Complete samenvatting van alle benodigde stof voor het eindexamen economie volgens methode LWEO.
Boekjes Levensloop, Vraag en Aanbod, Marktgedrag, Marktresultaat en Overheidsinvloeden, Welvaart, Economisch beleid, Wereldeconomie en Arbeid.
Als je behoefte groter is dan de middelen, spreek je van schaarste. Dit heeft dus niks te
maken met zeldzaamheid. Een vrij goed wil zeggen dat het gaat om een goed waar je geen
middelen voor nodig hebt, bijvoorbeeld de zon. Bij een schaars goed heb je dat dus wel, je
kan dan denken aan een telefoon (geld) of een middagje shoppen (geld en tijd).
Als we kiezen voor een bepaalde mogelijkheid, offeren we de waarde van de alternatieven
op. Je geeft dus het een op om het ander wel te krijgen. Dit noem je de opofferingskosten.
Die bestaan uit de waarde van het op een na beste alternatief. Het kan hier gaan om geld,
maar bijvoorbeeld ook energie of tijd.
Je budget is het bedrag wat je in totaal uit kan geven voor een bepaald doel. Hiervoor kun je
een budgetlijn tekenen die de verhouding laat zien. Je budget hoeft niet per se geld te zijn
maar dit kan ook in de vorm van een middel, bijvoorbeeld tijd.
Bij een budgetlijn hoort ook een budgetvergelijking ;
Budget = (prijs goed 1 x aantal goed 1) + (prijs goed 2 x aantal goed 2).
Stappenplan budgetlijn tekenen ;
1) Zet Q1 en Q2 op de assen.
2) Trek een lijn van uiterste naar uiterste (koop je 0 van het een, koop je alles van het ander,
koop je 1 van het een, koop je alles -1 van het ander, etc. )
3) Nadat je de lijn getrokken hebt
Je koopkracht is het inkomen uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die ermee gekocht
kunnen worden.
ric = nic : pic x 100
ric ; het reële indexcijfer
nic ; nominale indexcijfer
pic ; prijsindexcijfer (inflatie)
Dus bijvoorbeeld Nominale inkomen stijgt met 4% en de prijs met 2,8.
Dan deel je nic (104) door pic (102,8). Vervolgens x 100 = ric = 101,2. Het reële inkomen, de
koopkracht, is dan dus met 1,2% gestegen.
In de economie, de theorie die kijkt naar het evenwicht noemen we de speltheorie. In de
speltheorie heb je vaak 2 partijen, ook wel acties genoemd, die keuzes moeten maken. Bij
iedere actie hoort een opbrengst en dit kun je in een opbrengstenmatrix weergeven.
Hierbij wordt altijd simultaan (gelijktijdig) gespeeld. Kenmerken ; het gaat hierbij om een
gevangenenprobleem, het nash-evenwicht is suboptimaal wat betekent dat er een
pareto-verbetering mogelijk is en beide spelers hebben dezelfde dominante strategie.
Dus: dominante strategie: Speler kiest in beide situaties voor dezelfde keuze ongeacht de
keuze van de andere speler, dit bewijzen met getallen.
gevangenenprobleem: Beide spelers kiezen voor individuele belang boven het collectieve
belang, waardoor de collectieve opbrengst niet optimaal is, bewijzen met getallen.
pareto-verbetering: doordat er sprake is van een gevangenenprobleem en beide spelers
gekozen hebben voor zichzelf ipv het collectief belang is er een verbetering mogelijk.
Door steeds voor de eigen keuze te gaan, komen ze in een evenwicht terecht wat voor beide
slechter uitpakt. Er is dan dus een pareto-verbetering mogelijk.
Bij herhaald spel weten spelers al van elkaar wat ze in het verleden hebben gedaan. Dit
noem je ook wel sequentieel spel genoemd. Als de ander zich in de eerste ronde aan zijn
afspraak heeft gehouden, zal hij dat waarschijnlijk ook in de tweede ronde doen en blijft hij
,dus fair tegenover zijn tegenspeler dus zal de tegenspeler dat ook doen. Deze strategie heet
ook wel de vergeldingsstrategie (tit-for-tat).
Bij maar twee rondes, zullen de spelers al vanaf ronde 1 de afspraak schenden. De beide
spelers zullen de afspraak alleen in stand houden als het spel oneindig wordt herhaald.
