Deze samenvatting vat alle leerstof van het vak Fa-Ba 302 samen die tijdens de werkcolleges en hoorcolleges aan bod komt samen. De samenvatting bestaat uit een algemeen kennisdeel & een deel waarin de casussen zijn uitgewerkt.
Fa-Ba 302 samenvatting
Basiskennis hart, nieren en bloedvaten, werkcollege 1
Spiercontracti e
Skeletspier, hartspier en gladde spieren. Skeletspier heeft korte Ca2+ release. Na+ kanalen
geven actiepotentiaal die uiteindelijk de T-tubulus bereikt. Hier zitten spanningsafhankelijke
Ca2+ kanalen die dan openen. De kanalen worden ook wel Dihydropyridine receptoren
genoemd, DHPRs, liggen dichtbij RYRs, gaan open en zo stroomt Ca2+ het sarcoplasma
binnen. Ca2+ bindt aan tropine, normaal blokkeert dit de interactie tussen actine en myosine,
nu dus niet. Ca2+ release is snel en kort.
De hartspier trekt op dezelfde manier samen maar dan met een langer plateau.
Glad spierweefsel trekt op een andere manier samen: propagatie gaat langzamer en de
actiepotentiaal wordt voornamelijk door L-type calcium kanalen gegenereerd i.p.v. natrium
kanalen. Daarbij hebben veel gladde spiercellen P2X-receptoren die bij activatie Ca 2+ naar
binnen laten gaan. Ze kunnen ook samentrekken zonder actiepotentiaal, ze kunnen via IP 3R
een Ca2+ influx veroorzaken. Hiervoor moet er een ligand binden (GPCR etc.), Gq-eiwit, dan
komt Ca2+ vrij uit het SR. Depolarisatie is dus
niet perse nodig voor samentrekking. Op glad
spierweefsel zit calponine en caldesmon,
nemen de functie van troponine C over. Ca2+
bindt aan calmoduline. Uiteindelijk wordt
MLCK geactiveerd wanneer het hieraan bindt
en daardoor kan het myosine fosforyleren.
Hierdoor gaat het naar de ‘cocked’ positie
waardoor binden mogelijk.
Sarcolemma=membraan spiercel.
De trigger voor spiercontractie is een
verhoging in de concentratie vrij cystolisch
Ca2+. Deze concentratie kan omhooggaan door
een extracellulaire bron: L-type Ca2+ kanalen of
een intracellulaire bron: ryanodine receptor op
het SR-membraan.
Contractie wordt beëindigd als ofwel Ca2+ de
cel uitgaat of Ca2+ weer terug het SR in gaat.
Alfa en bèta-receptoren
1-receptoren zitten vooral op het hart. Stimuleert het hart.
2-receptoren glad spierweefsel, longen.
-agonisten relaxant voor spierweefsel, vooral de luchtwegen.
-antagonisten cardio-depressanten.
-agonisten weinig nut
-antagonist vasodilatoren
,Begrippen
Preload: de
uitrekking/strekking van de cardiale myocyten vóór de contractie. De preload wordt
beïnvloed door hoe erg de ventrikels met bloed gevuld worden. Een hogere preload geeft
een hoger slagvolume en andersom.
Afterload: de load of druk die de ventrikels uit moeten oefenen om het bloed in de
systemische circulatie te pompen. Ligt dicht bij de druk in de aorta. Als de afterload stijgt is
er meer druk nodig om het bloed in de aorta te pompen dus zal er minder bloed de aorta in
gaan.
Bloeddruk=perifere weerstand (diameter bloedvaten) * cardiac output (=hartslagfrequentie,
aantal slagen per minuut * slagvolume, volume per slag) = verschil tussen EDV en ESV)
Adrenerge en cholinerge receptoren op het hart en in de vaten
De belangrijkste receptor op het hart is de 1-receptor, ze werken stimulerend.
De receptoren doen pre-synaptisch:
2-receptor: stimuleert NE-afgifte.
2 en M2-receptor: remmen de NE-afgifte.
