Probleem 6 (Arresten: De auditu, Selectie en waardering, Bewijsminimum
zedenzaken, ACAB)
Leerdoel 1: ‘Wat zijn de belangrijkste kenmerken van het Nederlands wettelijk
bewijsstelsel?’
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen een vrij en een wettelijk bewijsstelsel. De
vorm van het bewijsstelsel bepaalt hoeveel vrijheid de rechter heeft om te beoordelen
wat de waarde is van het ter zitting gepresenteerde bewijs.
Vrije bewijsstelsels
De beoordeling van het bewijs wordt aan de rechter overgelaten. Hierbinnen zijn twee
vormen te onderscheiden:
- Het stelsel der ‘conviction intime’; de subjectieve overtuiging van de rechter geeft
de doorslag, waardoor hij zijn oordeel niet hoeft te motiveren.
- Het stelsel der ‘conviction raisonnée'; objectieve overtuigingen, zoals algemeen
aanvaarde wetenschappelijke inzichten en ervaringsfeiten, geven de doorslag.
De rechter moet dus op basis hiervan de beoordeling van het bewijs motiveren.
Hierbij is de rechter dus slechts gebonden aan argumentatieregels.
Wettelijke bewijsstelsels
De beoordeling van het bewijs moet de rechter baseren op wettelijk verankerde
bewijsregels. Hierbinnen zijn twee vormen te onderscheiden:
- Positief-wettelijk bewijsstelsel; de wet geeft een limitatieve opsomming van de
bewijsmiddelen, waardoor dit automatisch tot wel of geen bewezenverklaring kan
leiden. De rechter moet bij de aanwezigheid van voldoende bewijsmiddelen dus
tot een veroordeling komen, ongeacht of hij zelf de verdachte schuldig bevind.
- Negatief-wettelijk bewijsstelsel; er is sprake van een limitatief systeem van
bewijsregels, dat automatisch leidt tot vrijspraak indien niet is voldaan aan de
minimumeis van het bewijs, maar niet automatisch tot een bewezenverklaring.
Volgens art. 338 Sv is dit het heersende stelsel in Nederland, aangezien er
wettig en overtuigend bewijs moet worden aangeleverd. Het bewijs moet dus
voldoen aan de wettelijke eisen, waarbij de rechter persoonlijk door het bewijs
overtuigd moet zijn.
Aanvulling arrest: Selectie en waardering – de selectie en waardering van het bewijs is
voorbehouden aan de feitenrechter, waardoor ook alleen hij op grond van het
geselecteerde en gewaardeerde bewijsmateriaal tot een veroordeling kan komen. De
beslissing inzake selectie en waardering kan dus niet in cassatie aan de orde komen.
Leerdoel 2: ‘Wat is het onmiddellijkheidsbeginsel en hoe krijgt dat vorm in de
bewijsvoering?’
Het onmiddellijkheidsbeginsel houdt in dat de rechter bij de bewijsbeslissing zich
slechts mag beroepen op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde
gesteld. Dit komt tot uitdrukking in art. 338 Sv en art. 348 respectievelijk art. 350 Sv.
De eis dat verklaringen ter terechtzitting dienen te worden afgelegd is in het arrest: De
auditu echter in vergaande mate gerelativeerd. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amberarensman1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.