Collectieve goederen zijn goederen waarbij je zelfs mensen die er niet aan mee betalen niet
kunt uitsluiten. Ook gaat hierbij de consumptie van de een niet ten koste van de consumptie
van de ander bijvoorbeeld wegen en stoplichten. Ze leveren over het algemeen positieve
externe effecten op. Wel heb je vaak ook hier een gevangenenprobleem. Mensen kijken
naar hun eigen belang waardoor niemand aan deze goederen mee wil betalen. Je krijgt dus
meeliftgedrag. Daarom realiseert de overheid deze dingen, die dit weer betaald van
belastinggeld.
Om tot een geschikte ruil te komen, maakt men transactiekosten. Bijvoorbeeld
advertentiekosten maar ook tijd. Als de transactiekosten groter zijn dan het wederzijdse
voordeel gaat de deal niet door.
Standaardcontracten kunnen deze transactiekosten omlaag duwen. Maar ook het oprichten
van plekken waar het ruilen makkelijk gemaakt wordt, denk dan aan marktplaats.
Risico kun je weergeven in een formule ;
Risico = kans op een gebeurtenis x schade als gevolg van die gebeurtenis.
Mensen houden over het algemeen niet van risico’s. Het vermijden van deze risico’s
noemen we risicoaversie.
Een verzekering is een contract tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. De totale
opbrengst van een verzekeraar is de premie x het aantal verzekeringnemer. De totale kosten
van een verzekeraar zijn de verwachte uitbetalingen per verzekeraar x het aantal
verzekeringnemer. Om geen verlies te lijden moeten de kosten dus lager blijven dan de
opbrengsten.
Een verzekeraar gaat uit van de gemiddelde kans dat er iets gebeurd maar dit kan per
individu natuurlijk verschillen. Er is hierbij sprake van informatieasymmetrie. De verzekeraar
weet niet wat hij kan verwachten en heeft dus minder informatie dan degene die de
verzekering afsluit. Door grote aantallen mensen te verzekeren, kan de verzekeraar het
risico spreiden en zo alsnog winst maken.
Alleen mensen met een hoog risico verzekeren zich bij de gemiddelde premie die de
verzekeraar aanbiedt, dit noem je averechtse selectie. Hierdoor zijn de kosten per klant erg
hoog en zal de premie gaan stijgen. Doordat de premie gaat stijgen haken er klanten af
waardoor de verzekering uiteindelijk geen klanten meer overhoudt.
Ook doordat mensen zich roekelozer gaan gedragen (moreel wangedrag) omdat ze toch wel
verzekerd zijn, gaat de premie omhoog omdat de verzekeraar meer kosten moet maken.
Er zijn 3 manieren voor de verzekeraar om zijn probleem op te lossen. Zo kan hij
bijvoorbeeld meer informatie over zijn klanten verzamelen, door bijvoorbeeld enquêtes,
zodat hij minder last heeft van asymmetrische informatie. Daarbij kan hij met
premiedifferentiaties gaan werken, hoe meer risico je loopt, hoe meer je moet betalen.
Hierdoor blijven ook de klanten die minder risico lopen zich verzekeren. Ook zou hij een
,eigen risico kunnen invoeren. Hierdoor worden mensen minder roekeloos omdat ze het
eerste deel van hun schade zelf moeten betalen.
Als er sprake is van een principaal-agent relatie, wil dat zeggen dat de principaal bepaald
wat er gebeurd, en de agent dit vervolgens uitvoert. Ook hierbij speelt asymmetrische
informatie een grote rol. De agent is vaak beter op de hoogte van wat er nou precies
gebeurd dan de principaal. Hierbij kan averechtse selectie en moral hazard ontstaan. De
principaal kan de verkeerde agent kiezen en de agent kan zijn eigen belang gaan nastreven
in plaats van het belang van de groep.
belangrijk voor examen:
Principaal-agent probleem benoem:
- er is sprake van informatieasymmetrie - agent weet meer.
- de principaal en agent hebben tegengestelde doelen (deze moet je benoemen).
- de agent kan er hierdoor misbruik van maken - moral hazard
- benoemen wie de principaal en wie de agent is.
Er zijn verschillende oplossingen voor deze averechtse selectie. Je kan een prikkelcontract
opstellen waardoor de belangen van de principaal en agent over een lijn gaan. Ook kan je
de informatie achterstand verkleinen door bijvoorbeeld een second opinion.
De overheid heeft een aantal verzekeringen verplicht gesteld. Ze verplichten hiermee
automatisch om solidair met elkaar te zijn en door de verzekeringen verplicht te stellen
spreiden ze de risico’s en daarmee dus ook de kosten. Hier vallen bijvoorbeeld je
zorgverzekering en de AOW onder.