,1 en 2 zorgen voor vasoconstrictie,
2 voor vasodilatatie.
2 binding op het sympatisch
zenuwuiteinde zorgt voor minder NE-
afgifte negatieve feedback.
Agonisten van alfa-receptoren kunnen
zowel in de venen als in de arteriën
voor constrictie zorgen.
2 is Gi-gekoppeld vasoconstrictie
doordat cAMP minder MLCK kan
remmen nu (kan nu myosine light chain
minder fosforyleren) dus minder
contractie.
Epinefrine heeft een hogere activiteit
voor 2 dan voor 1 dus bij lage concentraties heb je vasodilatatie en bij hogere
concentraties ook activatie van 1-receptoren dus constrictie.
Baroreceptor refl ex
Baroreceptoren zitten in de nek en in de aorta boog. Deze receptoren voelen het wanneer
een bloedvat uitzet, ze nemen waar hoe groot de druk op het bloedvat is. Het autonome
zenuwstelsel kan hier een respons op geven. Dit is wat er dan gebeurd:
De vasomotor zorgt normaal via afgifte van noradrenaline voor vasoconstrictie.
De cardio inhibitory area zorgt dat frequentie en contractie omlaaggaan (Ach grijpt aan op
M2 en M3) dus de bloeddruk ook. Want: bloeddruk=perifere weerstand * frequentie *
slagvolume.
De cardio accelatory area zorgt normaal dat NA op 1-receptoren aangrijpt waardoor
frequentie en slagkracht omhooggaan.
Orthostatische hypertensie: snel van liggend naar staand, bloed zakt te snel naar beneden,
minder O2 naar hersenen en je kan flauwvallen.
, -blokker blokt -receptoren op de artiolen zodat NA niet kan binden en de vaten niet
vernauwen.
-blokker blokkeert bèta receptoren op het hart, hart kan niet sneller gaan kloppen. Bij
mensen met astma kan een bèta-blokker erge bronchoconstrictires veroorzaken.
Als je zowel een -blokker als -blokker gebruikt kan ortostatische hypotensie optreden
omdat de baroreflex niet meer optimaal werkt: de -blokker gaat een verhoogde hartslag
tegen en de -blokker gaat vasoconstrictie tegen.
De nier
Hoe werkt het filteren van het
bloed via de nier?
Via het afferente arteriool komt
bloed in het kapsel van Bowman,
in de glomerulus. Albumine en
andere grote eiwitten worden
hier uit het bloed gefilterd: alle
componenten met een laag
molecuulgewicht verschijnen wel
in het filtraat. Dan gaat het
filtraat door de proximale
tubulus. Hier wordt Na+
gereabsorbeerd (gewisseld tegen
H+) voor ongeveer 60-70%. Ook
vindt hier passieve absorptie van
water plaats, dus de vloeistof blijft isotonisch; gelijke druk als de omgeving. Dan gaat het
door naar de lis van Henle. Het dalende deel is permeabel voor water en daarom gaat water
er hieruit, water wordt geresorbeerd. Het stijgende deel is juist redelijk impermeabel voor
water en daar vindt vooral reabsorptie van ionen plaats.
In de distale tubulus vindt reabsorptie van NaCl plaats. De distale tubulus komt op weg naar
boven langs het kapsel van bowman en dit
vormt dan het juxtaglomerulaire apparatus.
Hier zitten macula densa cellen, zij reageren
op veranderingen in aanvoer van NaCl. Veel
NaCl veel NaCl in macula densa cellen
triggert ATP afgifte ATP de cel uit AMP
adenosine bindt aan de A1 receptor
Gi en Gq eiwit activatie Ca2+ gaat omhoog
smooth muscle trekt samen en Ca2+ remt
renine afgite.
Als laatste komt het in de verzamelbuis
terecht: Na+ reabsorberen en K+ uitscheiden.
Het RAAS-systeem
RAAS beïnvloedt het circulerend volume. Raas staat voor renine- angiotensine-
aldosteronsysteem. Het begint met de afgifte van renine:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller noor8. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.34. You're not tied to anything after your purchase.