................. 5
7. Hoe wordt een minister gecontroleerd? ........................................................................................... 5
8. Waaruit bestaat het Koninkrijk der Nederlanden. Wat is de positie van Bonaire? .... 5
Probleem 2 ..................................................................................................................................... 6
1. Welke organen kunnen de genoemde regelgevingen maken? ............................................... 6
2. Wat is de samenstelling van de organen? ........................................................................................ 6
3. Waar vind je de grondslag voor de totstandbrenging van bepaalde regelgevingen? . 7
4. Aan welke eisen moeten regelgevingen voldoen? ....................................................................... 7
5. Zoek in de wettenbundel voorbeelden van de soorten regelgevingen. ............................. 7
6. Hoe komt de wet tot stand? .................................................................................................................... 7
Probleem 3 ................................................................................................................................... 10
1. Kunnen handelen en/of kleding een uiting zijn van godsdienst en wordt dit
beschermd door het grondrecht?........................................................................................................... 10
2. Mag de overheid grondrechten beperken of afnemen?.......................................................... 10
3. Is dit anders bij ambtenaren tegenover gewone burgers? ................................................... 11
4. Welke rol speelt het EHRM bij grondrechten?............................................................................ 11
Probleem 4 ................................................................................................................................... 13
1. Kan de rechter een wet in formele zin toetsen aan de Grondwet? ................................... 13
2. Kan de rechter een wet in formele zin toetsen aan bepalingen in het EU recht, zoals
VWEU?. ................................................................................................................................................................ 13
3. Kan de rechter een wet in formele zin toetsen aan bepalingen van internationale
verdragen zoals de EVRM en het IVBPR? ........................................................................................... 14
Probleem 5 ................................................................................................................................... 15
1. Wat is een besluit in ex art. 1:3 Awb?.............................................................................................. 15
2. Wanneer is er sprake van een belanghebbende? ...................................................................... 16
Probleem 6 ................................................................................................................................... 17
1. Welke rechtsmiddelen zijn mogelijk tegen de weigering van een vergunning? ........ 17

1

, 2. Is het mogelijk om op korte termijn een uitspraak van de rechter af te dwingen? .. 17
3. Moet het gemeentebestuur optreden om een overtreding te beëindigen? .................. 18
Probleem 7 ................................................................................................................................... 19
1. Wat is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift? ........................................... 19
2. Kan iedereen bezwaar indienen tegen een besluit? ................................................................. 20
3. Wat gebeurt er als een bezwaarschrift niet aan een bevoegd orgaan is gericht? ...... 20
4. Kan men bezwaar maken (beleids)regels? ................................................................................... 20
5. Hoelang heeft een bestuursorgaan om over een bezwaarschrift te beslissen? .......... 20
6. Wat kan je doen als de termijn overschreden wordt? ............................................................ 20
7. Wat zijn de uitspraakmogelijkheden van een bestuursrechter?........................................ 20
8. Wat kan de medewerker in die gevallen beslissen?................................................................. 21
Probleem 8 ................................................................................................................................... 22
1. Wat zijn de beginselen van behoorlijk bestuur? ........................................................................ 22




2

,Probleem 1 (H4, H5, H7, H8, H12, H14, H17, H4 (awb boek)

1. Wat is het legaliteitsbeginsel? (H8 paragraaf 3, H4.2.1(awb boek))
Een wet in formele zin is een gezamenlijk besluit van regering en Staten-Generaal. De
vorm is hierbij erg belangrijk.
Een wet in materiele zin is een besluit dat algemeen is, dat voor herhaalde toepassing
vatbaar is, dat bestemd is om buiten de administratie te werken en dat burgers of
overheidsorganen bindt. Het wordt ook wel een algemeen verbindend voorschrift
genoemd. Hierbij gaat het niet om de vorm, maar om de inhoud.

Een wet in materiele zin moet een grondslag hebben in de Grondwet of de wet hebben.
De bepaling moet dan in de Grondwet of in een wet in formele zin staan, of de
Grondwetgever of wetgever moet een lager orgaan gemachtigd hebben om een wet in
materiele zin te maken. Anders is de bepaling niet verbindend. Dit is het
legaliteitsbeginsel: het handelen van de overheid moet gebaseerd zijn op de wet. Hierbij
staan de gelijke behandeling en de rechtszekerheid centraal.
Het legaliteitsbeginsel is gedeeltelijk in de Grondwet gecodificeerd, namelijk in artikel
89 GW.

