Een samenvatting van alle hoofdstukken (1 tm 10), de historische contexten (1 tm 4) en de kenmerkende aspecten (uitgebreid). Een uitgebreide samenvatting die meer informatie biedt over de syllabus van vwo geschiedenis (2023).
« Hoofdstuk 1 - Tijd van jagers en boeren »
tot 3000 v.Chr.
§ 1 - van jager-verzamelaars naar boeren
- Vroegste mens: home habilis (handige mens) / homo erectus
(rechtopgaande mens)
- Eerste moderne mens: homo sapiens → +- 43.000 jaar geleden
oost-afrikaanse slenk = verspreiding van de mens over Europa.
Homo sapiens komen in Europa Neanderthalers tegen. (stierf 33.000 jaar terug)
→ verschillen homo sapiens en voorouders:
- ontwikkelde een gesproken taal: kennis delen, bewaren, doorgeven,
gebruiken en uitbreiden = collectief leren.
- (+ Neanderthalers) vermogen om op symbolische wijze te kunnen denken
Leefwijze jager-verzamelaars
= de vroege moderne mens + de Neanderthalers.
● nomaden → kleine groepen, rondtrekken (mee met klimaat/seizoen)
● op jacht en verzamelen plantaardig voedsel → de carrying capacity van
het gebied bepaalde wanneer de groep weer vertrok of zich opsplitste
● eenvoudige tenten / hutten
● jachtwerktuigen/gereedschappen van bot en vuursteen
→ prehistorische periode = Paleolithicum (Oude Steentijd)
Overgang naar landbouw
20.000 v. Chr. klimaatverandering in Midden-Oosten (natter en warmer)
→ genoeg voedsel, langer op één plek en bevolking groeit.
12.000 v. Chr. koudere en drogere periode in Midden-Oosten
→ in Vruchtbare Halve Maan grote bevolking, maar weinig voedsel.
(jagen/verzamelen was te weinig) Akkerbouw en veeteelt was een noodzaak.
= landbouwrevolutie / neolithische revolutie
Natufiërs (bevolking in Midden-Oosten) spelen hierin een grote rol.
Een combinatie van veranderend klimaat, groeiende bevolking en meer kennis.
(Neoliticum = Nieuwe Steentijd → benaming voor periode van landbouw)
Landbouwsamenleving
5.000 v. Chr. landbouw ook in Europa door bevolkingsdruk in Midden-Oosten
→ vertrokken naar Europa met hun kennis.
● landbouw/veeteelt = bestaansmiddel (domesticeren dieren = africhten)
● sedentair leven = op één plek wonen
● meer bezit → statusverschillen ontstaan (vroegste nog niet)
● groeiende bevolking
● ander gereedschap, landbouwwerktuigen en aardewerk
,§ 2 - Dorpen en stadstaten
Kennis over landbouw verspreid zich over Europa.
5300 v. Chr. eerste boeren in Nederland (Limburg).
Benamingen voor deze culturen: plaats of iets bijzonders uit levenswijze.
Ontwikkeling rondom Eufraat, Tigris, Nijl
7000 v. Chr. dorpen rond Vruchtbare Halve Maan (regenval / vruchtbare grond).
6000 - 5000 v. Chr. bevolking te groot → deel boeren trekt naar gebied rond
Eufraat, Tigris en Nijl.
→ minder regen → irrigatiesysteem: grotere oogsten. Verschil:
- Nijl: overstroomt elke zomer (akkers leeg) → vruchtbare slib
→ na slib zaaien. Oogsten in voorjaar.
- Eufraat/Tigris: overstromen in voorjaar, akkers vol met gewassen
→ water tegenhouden.
Verschillen in opbrengst → aanzien → macht.
→ sociale verschillen nemen toe
→ ontstaan leiderschap vanwege goede organisatie en aanzien.
Dorpen in Mesopotamië en Egypte groeiden uit tot steden.
→ omringende platteland en kleine nederzettingen overheersen = stadstaat.
● Specialisaties in boer (akker bewerken, herder, vissen etc.)
● Surplus → ontstaan ambacht (specialiseren in iets anders)
→ verhandelen
● Vervaardiging van hoogwaardige kunstvoorwerpen
● Massaproductie
● Monumentale bouwwerken (paleizen, tempels)
● meestal polytheïsme
Slaven, boeren, ambachtslieden en soldaten, priesters, koninklijke familie
● Koning: opperbevelhebber van het leger, opperrechter, hoogste bestuurder
en belangrijkste priester (kon met goden communiceren).
Stadstaten werden erg complex → ontstaan schrift.
Eerst: karakterschriften = herkenbare afbeeldingen.
Later: syllabische schriften = teken staat voor klank / lettergreep.
→ wetten, handelsafspraken, belasting.
- Mesopotamië: spijkerschrift op kleitabletten → van karakter- naar
syllabisch schrift.
- Egypte: hiërogliefen schrift → van karakter- naar syllabisch schrift.
Na tijdje buiten gebruik → later betekenis schrifttekens achterhaald.