De I/A ratio geeft de verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal
uitkeringsgerechtigden weer.
Totale bevolking
Te jong < 15 Beroepsgeschikte bevolking Te oud > 74
Beroepsbevolking Niet actieven
Werkzame deel Werkloze deel
De vragers op de arbeidsmarkt zijn de werkgevers, zzp’ers en ook vacatures vallen hier
onder. De aanbieders zijn de werknemers, werklozen en zzp’ers. Een zzp’er kan dus beide
kanten op, dit ligt aan de situatie.
Er bestaan over het algemeen drie verschillende belastingstelsels. Je hebt de vlaktaks,
hierbij betaald iedereen hetzelfde percentage aan belasting en is dus ook iedereen hetzelfde
deel van zijn inkomen kwijt. Bij een progressief belastingstelsel gaat het om je inkomen, hoe
meer je verdient, hoe meer belasting je betaald. Dit heeft een nivellerende werking en hier
maken ook de meeste landen gebruik van omdat dat vaak het beste effect heeft op de
, economie. Dan heb je ook nog een degressief belastingstelsel, hierbij betalen de mensen
die het minst verdienen !in procenten! het meeste aan belasting. Uiteindelijk betalen de
rijkere nog steeds meer geld maar ze hoeven een minder groot deel van hun inkomen in te
leveren. Dit heeft vaak een slecht effect op de samenleving omdat je de sociale
ongelijkheden vergroot. Denivelleren wil zeggen dat de inkomensverschillen groter worden,
nivelleren wil zeggen dat de inkomensverschillen kleiner worden.
Het Nederlands belastingstelsel bestaat uit drie boxen. In de eerste box betaal je belasting
over het inkomen van je werk (inkomen) en je wonen (bezit). In de tweede box betaal je
belasting over inkomen uit aanmerkelijk belang. Dit betaal je alleen als je meer dan 5% van
de aandelen van een BV of een NV bezit (wat bijna niemand doet). In de derde box betaal je
belasting over sparen en beleggen. De belastingdienst neemt dan een deel van je vermogen
in maar wel pas als dit vermogen boven de 30.000 euro ligt.
Voor box 1 heeft Nederland een schijvensysteem opgesteld. Dit bepaald hoeveel procent
belasting je moet betalen over welk deel van je inkomen.
Het marginale belastingtarief is hierbij de belasting die je betaald over de laatst verdiende
euro. De belastingvrije voet is het eerste gedeelte van je inkomen waarover je geen
belasting hoeft te betalen, dit heeft een nivellerende werking.
Gemiddelde belastingtarief = belasting : bruto inkomen x 100
Vermogensrendement = inkomen uit vermogen : vermogen x 100
De Lorenz Curve is een grafiek die aangeeft hoe de inkomensverdeling binnen een groep is.
Hoe boller de grafiek staat, hoe schever de inkomensverdeling is.
grote van de procent van geheel cum. totaal inkomen in inkomen
groep het geheel in procenten inkomen procenten cum.
in getal, Hoeveel de eerste tel Hoeveel Hoeveel de eerste tel
hoeveel verdient het je bij de verdient het verdient het je bij de
mensen van deel in tweede op, deel in totaal deel van het tweede op,
het geheel procenten daar tel je de in getallen. totale daar tel je de
tot de eerste van het derde bij op inkomen in derde bij op
20 procent totale tot je bij de procenten. tot je bij de
behoren. inkomen van 100% 100%
het geheel. uitkomt. uitkomt.
Totaal 100% 100% getal 100& 100%
Nivellering kan ontstaan door het instelllen van een progressief belastingssysteem waarbij
de rijkere procentueel meer betalen dan de armen en door inkomensafhankelijke subsidies
en uitkeringen waardoor de inkomensverschillen kleiner worden.
Denivellering wordt veroorzaakt door een degressief belastingstelsel waarbij de rijkere
procentueel minder van hun inkomen inleveren maar bijvoorbeeld ook door een crisis, als
arme mensen steeds armer worden en rijkere hun vermogen vergroten.
De Gini-coëfficiënt is een getal om zo’n inkomensverdeling uit te drukken. Deze kan
maximaal een waarde van 1 hebben. Hoe verder van de 0, hoe schever de
inkomensverdeling is. Dit betekent ook dat als de Gini-coëfficiënt daalt, er sprake is van
nivellering.
Gini-coëfficiënt = oppervlakte A : oppervlakte (A+B)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tessadvos. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.47. You're not tied to anything after your purchase.