2. Wat is de machtenscheiding van Montesquieu en hoe zie je dat terug in
Nederland? (H7 paragraaf 1)
Montesquieu had een theorie over machtenscheiding dat de Trias Politica heet. Hij
vond dat de macht moet worden verdeeld in de wetgevende macht, de uitvoerende
macht en de rechterlijke macht. Vooral het scheppen van een stelsel van ‘checks and
balances’ is van belang. Hierbij controleren de verschillende organen elkaar.

In Nederland vallen de uitvoerende en de wetgevende macht samen. Naast het feit dat
de regering wetten maakt, heeft ze ook nog bestuursrechtelijke taken. De drie
belangrijkste organen in de staat werken ook niet onafhankelijk van elkaar. De
vaststelling van wetten is bijvoorbeeld de taak geworden van regering en parlement
samen. Het bestuur is de taak van de regering, maar de regering staat bij de uitoefening
daarvan onder voortdurende controle van het parlement. Ook geeft men niet een
centrale overheid alle bestuursbevoegdheid, maar men verleent een deel van die
bevoegdheid aan regionale overheden zoals gemeenten.

3. Wat is een onafhankelijke rechter en wanneer is hij onafhankelijk? (H12
paragraaf 4, 5)
De rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad horen tot de rechterlijke macht. De
belangrijkste personen die daar werken worden rechterlijke ambtenaren genoemd. De
rechters die vonnissen maken moeten onafhankelijk zijn van de regering en van het
parlement. Dat is een waarborg voor de burger dat de regering geen burgers die nadelig
voor haar zijn via de rechtspraak zal laten opsluiten. De rechter mag alleen in
overeenstemming met de wet beslissen.
De Grondwet voorziet in de onafhankelijkheid van de met rechtspraak belaste leden van
de rechterlijke macht en de procureur-generaal bij de Hoge Raad door een benoeming
voor het leven (art. 117 GW). De regering kan een voor het leven benoemde rechterlijk
ambtenaar alleen ontslaan op eigen verzoek of als hij 70 jaar is geworden. Zo blijven de
rechters buiten iedere politieke macht van de regering. Zij hoeven niet bang te zijn voor
ontslag, wanneer zij een uitspraak doen die nadelig is voor de overheid.

4. Welke soorten grondrechten zijn er? (H14 paragraaf 2)
Er zijn twee soorten grondrechten, namelijk de klassieke en sociale grondrechten.



3

,Klassieke grondrechten zijn grondrechten die in veel grondwetten voorkomen.
Traditioneel garanderen zij een staatsvrije sfeer, waarin de burgers zonder
overheidsinmenging van zekere vrijheden gebruik kunnen maken. De overheid moet
zich in principe niet met deze grondrechten bemoeien. Omdat het bij klassieke
grondrechten gaat om niet doen van de overheid kunnen deze grondrechten ook
gebruikt worden als juridische aanspraken van de burger jegens de overheid.

Bij sociale grondrechten gaat het om taakstellingen van de overheid, bijvoorbeeld om
voldoende werkgelegenheid of de volksgezondheid te bevorderen. Van rechtstreeks
door rechters te handhaven aanspraken van de burgers kan hierbij meestal geen sprake
zijn. Het gaat om aansporingen om het overheidsbeleid op bepaalde doeleinden te
richten, waarbij een grote vrijheid overblijft voor overheidsinstanties af te wegen in
welk tempo en op welke wijze de vervulling van deze taken zal geschieden.

Er is nauwe samenhang tussen klassieke en sociale grondrechten. Er is dus geen scherpe
scheiding tussen beiden. De vrijheid van drukpers heeft geen zin als men door
onvoldoende onderwijs niet kan lezen of schrijven. De strekking van de verschillende
grondrechten is belangrijk, maar deze strekking is niet in te delen in sociale en klassieke
grondrechten.

5. Wat zijn de Staten-Generaal en hoe worden ze gekozen en hoe worden
ministers gekozen? (H4 paragraaf 7 -9)H5 paragraaf 1 – 7)
Het Nederlandse parlement bestaat uit de Eerste en de Tweede Kamer, die samen de
Staten-Generaal worden genoemd. De Tweede Kamer wordt rechtstreeks gekozen, de
leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van de provinciale staten.
Beide kamers vertegenwoordigen volgens art. 50 GW het hele Nederlandse volk.

De Tweede Kamer bestaat volgens art. 1 lid 2 GW uit honderdvijftig leden. Ze worden
rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die minimaal 18 jaar zijn. Iedere
Nederlander heeft actief en passief kiesrecht (art. 4 GW). De niet-Nederlanders hebben
geen kiesrecht, omdat de grondwetgever buitenlanders geen invloed op het
Nederlandse buitenlandse beleid wilde geven. De leden worden voor vier jaar gekozen,
waarna ze aftreden en weer herkiesbaar zijn.
Volgens art. 53 lid 1 GW worden de leden van de beide Kamers van de Staten-Generaal
gekozen op de grondslag van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Hierbij
worden de zetels naar evenredigheid van de stemmen verdeeld. Het nadeel is dat hierbij
het parlement versplinterd kan raken in een groot aantal fracties, waardoor het moeilijk
wordt om een stabiele regeringscoalitie te vormen.

