materiaaleigenschappen en natuurkundige verschijnselen
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Toelatingstoets pabo
All documents for this subject (60)
Seller
Follow
grethatimersma
Content preview
Samenvatting Natuur en Techniek
Hoofdstuk 2 Biologische eenheid
2.1
Cel= een levende eenheid. Cellen groeien en delen en hebben voedsel nodig en scheiden afval af.
Veel cellen kunnen zelfs bewegen. Voor al die acties hebben cellen speciale structuren, organellen
genaamd. Organel betekent letterlijk
‘klein orgaan’.
Plantencellen en dierlijke cellen
bevatten zeer veel verschillende
organellen. Bacteriën hebben alleen
maar een celmembraan en een
celwand. Bacteriën zijn meestal een
stuk kleiner dan andere cellen.
Celmembraan= een scheiding tussen
de binnen- en buitenkant van een cel.
Het is een dun vliesje dat de
binnenkant van de cel, het celplasma,
omsluit. De celmembraan regelt het
transport. Het bevat veel kanalen die
open en dicht kunnen.
Celplasma= is een soort dikke vloeistof
waarin de andere organellen liggen.
Door de celmembraan blijven nuttige
stoffen in de cel en worden schadelijke
stoffen tegengehouden.
Celwand= een dik omhulsel dat de cel
stevigheid geeft. Dierlijke cellen
hebben geen celwand.
Celkern= bibliotheek waarin erfelijke
informatie ligt.
DNA= erfelijke informatie is
opgeslagen in de vorm van DNA. Het is
een lange keten van zeer kleine
bouwstenen die in chromosomen ligt
opgevouwen.
Genen= instructies voor wat er in een
cel gebeurt. Door de genen kunnen
cellen ook samenwerken.
Mitochondrion= een cel kan groeien,
delen, reageren op de omgeving en
stoffen maken. Voor deze energie zorgt
de mitochondrion. Het mitochondrion
zet brandstof om in energiepakketjes voor andere organellen.
Vacuole= een blaasje gevuld met water. Het is een soort opslagruimte voor de cel voor het bewaren
van nuttige of juist schadelijke stoffen. Dierlijke cellen hebben meestal geen of enkele kleine
vacuoles. Plantencellen hebben meestal één vacuole en die zorgt voor stevigheid van de cel.
,Bladgroenkorrels= planten kunnen energie halen uit zonlicht. Daarvoor zijn een extra soort
organellen nodig, bladgroenkorrels. Deze korrels zorgen ook voor de kleur. Bladgroenkorrels
gebruiken koolzuurgas en water en zetten dit om in voedingsstoffen voor de plant.
2.2
Orgaan= een onderdeel van een organisme, zoals de longen van een dier of de bloem van een plant.
Een orgaan heeft één of meerdere functies. Longen maken de ademhaling mogelijk en een bloem is
een voortplantingsorgaan.
Weefsels= organen zijn opgebouwd uit weefsels. Elke weefsel bestaat uit gelijksoortige cellen. In
hersenen tref je zenuwweefsel aan en spieren bestaan uit spierweefsel.
Orgaanstelsels= organen werken samen in orgaanstelsels. Samen vervoeren ze stoffen door het hele
lichaam. Door de samenwerking kunnen organismen functioneren.
Planten hebben organen en orgaanstelsels. De belangrijkste orgaanstelsels van planten zijn het
voortplantingsstelsel, het transportstelsel en het ademhalingsstelsel. Ademhalen doen planten met
zogenaamde huidmondjes.
2.3
Organisme= een levend wezen. Er zijn grote verschillen, maar ook overeenkomsten. Alle organismen
voeden zich, planten zich voort en verdedigen zich tegen invloeden uit de omgeving.
Soort= een groep organismen die meestal op elkaar lijken, zich met elkaar kunnen voortplanten en
vruchtbare nakomelingen krijgen. Bijvoorbeeld een tijger en een luipaard lijken op elkaar, maar
kunnen zich niet samen voortplanten. Paarden en ezels kunnen wel met elkaar paren.
Classificeren= het ordenen van soorten in steeds kleinere groepen.