,§ 3 - De eerste staten
In delen Midden-Oosten gingen steden samenwerken (vrijwillig of gedwongen)
→ ontstaan staten.
- koning streefde naar overal geldende regels.
- als een staat macht verloor, bood dat een andere staat de mogelijkheid tot
het versterken van haar machtspositie → wisselende machten
Mesopotamië: Egypte:
3000 v. Chr. proces staatsvorming. Zuiden onder leiding van koning
Staat Babylon verdrongen door Assur Narmer. 3000 v. Chr. verovering
→ Assyrische Rijk. steden in het noorden → groot rijk.
leider = farao = Heerser van
Boven- en Beneden Egypte
Macht van een farao/koning is gebaseerd op vier pijlers:
● Ambtenarij en leger:
Ambtenaren zorgden dat wetten werden uitgevoerd → hulp bij bestuur.
Farao/koning was opperbevelhebber van het leger.
● Belastingsysteem:
Belasting werd betaald voor: leger, ambtenaren en schatkist voor bouw van
grote bouwwerken → in opdracht van de koning.
● Goddelijke legitimering:
Farao (Egypte, soms in Mesopotamië) was zoon van zonnegod Ra.
→ bemiddelaar tussen Egyptenaren en de goden.
● Propaganda
= reclame voor een politiek doel, politiek idee of politicus.
Vaak beelden of wandversieringen van farao/koning
→ ‘ik stam af van grote namen’
→ inwoners wisten wie het was (zagen niet vaak in levende lijve)
Geloof:
Elke god symboliseerde een bepaald natuurverschijnsel.
Offeren in tempels met beelden van goden → beïnvloeden van de natuur.
Mesopotamië: goden lijken op dier.
Egypte: half dier half mens.
Ze geloofden in leven na de dood.
Mesopotamië: hiernamaals is duistere onderwereld → overlijden was niet een
erg groot ding.
Egypte: hiernamaals is paradijs → overlijden was belangrijk.
- ziel reist tussen aarde en het paradijs; op aarde aansterken, kon alleen als
lichaam goed bewaart bleef
- grafgiften, hoe meer hoe rijker
- piramide → trap naar hiernamaals (normale mensen gewoon in kuil)
,« Hoofdstuk 2 - Tijd van Grieken en Romeinen »
3000 v. Chr. - 500 n. Chr.
§ 1 - Politiek en burgerschap in de Griekse wereld
Griekenland 850 v. Chr.:
Geen politieke eenheid, maar zelfstandige stadstaten = polis.
Elke poleis politieke zelfstandigheid (onderlinge oorlogen).
Voelden onderdeel van de Griekse beschaving → dezelfde cultuur.
750 v. Chr.: bevolkingsgroei/voedseltekort → deel bevolking gaat weg, stichten
koloniën.
Ontstaan netwerk Griekse stadstaten → Griekse cultuur verspreid/ontwikkeld.
Griekse poleis met verschillende bestuursvormen:
● monarchie: door erfopvolging aan de macht
● aristocratie: edelen hadden belangrijke bestuursfuncties
(militaire rol: dure wapens + politieke macht)
● democratie: burgerschap: opkomst welvarende klasse → burgers
hebben actieve rol in leger en willen politieke rechten (volksvergadering)
● tirannie: alleenheerser.
○ Peisistratos: populair door leningen voor verbouwen druiven/olijven
→ meer geld dan graan.
Sparta: burgerschap
- volksvergadering
- machtige Raad van Oudsten
- vijf bestuurders (eforen)
- twee koningen (gezag over leger tijdens oorlog)
→ erg militaristisch
Atheense democratie:
Na 509 v. Chr. (tiran verdreven): democratie (demos, kratos)
Deel volk (mannen) met burgerschap heeft de macht over politieke beslissingen.
→ geen vrouwen, kinderen, slaven
- spreken en stemmen in volksvergadering
- belangrijke functies door loting verdeeld
- Raad van Vijfhonderd: dagelijkse leiding over de polis, voorstellen
waarover de volksvergadering stemde.
- Schervengericht (ostracisme) = stemmen over verbanning (10 jaar) van
persoon (in scherven naam krassen)
Persoonlijke aanwezigheid → veel mensen geen tijd → directe democratie.
Einde zelfstandige stadstaten:
Einde 6e eeuw v. Chr.: Griekse stadstaten in Ionië met hulp van Athene terug
naar eigen bestuur. Perzische leger wilde Grieken straffen → Grieken wonnen.
→ Grieks zelfbewustzijn versterkt.
,Sparta/Athene sterkste stadstaten → hegemonie: Griekse polis als bondgenoot
schikken onder Sparta/Athene → 430-404 v. Chr. oorlog tussen Sparta / Athene.
338 v. Chr.: Philippos van Macedonië versloeg Griekenland.
→ mochten niet eigen politiek bepalen, Philippos ‘wilde’ ook wraak op Perzië.
Zoon Alexander de Grote vestigde daadwerkelijk wereldrijk.
