Anatomie en fysiologie, met MyLab NL toegangscode 6e editie
In dit document staan alle (online) colleges samengevat en uitgewerkt. De belangrijkste informatie voor het tentamen staat duidelijk uitgelegd en is ondersteund met foto's uit het boek of de colleges. Zelf heb ik met deze samenvatting de toets in een keer gehaald met een 7,5.
Flexie is het buigen van je van armen of benen (elleboog, knie) vanaf de ‘standaard anatomische
positie’. Het uitstrekken (terug brengen) van je armen of benen heet extensie.
Abductie is bijvoorbeeld bewegen van je armen van je lichaam af (uit elkaar) hierbij beweeg je vooral
je schouders. Het terugbrengen van je armen naast je lichaam heet adductie.
Anteflexie is een buiging naar voren, retroflexie is een buigen naar achter. Retro is vroeger, dus terug
in de tijd en naar achter buigen.
Je handen en voeten kun je ook bewegen. Je handpalmen en voeten omhoog, dus je nagels naar je
toe noem je dorsaalflextie, je handpalmen omlaag dus je binnenkant hand naar je toe noem je
palmairflexie. Je voeten omlaag dus je zool naar je toe noem je plantairflexie.
Rotatie is het bewegen van je lichaam rond je lichaamsas, dus je hoofd, je heupen ect. Je kunt ook
met stukken bewegen dus bijvoorbeeld je enkel naar buiten bewegen noem je exorotatie en je enkel
naar binnen draaien noem je endorotatie.
Je elleboog kan je ook naar binnen of buiten draaien (je onderarm draaien). Naar binnen draaien van
je elleboog noem je pronatie en naar buiten draaien noem je supinatie.
Vlakken & assen
Het frontale vlak is de voorkant van het lichaam en de sagitale as gaat dus als een speer door je heen.
Het sagitale vlak is de zijkant van het lichaam en hierbij hoort de transversale as hierbij zie je dus de
zijkant en gaat er dus een speer van de zijkant door je lichaam.
Het transversale vlak is van boven en gaat dus van boven naar beneden en heet de longitudinale as.
,HC2
Wat zijn de functies van de botten (beenderen / OS)?
Ondersteuning, anders zakken we in.
We slaan calcium of mineralen op in de botten.
Vorming bloedcellen.
Ze beschermen je organen je ribben bijvoorbeeld.
Het is belangrijk voor beweging, zonder botten geen beweging.
Er zijn in totaal 206 beenderen die je kan verdelen in verschillende type beenderen:
Lange beenderen
o Je bovenbeen, scheenbeen of bovenarm
Kortere beenderen
o Zitten in je pols, zijn bijna even lang als breed
Platte beenderen
o Je schedel
Onregelmatige beenderen
o Je ruggenmerg bijvoorbeeld
Je bot bestaat uit het proximale epifyse het stuk dat het meest dichtbij zit, het diafyse dat zit in het
midden en het distale epifyse dat is het meest ver weg. In het diafyse zit vooral veel beenmerg. Bij de
proximale- en distale epifyse zitten vooral bloedvaten en zijn zwaarder. Aan de buitenkant van het
bot zit periost dat is het buitenste beenvlies en dan krijg je het compact en spongieus beenweefsel
en dan het binnenste beenvlies endost. Hier kan je eigenlijk geen pijn voelen.
Wat zijn osticiten zijn de botcellen. De ostioblasten zorgen ervoor dat er nieuwe botcellen komen.
,HC3
De 5 functies van je skeletspier:
Het zorgt ervoor dat je kan bewegen
Het zorgt voor een goede lichaamshouding, kan rechtop blijven staan
Het beschermt je organen
Skeletspieren zorgt ervoor dat er ingangen en uitgangen in je lichaam zijn. Ze openen en
sluiten spieren denk aan je ontlasting.
Het zorgt ervoor dat je warm blijft, denk aan het bibberen als je het koud krijgt.