De vijf rijken van het leven= bacteriën (1 cel), eencelligen (1 cel), schimmels (1 of meer cellen),
planten (meer cellen) en dieren (meer cellen).
Bacteriën= de kleinste organisme. Bestaat uit één cel en hebben geen organellen. Het DNA ligt los in
het celplasma. Bacteriën planten zich voort door deling.
Darmflora= ze helpen mee met de vertering van voedsel.
Eencelligen= hebben wel organellen. Zijn gemiddeld 10 tot 100 keer groter dan bacteriën. Er zijn veel
verschillen in eencelligen. Een voorbeeld is een pantoffeldiertje.
, Schimmels= meercellige organismen. Cellen hebben verschillende organellen, waaronder een dikke
celwand. Schimmels hebben geen bladgroenkorrels en voeden zich met andere organismen.
Schimmels kunnen ernstige infecties veroorzaken, maar sommige zijn ook nuttig voor de mens.
Algen= plantachtige organismen die in water groeien. Ze hebben geen bladeren of stengels. Grotere
algen noemen we wieren.
Mossen= kleine planten die je alleen vindt op vochtige plaatsen. Het vocht hebben ze nodig voor de
verspreiding van hun sporen. Kunnen niet groter worden dan 10 centimeter.
Varens en paardenstaarten planten zich voort met sporen.
Naaldbomen behoren tot de groep van naaktzadigen. Naaktzadigen hebben geen vruchten of
bloemen.
Bedektzadige= een vrucht bedekt één of meer zaden. Hier komt de naam bedektzadige vandaan.
(bloemen)
Ongewervelde dieren= dieren zonder wervelkolom
Sponzen= dieren zonder echte organen. Bestaan uit een paar type cellen.
Netelcellen= cellen met kleine harpoentjes en een beetje gif. Worden gebruikt om zich te verdedigen
en om prooien te vangen. (kwallen)
Neteldieren= holtedieren
Wormen= hebben geen skelet
Weekdieren= hebben een week en zacht lichaam
Schelpdieren= mossels, oesters
Koppotigen= inktvissen hebben tentakels aan hun kop zitten
Geleedpotigen= grootste groep van alle dieren. Insecten, spinachtigen, duizendpoten en
kreeftachtigen. Het lichaam heeft een hard pantser en beschermd het dier.
Segmenten= de huid bestaat uit verschillende ringachtige delen
Tracheeën= openingen aan de zijkant van het lichaam van insecten.
Stekelhuidigen= zeesterren, zee-egels en zeekomkommers. Het skelet bestaat uit harde kalkplaten.
Vanuit deze platen groeien vaak stekels en bobbels die door hun huid steken. Aan de onderkant zitten
zuignapjes om schelpen mee open te breken. Ook dienen ze als voetjes.
Gewervelde dieren= hebben allemaal een wervelkolom. Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en
zoogdieren.
Kieuwen= gebruiken vissen om zuurstof uit het water te halen
Kraakbeenvissen= de meeste vissen hebben een hard bot, bij kraakbeenvissen is het skelet gemaakt
van zachter kraakbeen (haaien en roggen).
Metamorfose= kikkers worden steeds groter
Reptielen= hebben een stevige huid met schubben.
Determineren= het indelen van een dier of plant in een grote groep.
2.4
Ecosysteem= verschillende soorten organismen leven met elkaar in een bepaalde omgeving.
Populatie= een groep organismen van dezelfde soort, die leven in hetzelfde gebied en zich samen
voortplanten.
Biotische factoren= alle organismen die invloed hebben op de populatie. Biotisch betekent ‘’levend’’.
Abiotische factoren= ‘’niet levend’’. Bijvoorbeeld het klimaat, wind, temperatuur, neerslag.
Ecosysteem= de wisselwerking tussen de biotische factoren en abiotische factoren vormen een
ecosysteem.
Biotoop= een bepaald type landschap. Dit landschap heeft kenmerkende abiotische factoren en er
leven bepaalde planten, dieren en andere organismen. Bij biotopen gaat het om de aanwezigheid van
biotische en abiotische factoren.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller grethatimersma. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.17. You're not tied to anything after your purchase.