100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
samenvatting voorgeschreven jurisprudentie huurrecht $6.60   Add to cart

Judgments

samenvatting voorgeschreven jurisprudentie huurrecht

 7 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

samenvatting voorgeschreven jurisprudentie huurrecht met de belangrijke rechtsoverwegingen.

Preview 3 out of 23  pages

  • May 2, 2023
  • 23
  • 2022/2023
  • Judgments
  • Unknown
avatar-seller
Jurisprudentie huurrecht
Week 1
Algemeen
Ansem/Geelhoed
3.2 Voor de beantwoording van de vraag of een huurovereenkomst moet worden aangemerkt als
huur van woonruimte dan wel als huur van bedrijfsruimte, is beslissend hetgeen partijen, mede in
aanmerking genomen de inrichting van het gehuurde, omtrent het gebruik daarvan voor ogen heeft
gestaan.

Van Bommel/Ruijgrok
3.4 Uit de art. 7A:1586, aanhef en onder 2°, 1587 en 1588 BW vloeit voort dat de verhuurder niet
alleen de verhuurde zaak in een goede staat van onderhoud dient te houden en alle noodzakelijke
herstellingen heeft te verrichten, maar ook heeft in te staan voor alle gebreken van die zaak, die het
gebruik daarvan geheel of in belangrijke mate verhinderen. Indien een zodanig gebrek tijdens de
huurovereenkomst ontstaat, levert dit enkele feit een tekortkoming in de nakoming van deze, op de
verhuurder rustende verplichting op, die, aangenomen dat zij ernstig genoeg is, de huurder de
bevoegdheid geeft om de overeenkomst op de voet van art. 6:265 BW in dier voege gedeeltelijk te
ontbinden dat hij met toepassing van art. 6:270 en 271 geheel of ten dele van zijn verplichting tot
huurbetaling wordt bevrijd, zulks — behoudens hetgeen hierna zal worden overwogen — met ingang
van het tijdstip dat de verhindering van het gebruik van de zaak intrad. Een ingebrekestelling is
daartoe niet vereist. Dit strookt met het feit dat in elk geval in de periode tussen het ontstaan van de
verhindering van het gebruik en het tijdstip dat de verhuurder redelijkerwijs in staat is aan de
huurder wederom het volledige gebruik van de zaak te verschaffen, nakoming door de verhuurder
van zijn in art. 7A:1588 bedoelde verplichting 'tijdelijk onmogelijk' is in de zin van art. 6:265 lid 2. In
die periode komt de verhindering van het gebruik door het gebrek derhalve voor risico van de
verhuurder. De huurder is voorts bevoegd om, voordat hij tot de hiervoor bedoelde ontbinding
besluit, op de voet van art. 6:262 de nakoming van zijn verplichting tot huurbetaling op te schorten.

Daartegenover staat evenwel dat het in beginsel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is, dat de huurder zich door een op zodanige gebreken gegronde ontbinding met
ingang van voormeld tijdstip van zijn verplichting tot huurbetaling ontdoet, zolang hij heeft nagelaten
om van deze gebreken aan de verhuurder mededeling te doen en deze aldus in de gelegenheid te
stellen deze gebreken zo snel mogelijk te verhelpen dan wel de nodige voorlopige maatregelen ter
voorkoming van eventuele verdere schade te nemen. Dit brengt mee dat de bevoegdheid van de
huurder tot ontbinding uitsluitend bestaat voor wat betreft de periode nadat hij de verhuurder van
de gebreken op de hoogte heeft gesteld. De huurder die zonder melding te maken van het gebrek
zijn verplichting tot huurbetaling opschort, kan zich te dier zake evenmin op het opschortingsrecht
van art. 6:262 beroepen. Een en ander is slechts anders indien de huurder stelt en bewijst dat de
verhuurder reeds in voldoende mate met de gebreken bekend was om tot het nemen van
maatregelen over te kunnen gaan.

Hendrikx/Peters
3.4 Art. 6:262 lid 1 BW houdt in dat indien een der partijen haar verbintenis niet nakomt, de
wederpartij bevoegd is de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten.
Daartoe is geen voorafgaande ingebrekestelling vereist. De Rechtbank heeft dan ook ten onrechte
geoordeeld dat de huurster slechts een beroep op opschorting van haar verplichting tot huurbetaling
toekomt, indien zij voorafgaand aan dat beroep Peters in gebreke zou hebben gesteld.

,3.5 De bevoegdheid tot opschorting moet worden gezien als een verweermiddel van de schuldenaar
in verband met een tegenvordering die hij op zijn schuldeiser heeft. Hieruit volgt dat een beroep op
een opschortingsrecht in beginsel steeds kan worden gedaan door de schuldenaar, ook wanneer de
schuldeiser in rechte een vordering tot nakoming instelt.