Op Prinsjesdag wordt door of namens de Koning in de verenigde vergadering een
uiteenzetting gegeven van het door de regering te voeren beleid. Dit is de troonrede. De
Tweede Kamer regelt haar werkzaamheden in een reglement van orde.

De leden van de Staten-Generaal hebben parlementaire onschendbaarheid. Ze mogen
dan niet vervolgd worden voor wat zij in de vergadering hebben gezegd of schriftelijk
hebben overgelegd. Ook hoeft een Kamerlid dat de fractie verlaat of daaruit wordt gezet
niet zijn zetel op te geven.

De Eerste Kamer heeft vijfenzeventig leden (art. 51 GW). Zij worden indirect gekozen,
ook wel getrapte verkiezingen genoemd. Ook hier werkt het stelsel van evenredige
vertegenwoordiging.

In art. 43 GW staat dat de minister-president en de overige ministers bij koninklijk
besluit benoemd en ontslagen worden. Deze koninklijke besluiten moeten door de

4

, koning en de minister-president worden ondertekend. De minister-president en de
overige ministers zijn verantwoordelijk voor de aanvaarding van hun ambt.
Ministers hebben meestal de leiding van een ministerie, in de praktijk ook departement
genoemd. Ook kunnen ministers benoemd worden die niet belast zijn met de leiding van
een ministerie. Zo’n minister zonder portefeuille kan organisatorisch ondergebracht zijn
op het meest betrokken ministerie.

6. Waaruit bestaat de regering en het kabinet? (H4 paragraaf 1-2)
Volgens art. 42 lid 1 GW wordt de regering gevormd door de koning en ministers.
Koning en ministers moeten daarin samenwerken en gezamenlijk optreden. Niet bij
ieder optreden van de regering hoeven alle ministers mee te werken. Wanneer de
Grondwet een bepaalde taak aan de regering opdraagt, zonder dat bij de uitoefening
daarvan een daad van de koning persoonlijk vereist is, gebruikt ze de term ‘regering’. Als
de koning ook iets doet is er sprake van een koninklijk besluit.

Het kabinet bestaat uit de ministers en de staatssecretarissen. De ministers samen
vormen de ministerraad (art. 45 GW). De minister-president is de voorzitter van de raad
en vertegenwoordigt ook het kabinet. De minister-president is ook de Minister van
Algemene Zaken.

7. Hoe wordt een minister gecontroleerd? (H7 paragraaf 10 – 16)
Er zijn verschillende manieren om ministers te controleren:
Het vragenrecht: Ministers en staatssecretarissen moeten mondeling of schriftelijk
inlichtingen geven aan de beide kamers en in verenigde vergadering. Dat is het
vragenrecht in ruime zin.
Het vragenrecht in engere zin bestaat uit het recht van interpellatie en het
individuele vragenrecht. Het interpellatierecht biedt de mogelijkheid voor een
Kamerlid om met verlof van de kamer, vragen te stellen aan een minister over een door
dit kamerlid aangeduid onderwerp dat nog onbekend is. Tijdens het vragenuur kunnen
Kamerleden schriftelijke of mondelinge vragen stellen.
Tijdens openbare hoorzittingen kan een commissie voorgelicht worden.
Een motie bevat een verzoek of verklaring van de kamer als geheel. Daarin kan staan
dat de kamer niet tevreden is met het gevoerde beleid en welk beleid de kamer wel
gevoerd wil zien.
Recht van onderzoek (enquête): Hiervan wordt gebruik gemaakt als een kamer vindt
dat door toepassing van het vragenrecht of een informeel onderzoek niet de nodige
gegevens verkregen wordt.
Overleg tussen regering en parlement.
Motie van wantrouwen
Kamerontbinding: Dit houdt in dat er nieuwe verkiezingen gehouden moeten worden.
Er is dan een conflict tussen ministers en Tweede Kamer.

8. Waaruit bestaat het Koninkrijk der Nederlanden en wat is de positie van
Bonaire? (H17)
Het Koninkrijk der Nederlanden omvat sinds 10 oktober 2010 vier landen, namelijk
Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten (art. 1 lid 1 Statuut). Nederland bestaat weer
uit het gebied in Europa en de Caraibische eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (art.
1 lid 2 Statuut).




5

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Fiscaaltje96. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.86. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

59523 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.86
  • (1)
  Add to cart