Klinische psychologie 1: Persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie (PB0104)
Summary
Samenvatting LEERDOELEN Klinische Psychologie 1: deel 1 - uitgebreide antwoorden de leerdoelen in YouLearn
22 views 2 purchases
Course
Klinische psychologie 1: Persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie (PB0104)
Institution
Open Universiteit (OU)
Uitgebreide en volledige antwoorden op alle leerdoelen van YouLearn inclusief overzichtelijke tabellen, voorbeelden en definities. Dit document is ook in een bundel met een volledige samenvatting én de masterclasses te verkrijgen
Studietaak 1.1: Wat is Klinische Psychologie
1. Geef een omschrijving van het vakgebied van de klinische psychologie
Klinische psychologie = vakgebied gespecialiseerd in psychische stoornissen; afwijkingen die lastig
zijn voor de persoon zelf of voor zijn omgeving
2. Geef aan waarom kennis van de basisdisciplines binnen de psychologie van belang is voor klinisch
psychologen
Kennis van de ‘normale’ psychologische functies, ‘normale’ ontwikkeling, sociale psychologie en de
persoonlijkheidspsychologie is nodig om afwijkingen van de norm te kunnen vaststellen en begrijpen
3. Leg uit wat de verschillende aspecten zijn die beïnvloeden of gedrag als ‘abnormaal’ of
‘pathologisch’ zal worden beoordeeld
7 factoren die bepalen of gedrag als ‘abnormaal’ of ‘pathologisch’ wordt beschouwd volgens
Seligman, Walker en Rosenhan:
1. Persoonlijk lijden
= wanneer de persoon erg onder zijn problemen lijdt
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
= de mate waarin gedrag het dagelijks functioneren en het welbevinden van het individu
ondermijnt
De mate waarin een persoon:
▪ Beroepsmatig functioneert
▪ Bevredigende relaties met anderen kan onderhouden
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
= als mensen in het gedrag van een ander geen logica of zin kunnen ontdekken, wordt dit
eerder als abnormaal gezien
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
= mensen kunnen zich bedreigd voelen als het onvoorspelbare gedrag van een ander het
gevolg lijkt te zijn van hun controleverlies; inconsistente gedrag van de ander zorgt voor
onvoorspelbaarheid
5. Opvallend en onconventioneel gedrag
= wanneer gedrag sterk afwijkt van de wijze waarop iemand zichzelf zou gedragen (eigen
gedrag als maatstaaf)
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
(observer discomfort)
= als iemand gedrag vertoont waarmee de ongeschreven regels (impliciete sociale
verwachtingen) in een bepaalde cultuur worden overschreden en dit een ongemakkelijk
gevoel bij een ander veroorzaakt
7. Het overtreden van morele normen
= als iemands gedrag tegen de opvattingen van iemand, over hoe mensen zich zouden
moeten gedragen, in gaat
4. Beschrijf de APA-definitie van mentale stoornissen
Psychische stoornis (volgens APA) = een syndroom, gekenmerkt door klinisch significante symptomen
op het gebied van cognitieve functies, emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting
is van een disfunctie in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag
liggen aan het psychische functioneren
5. Licht mogelijke fouten bij de diagnostiek van psychische problemen van mensen uit etnische
minderheidsgroepen toe aan de hand van voorbeelden
,Etnische minderheidsgroepen hebben andere normen en warden, waardoor zij een andere opvatting
hebben over wat ‘normaal’ is. Zij kunnen gedrag vertonen wat in hun eigen cultuur normaal en
veelvoorkomend is, terwijl dit voor ons als abnormaal kan worden beschouwd
6. Beschrijf het statistisch model van ‘abnormaal’ gedrag en de nadelen van dit model
Statistisch model
Kenmerken en beschrijving
Uitgangspunt Menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal verdeeld
Wanneer is iets abnormaal? Bij extreem lage of hoge scores op schalen waarmee deze eigenschappen
betrouwbaar en valide worden gemeten
Waarop toepasbaar Stoornissen die normaal verdeeld zijn over de bevolking
Problemen 1. Geen duidelijke grens tussen normaal en abnormaal
2. Geen specificatie voor hoe ongewoon gedrag moet zijn om het
abnormaal te kunnen noemen
3. Geen onderscheid tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan
met individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat niet geldt
7. Beschrijf het medisch of ziektemodel en noem een aantal bezwaren tegen dit model
Medisch of ziektemodel
Kenmerken en beschrijving
Uitgangspunt De therapeut is de deskundige terwijl de patiënt op aspecten van zijn
functioneren als ziek wordt beschouwd en de therapeut zoekt naar de
oorzaak (somatogeen of psychogeen) en stelt een diagnose
