100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting domein B, C en economie $5.93   Add to cart

Summary

Samenvatting domein B, C en economie

 0 view  0 purchase
  • Course
  • Level

In deze samenvatting staat alle stof uit domein B, C en E duidelijk samengevat. Alle stof die je nodig hebt voor je tentamen/examen staat hierin!

Preview 2 out of 10  pages

  • April 5, 2023
  • 10
  • 2020/2021
  • Summary
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
Economie domein B,C en e
Domein B en C
Hoofdstuk 1: keuzes maken

Primaire behoeften => behoeften die noodzakelijk zijn om te overleven

Je hebt verschillende soorten goederen:

 Vrije goederen  goederen waar we niets voor hoeven op te offeren, deze heb je in de
natuur zoals bijvoorbeeld: zuurstof en zeewater
 Schaarse goederen  goederen waarvoor we iets moeten opofferen, dit opofferen kan
bestaan uit bijvoorbeeld tijd maar ook geld

Mensen hebben middelen zoals geld om te ruilen voor producten, deze middelen zijn altijd beperkt
in verhouding met de behoefte, menselijke behoeften zijn oneindig daarom kan je zeggen dat
mensen schaarste ervaren.

Schaarste  spanning die we ervaren tussen onze beschikbare middelen en onze behoeften.


Welvaart Schaarste blijft Wat er in de praktijk
Behoeften
neemt toe gelijk of neemt gebeurt
nemen toe
toe


Behoeften Wat je zou denken wat er gebeurt
nemen af




Opofferingskosten  kosten die gelijk zijn aan het - wat je niet koop, omdat je een ander goed
koopt. Wordt vaak uitgedrukt in geld, maar je kan bijvoorbeeld ook je salaris opofferen voor meer
vrije tijd.
bijv: als ik haring koop op de markt  kan ik geen frietje kopen  offer een frietje op voor haring
het frietje kostte 2,- de opofferingskosten voor de harig bedraagt dan 2,-

Alternatief aanwenden  als je een goed anders gebruikt dan eigenlijk de bedoeling is
bijv: als je een schrift als vliegenmepper gebruikt.

Budgetlijn: manier om de opofferingskosten bij economische keuzes tussen 2 producten uit te
rekenen. Het geeft de keuzes weer tussen 2 goederen  het ene goed staat op de Y-as en het
andere goed op de X-as.
Als je budget veranderd zal de nieuwe budgetlijn evenwijdig aan de eerste budgetlijn komen te
liggen, veranderd de prijs van een van de 2 producten komt de budgetlijn schuiner te liggen. (Zie
voorbeeld van grafiek met budgetlijn(en) in het boek, blz 4)

We kunnen de budgetlijn ook gebruiken om keuzes rondom sparen en uitgeven te vergelijken. Met
de budgetlijn kan je bijvoorbeeld kijken hoeveel je gaat sparen en hoeveel je uitgeeft, en over het
bedrag wat je gaat sparen kan je dan weer de rente uitrekenen (Zie voorbeeld hiervan in je boek blz.
5/6)

, BBP (bruto binnenlands product)  het verdiende geld met de productie van een land op jaarbasis,
deel je dit door het aantal bewoners van het land spreek je over BBP per hoofd bevolking = BBP per
capita (verdiende inkomen per inwoner van een land).
het BBP per capita is een welvaartsmaatstaf = een graadmeter voor de welvaart van een land

o Welvaart in enge zin  welvaart uitgedrukt in de hoeveelheid geld we verdienen (welvaart
als we spreken over BBP per capita)
o Welvaart in ruime zin  gezondheid geluk en milieu zijn ook belangrijke factoren in onze
welvaart. Deze welvaart is moeilijker te meten omdat het per persoon natuurlijk verschillend
is wanneer deze zich bijv. gelukkig voelt, daarom gebruiken we vaker welvaart per capita.

Reële BBP per capita  dit drukt de koopkrachtstijging per hoofd van de bevolking uit. Het drukt dus
eigenlijk uit hoeveel goederen en diensten we meer kunnen kopen van het verdiende geld dan het
voorgaande jaar, inflatie (= stijgen van prijzen waardoor je minder producten kunt kopen van
hetzelfde geld) laten we hierbij buiten beschouwing.

Zijn mensen die vinden dat we geen welvaart maar Bruto Nationaal Geluk zouden moeten nemen als
welvaartsmaatstaf. Dit is een subjectieve maatstaf want elk mens heeft eigen gelukgevoelens. Als je
het geluk per land wilt meten, doe je dat dan ook met een enquête want dan kunnen mensen zelf
invullen wat ze ervan denken. Wel blijkt het uit de onderzoeken in de wereld dat de rijkste landen
vaak ook de gelukkigste landen zijn.

Transactie  dit is eigenlijk een ruil, oftewel een overdracht van een eigendom van de een naar de
ander.

Transactiekosten  alle kosten die je maakt om een transactie tot stand te laten komen bijv. alle
kosten van de adviseurs waar je mee te maken hebt als je een huis koopt.
-- Bij een Europese aanbesteding zijn de transactie kosten altijd hoog. Dit komt omdat er veel
adviseurs bezig zijn om de transactie uit te voeren (zij moeten aan veel wetten en regels voldoen)

Je hebt 2 manieren van ruilen:

o Indirecte ruil  er vindt een transactie plaat waarbij een goed voor geld word geruild.
eigenaar A – geld – eigenaar B – goed – eigenaar A enz.
o Directe ruil  dit is het ruilen van goederen voor goederen of diensten. (onderdeel
interneteconomie, bijv. een gitaar aanbieden voor ruil van een drumstel, gebruikt geen geld)

eigenaar A – goed – eigenaar B – goed/dienst – eigenaar A enz.
o geld maakt ruilen makkelijk, maar de interneteconomie maakt het mogelijk om alternatieven
ervoor te gebruiken. Zo kennen we veel nieuwe digitale munten zoals de Bitcoin.

Eigendomsbewijs  als je in de supermarkt iets koopt is de bon je eigendomsbewijs. Maar al wordt
je eigenaar van een auto of huis wordt je geregistreerd bij het kadaster.

Instituties  alle overheidsdiensten die de handel en transacties stimuleren, beschermen en
registreren.

Als in de economie eigendomsrechten niet goed geregeld zijn leid dit tot minder ondernemerschap,
want het heeft geen zin om een onderneming op te bouwen als iemand anders die zomaar in kan
pikken. Daarom: als je iets nieuw bedenkt kan je die uitvinding vast laten leggen kan je bescherming
vragen aan de overheid = intellectueel eigendom. Dit krijg je dan in een octrooi of patent  niemand
anders mag zonder jouw toestemming je uitvinding gebruiken.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller afelinedejong. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.93
  • (0)
  Add to cart