De structuur van de skeletspier
De Epimysium is een soort omhulsel die de spier
scheidt van andere organen. Dit zit dan ook aan de
buitenkant van de spier. De Perimysium is eigenlijk ook
een soort omhulsel alleen dan niet van de hele spier,
maar van een spierbundel. In die spierbundel zitten
weer allemaal kleine spiervezels en cellen. Een spiercel
die is weer omringt door een Endomysium. De pees is
eigenlijk een uiteinde van de spier en die zit aan het bot
vast. Alle Endomysium en Epimysium komen dus weer
samen bij de pees.
De structuur van een spiervezel
Een spiervezel bestaat uit duizenden kleine Myofibrillen. Dat is eigenlijk de kleinste eenheid van de
spiervezel. Die bestaat uit allemaal afzonderlijke lange sarcomeren die achter elkaar liggen. De
sarcomeren bestaan uit kleine eiwitfilamenten. Je hebt de dikke en de dunne filamenten. De dikke
filomenten worden mysine genoemd en de dunne filomenten worden actine genoemd.
Je begint dus eigenlijk bij de pees en je gaat steeds kleiner kijken naar de uiteindelijke spiervezel die
bestaat uit myofibrillen en sarcomeren wat weer bestaat uit filomenten.
Een Sarcolemma is eigenlijk het celmembraan, dit ligt om de spiervezel heen. De T-tubili is eigenlijk
een soort uitbreidcel van de sarcolemma. Een T-Tubulli geleid ook stoffen en signalen. Als wij iets
willen aanspannen dan gaat het signaal van je hersenen via de T-Tubulli.
, Actine
Het is vaak een dun filament. Als de calcium is opgeslagen in het sarcorustmatisch cyclem gaat het
door de t-tbuli en kan calcium ervoor zorgen dat actine een soort staat van paraatheid komt. Een
actine is rust heeft vaak een soort hekwerk om zich heen. Dit noem je een Tropomyosine. Calcium
bind aan troponime.
Myosine
In het midden van een myosinefilament heb je een M-lijn. Dit is het centrum van het
myosinefilament. De myosine staarten lopen aan de andere kanten door en daar zit de myosinekop
aan. Dit is het stukje dat aan de actine gebonden kan worden.
De contractiecyclus
De sarcomeren liggen als series achter elkaar. Hier rechts
zie je een sarcomeer. Je ziet in het midden de
myosinefilamenten met de M-lijn. De rode strepen zijn de
actine filamenten. Je ziet dat er een gedeelde is dat
overlapt. Daar kunnen actine en myosine gaan binden.
Als de contractie plaatsvindt dus als de ATP is toegevoegd
dan gaan de mysosinekoppen binden aan de actine vrije
plaatsen en dat wordt de crossbrigde genoemd (powerstroke). De actinefilamenten worden dan naar
het centrum (de M-lijn) toegetrokken. De z-lijnen worden ook meegetrokken. Hierdoor kan een hele
spier samentrekken. Om weer los te laten is ook weer ATP nodig. Niet alle mysosinekoppen binden,
dus de twee keer als je je spier aanspant, kan het zijn dat het weer andere koppen zijn.
Hiernaast zie je nog een duidelijk voorbeeld
daarvan en zie je de calcium die aan het
troponine bindt.
Het actiepotentiaal is een seintje uit de
hersenen dat uiteindelijk leidt tot contractie.
Drie soorten spierweefsels
Er zijn drie soorten spierweefsel:
Glad spierweefsel
o Zijn de bloedvaten en organen.
o Stuurt zichzelf aan.
Hartspierweefsel
o Alleen aan het hart.
o Stuurt zichzelf aan, hart blijft kloppen.
Skeletspierweefsel
o In de skeletspieren.
o We dit bewust aan, dus via de hersenen. Dit is het grote verschil met het
hartspierweefsel.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller robertjan2002. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.