Criterium voor de grens Szasz → ziekte als de oorzaak bij een organische afwijking ligt
tussen ziekte en gezondheid
Waarop toepasbaar Stoornissen met een aantoonbare organische oorsprong
Problemen 1. Semantische bezwaar → Geen eenduidig onderliggend mechanisme
voor veel psychische stoornissen
2. Stigmatisering door het gebruik van begrippen als ziekte en therapie
8. Leg het leer- of onderwijsmodel uit en benoem de verschillen met het medische model
Leer- of onderwijsmodel
Kenmerken en beschrijving
Uitgangspunt Stoornissen zijn ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen
Criterium voor de grens Wordt als ziek beschouwd wanneer een persoon niet meer zelf de
tussen ziekte en gezondheid verantwoordelijkheid kan dragen en aanspreekbaar is voor zijn doen en
laten
Waarop toepasbaar Bij problemen die ontstaan zijn als gevolg van leerprocessen en waarbij
het individu zelf nog verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn
doen en laten
3 redenen waarom het leermodel boven het medisch model wordt verkozen:
1. Het leermodel vermijdt de nadelige bijbetekenissen van het medisch model en dus
minder kans op stigmatisering
2. Het leermodel doet meer recht aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen met een
persoonlijk probleem
3. Het gebruik van de onderwijsterminologie doet meer recht aan datgene wat
daadwerkelijk plaatsvindt bij psychologische hulpverlening als het gaan om mensen die
als ‘aanspreekbaar’ kunnen worden beschouwd
,9. Leg uit wanneer het statistisch model, het medisch of ziektemodel en het leer- of onderwijsmodel
toepasbaar zijn bij de beantwoording van de vraag naar de grens tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’
gedrag
Criterium voor de grens tussen normaal en abnormaal
Statistisch model Abnormaliteit wordt gekenmerkt door extreem lage of hoge scores op
schalen waarmee persoonlijke eigenschappen betrouwbaar en valide
worden gemeten
Medisch model Abnormaliteit wordt gekenmerkt door een organische afwijking die ten
grondslag ligt aan een psychische stoornis
Leer model Abnormaliteit wordt gekenmerkt door geen verantwoordelijkheid voor
eigen daden en geen aanspreekbaarheid van een persoon
, Studietaak 1.2: Neurobiologische benadering
1. Geef een overzicht van de geschiedenis van de neurobiologische benadering van gedrag
Geschiedenis van de Klinische Psychologie
Periode/jaartal Belangrijke ontwikkeling
19e eeuw 1. Hersenen zijn in hoge mate betrokken bij de totstandkoming van gedrag
2. Disfunctionerende hersenen kunnen ten grondslag liggen aan
psychopathologisch gedrag
e
20 eeuw 1. Ontstaan systematische benadering
2. Verandering van de focus van biologisch onderzoek naar de onderlinge
samenhang tussen psychische processen en neurobiologische functies
2. Leg het verschil tussen externaliserende en internaliserende stoornissen uit en breng het principe
van emotieregulatie daarmee in verband
2 soorten gedragsproblemen:
1. Externaliserend
= onderregulatie van emoties door onderactiviteit van het autonome zenuwstelsel
Kenmerk: gedragsproblemen wat vooral tot uiting komt in agressief, antisociaal en impulsief
gedrag
Storend voor de omgeving
2. Internaliserend
= overregulatie van emoties door overactiviteit van het autonome zenuwstelsel
2 kenmerken:
a. Emotionele instabiliteit
b. Verstoord affect
Voorbeelden: angst- en stemmingsstoornissen
Storend voor persoon zelf
3. Leg globaal uit hoe onze genen invloed uitoefenen op ons gedrag en beschrijf met welke
onderzoeksmethoden deze invloed onderzocht wordt
Genotype = specifieke genen die door een persoon geërd zijn
Fenotype = combinatie van de observeerbare fysieke en gedragsmatige kenmerken van een persoon
die het resultaat zijn van de interactie tussen genotype en omgeving
2 soorten verbanden tussen het genotype en de omgeving:
1. Genotype-omgeving-correlatie
= het genotype is van invloed op de ervaringen die een persoon met zijn omgeving heeft
2. Genotype-omgeving-interactie
= mensen met verschillende genotypen zijn in verschillende mate gevoelig voor hun
omgeving
3 bronnen waar gebruik van wordt gemaakt bij genetisch onderzoek:
1. Familiestudies
2. Tweelingstudies
3. Adoptie studies
4. Beschrijf het verschil tussen het Diathese-Stressmodel en de Differential Susceptibility Theory
2 verschillende theorieën hierover:
1. Diathese-stressmodel
= vatbare personen die in een negatieve omgeving opgroeien, hebben meer kans op de
ontwikkeling van een negatieve uitkomst
2. Differential Susceptibility Theory
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller saartjekoning. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.24. You're not tied to anything after your purchase.