Alexanders dood → rijk uiteen in Egypte, Azië en Macedonië/Griekenland.
→ hellenisme: verspreiden Griekse cultuur over dit gebied.
§ 2 - Wetenschappelijk denken
4e en 5e eeuw v. Chr.:
Athene was het wetenschappelijk centrum van de Griekse beschaving.
Filosofen bestudeerden de wetenschap:
- Sokrates → kritische vragen stellen; niks is zeker
- Plato → school Akademeia
- Aristoteles → school Lykeion
Ontwikkeling wetenschap door nieuwe kijk op natuur;
nieuwe inzichten door wetenschappelijke kennis uit Egypte en Mesopotamië
→ natuurverschijnselen niet meer door mythen en goden verklaard.
6e eeuw v. Chr.:
Natuurfilosofen: oerstof waaruit alles bestaat.
- Thales van Milete: water (levende wezens grotendeels uit water)
- Democritos: atoma (niet met oog waarneembaar, kleinst mogelijke
deeltje, ondeelbaar)
- Pythagoras: hele wereld uit te drukken in cijfers en verhoudingen.
Ontwikkeling mens en gezondheid:
Ziek: genezer/tempel → god Asklepios (genezing) en priesters medische kennis.
600 v. Chr.: ontstaan artsenscholen.
→ Hippokrates stond hierin aan het hoofd; gezondheid hangt nauw samen met
de juiste verhoudingen lichaamsvocht; bloed, slijm, gele gal en zwarte gal.
(verhouding verstoord → ziekte)
Contact andere volken andere cultuur → nadenken over de mens zelf.
- Herodotos: geschiedschrijver;
feiten en meningen uit elkaar houden + verschillende gezichtspunten.
- Sofisten (rondtrekkende specialisten filosofie/politiek): geen algemene
waarheid; anderen overtuigen van jouw standpunt.
→ Plato en Sokrates oneens; wel algemene waarheid
Verspreiding wetenschap in Alexandrië (veroverde gebieden Alexander de Grote)
Gestimuleerd door praktijk/theorie samen; Museion (tempelcomplex discussiëren
studeren). Exacte wetenschap (sterrenkunde wiskunde medische experimenten).
Eratosthenes: omtrek aarde, chronologie, wereldkaart.
, § 3 - Het Imperium Romanum
Rome
Mythe: Romulus en Remus (zonen oorlogsgod Mars) stichtten Rome.
“wie zonder toestemming deze plek betreedt zal het met de dood bekopen”.
→ meedogenloos (als het moest)
509 v. Chr.: laatste koning verjaagd → republiek, adellijke families macht.
- macht en status
- voordelen gebiedsuitbreiding; belasting, landbouwgrond en slaven
- ‘noodzakelijke verdediging & niet overtuigen → gerechtvaardigde oorlog’
→ veroveren van een groot rijk
Mild voor overwonnen volken die accepteerden, bruut tegen opstandige steden.
146 v. Chr.: overwinnen Carthago→veroverd Noord-Afrika/Spanje (hellenistisch)
→ er is sprake van een Romeins imperium
Het bestuur van de Res Publica:
Senaat: machtigste politieke ding, leden; belangrijkste families = patriciërs.
→ bestuurders, rechters, priesters
De rest = plebejers → geen politieke invloed → conflict.
287 v. Chr.: formele gelijkheid tussen patriciërs en plebejers (1 vd consuls)
In praktijk: optimates = elite van patriciërs en rijke plebejers.
Populares = groep die geen optimates is.
- Tegenstelling tussen beiden, onrust neemt toe.
→ politici van populares kozen voor onderwerpen voor het volk
Keizerrijk
Groei Romeinse Rijk → militair afgedwongen, generaals steeds belangrijker
→ soldaten vochten voor eigen generaal (ver weg van Rome en beloning)
→ generaals belangrijker dan senaat.
49 v. Chr.: burgeroorlog (twee generaals) gewonnen door Julius Caesar,
vermoord, want angst voor alleenheerschappij.
→ burgeroorlogen; gewonnen door geadopteerde zoon Caesar.
27 v. Chr.: naam Octavianus ‘Augustus’ (verhevene)
→ brengt maatschappij op orde; welvaart en rust = Pax Romana. (militair)
Romanisering
= elementen overnemen van de Romeinse cultuur door niet-Romeinse volken.
Keizer Trajanus: grootste omvang van het imperium.
→ gebied werd beïnvloed door Romeinen;
- bestuurlijk: Romeinse wetten
- economisch: veilig handelen
- sociaal/cultureel: deel uitmaken van Romeinse maatschappij
Lokale verschillen; in oosten al landbouwstedelijke samenleving.
oosten: Romeinen nemen bestaande culturen over (Griekse taal)
westen: Romanisering; stichtten steden, schrift, Latijn etc.
→ versneld door beloning Germaanse soldaat; Romeins burgerrecht (hogerop)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller emmamonteban. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.76. You're not tied to anything after your purchase.