In dit geval toch zonder mededeling beroep op opschorting mogelijk. verhuurder was al bekend met
gebrek van tevoren.

Gemengde huurovereenkomst
Fuks/Recourt
Over de huurprijzenwet.
3.2 Het gaat in deze zaak om de vraag of de HPW van toepassing is ingeval een onroerende zaak is
verhuurd bij één huurovereenkomst, krachtens welke overeenkomst een deel van het gehuurde door
de huurder wordt gebruikt als woning en een ander deel als ruimte voor het uitoefenen van zijn
tandheelkundige praktijk. De ruimte waarin de tandheelkundige praktijk wordt uitgeoefend, valt niet
onder de omschrijving van art. 7A:1624 lid 2 BW, zodat de art. 1624–1636b toepassing missen. In
zodanig geval moet worden voorkomen dat de huurovereenkomst wat de huurprijs betreft door
verschillende regimes wordt beheerst, te weten een regime voor het woongedeelte en een ander
regime voor het praktijkgedeelte. Derhalve moet worden vastgesteld, zoals de rechtbank kennelijk
ook tot uitgangspunt heeft gekozen, of het gehuurde in zijn geheel al of niet als woonruimte moet
worden aangemerkt.
Het ligt voor de hand en strookt met een wetstoepassing die recht doet wedervaren aan het
dwingende karakter van de HPW en van de regeling vervat in de art. 7A:1623a–1623o, om het
gehuurde slechts dan niet in zijn geheel als woonruimte aan te merken indien het, mede in
aanmerking genomen de inrichting en hetgeen partijen omtrent het gebruik voor ogen stond, in
overwegende mate voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is (vgl. HR 24 nov. 1972, NJ
1973, 93); bij deze afweging komt in het bijzonder betekenis toe aan het vloeroppervlak en het
aantal vertrekken

Rotterdam/Utopia
3.5 Voor de beantwoording van de vraag of in een geval waarin partijen een gemengde
huurovereenkomst hebben gesloten die betrekking heeft op een combinatie van woonruimte, 230a-
bedrijfsruimte of 290-bedrijfsruimte, splitsing van de overeenkomst mogelijk is in afzonderlijke
huurovereenkomsten voor de verschillende categorieën ruimten, dient de rechter acht te slaan op
alle omstandigheden van het geval, waaronder het gebruik dat partijen bij het sluiten van de
overeenkomst voor ogen heeft gestaan, het gebruik dat thans van het gehuurde wordt gemaakt, de
inrichting van het gehuurde in relatie tot dat gebruik, en de gevolgen van een eventuele splitsing
voor het (overeengekomen en feitelijk) gebruik door de huurder. Gelet op de grote verscheidenheid
aan situaties waarin die vraag aan de orde is, komt daarbij op voorhand aan geen enkele
omstandigheid een doorslaggevend gewicht toe, ook niet — zoals het middel wil — aan de
omstandigheid dat sprake is (of geen sprake is) van een zodanige (bouwkundige en/of functionele)
samenhang en economisch verband tussen de desbetreffende ruimten dat zij niet zonder
overwegende praktische bezwaren door verschillende huurders kunnen worden gebruikt. Het
oordeel van de rechter over de mogelijkheid van splitsing van een huurovereenkomst als eerder
bedoeld is dan ook in hoge mate feitelijk van aard en daardoor in cassatie slechts in beperkte mate
toetsbaar.

, Groeneveld Catering/Staat
3.3.2 Art. 6:215 BW bepaalt dat wanneer een overeenkomst aan de omschrijving van twee of meer
door de wet geregelde bijzondere soorten van overeenkomsten voldoet, de voor elk van die soorten
gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing zijn, behoudens voor zover
deze bepalingen niet wel verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de
overeenkomst zich tegen toepassing verzet. Art. 6:215 BW ziet op het geval dat een ‘gemengde
overeenkomst’ niet in twee of meer van elkaar onafhankelijke overeenkomsten kan worden gesplitst.
Voor zover bepalingen, geldend voor de onderscheiden soorten overeenkomsten, niet met elkaar te
verenigen zijn, dient door uitleg van de gemengde overeenkomst te worden beoordeeld welke
bepaling (bepalingen) in het concrete geval dient (dienen) te prevaleren. In voorkomend gevalkan dit
ertoe leiden dat bepalingen van dwingend recht buiten toepassing moeten worden gelaten.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller samirarooth. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.60. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

76669 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.60
  • (0)
  Add to cart