Dit is een samenvatting van het hele boek 'De Diagnostische Cyclus: een praktijkleer' van De Bruyn, Ruijssenaars, Pameijer en Van Aarle voor het vak Psychodiagnostiek.
In het eerste deel van dit boek schetsen we in drie hoofdstukken het referentiekader dat als basis dient
voor de handleiding die we in het tweede deel nader uitwerken. In dit hoofdstuk geven we onze
doelstelling aan, in het volgende hoofdstuk werken we de uitgangspunten inhoudelijk verder uit en we
sluiten af met de beschrijving van het eerste deel van het model van de diagnostische cyclus.
1.1 Doelstelling van dit boek
Dit boek gaat over de klinische psychodiagnostiek, kortweg aangeduid als diagnostiek. De klinisch
diagnosticus wordt dan ook kortweg de diagnosticus genoemd.
Diagnostiek neemt een belangrijke plaats in binnen de hulpverlening. De diagnostiek bestaat uit
duidelijk daarin te onderscheiden fase, die als het ware 'ingebouwd' zijn in het proces van de
interventie. Als professioneel handelen is de diagnostiek te beschrijven als een zoek- en
beslissingsproces dat in dialoog met de cliënt en diens omgeving wordt uitgevoerd. Dat diagnostiek
niet meer gelijk staat aan alleen 'testen' wordt zowel in de opleidingen als in de praktijk erkend.
De doelstelling van deze handleiding is drieledig. Het eerste doel is didactisch: het bieden van een
leidraad aan studenten. Het tweede doel is de praktiserende diagnosticus voor te lichten over de wijze
waarop momenteel aankomende collega's worden opgeleid. Het derde doel is de praktiserende
diagnosticus een hulpmiddel geven dat ingezet kan worden om de kwaliteit van de diagnostische
besluitvorming in de eigen werkkring door te lichten en eventueel aan te passen.
1.2 De noodzaak van opleiding
De noodzaak van opleiding in de diagnostische besluitvorming dringt zich op vanuit de resultaten van
ten minste drie ontwikkelingen in het gedragsonderzoek die uitermate belangrijk zijn voor de
diagnostiek: het onderzoek naar de kwaliteit van het ongewapende oordeel, de ontwikkelingen in de
besliskunde en het ontwikkelen van prescriptieve kaders ten behoeve van de professionele diagnostiek.
Uit deze onderzoeken komt naar voren dat de diagnosticus behoefte heeft aan een professioneel
hanteerbaar kader of model voor diagnostische besluitvorming waarin de eigen identiteit van de
beroepsactiviteit tot uitdrukking komt. Bovendien eist opleiding in de diagnostiek dat er een duidelijke
visie bestaat op wat wel en niet voldoet aan de eisen die aan verantwoorde diagnostiek ten grondslag
liggen. Zo'n visie wordt geconcretiseerd in het opstellen van een prescriptief kader of model. Een
dergelijk model laat toe heuristische procedures te ontwerpen die aan het diagnostisch proces in de
praktijk sturing geven. Kennis en vaardigheden op het gebied van diagnostische instrumenten en
beslissingsprocedures moeten in dit raamwerk worden ingepast.
1.3 Pretenties en beperkingen
Binnen dit terrein is de handleiding beperkt tot het besluitvormingsaspect van de diagnostiek. De
bedoeling van de handleiding is te laten zien dat diagnostische besluitvorming in de praktijk op een
wetenschappelijk-professioneel verantwoorde wijze kan worden doorlopen. De diagnosticus is hierbij
afhankelijk van de kwaliteit van de hulpmiddelen die hij heeft. Deze hulpmiddelen zijn de
inhoudelijke theorieën over het ontstaan en in stand blijven van probleemgedrag, kennis over normale
en afwijkende ontwikkelingspatronen, instrumenten en technieken om gedragsverschijnselen in kaart
te brengen en statistische en psychometrische technieken om gegevens te verwerken.
Zowel de visie op de diagnostiek als de kwaliteit van de beschikbare kennis brengen onvermijdelijk
een aantal beperkingen met zich mee. Op wetenschappelijk gebied maakt diagnostiek deel uit van de
gedragswetenschap. Daardoor is de wetenschappelijke basis van de diagnostiek niet steviger dan die
,van de zich nog volop ontwikkelende gedragswetenschap zelf. De voorraad 'harde' cumulatieve kennis
is nog beperkt, en wordt daarbij ook nog eens onderzocht vanuit verschillende perspectieven.
Aansluitend hierop levert de handleiding dan ook geen pasklare antwoorden, maar eerder voorbeelden
van verantwoord geachte pogingen om een diagnostisch beslissingsprobleem op te lossen.
Hoofdstuk 2 'Uitgangspunten'
2.1 Wetenschappelijke diagnostiek
We spreken van wetenschappelijke diagnostiek wanneer we 'de algemene menselijke grondstructuur
van het probleemoplossend omgaan met persoonlijkheids- en gedragsproblemen ondersteunen met
wetenschappelijk-empirische kennis'. Kennis dient in dit verband ruim te worden opgevat: het geheel
van wetmatige verbanden, verklaringsschema's, theorieën, methoden en instrumenten dat in de
gedragswetenschap wordt gehanteerd. Het specifieke van de empirische benadering is dat
veronderstellingen over de werkelijkheid aan de feiten (resultaten van onderzoek) worden getoetst op
een wijze die in principe ook door andere onderzoekers herhaalbaar is.
De diagnostiek kan in de praktijk lang niet altijd voldoen aan alle eisen die aan het wetenschappelijk
handelen worden gesteld. Bovendien vereist ze als toepassingsgebied van de gedragswetenschap
enerzijds en als onderdeel van hulpverlening anderzijds een aantal denk- en doe-activiteiten die niet of
zelden tot het repertoire van de wetenschappelijke onderzoeker behoren. Een voorbeeld van het eerste
is de toepassing van verklaringsschema's van verschillend inhoudelijk en formeel niveau op een
individuele problematiek. Een voorbeeld van het tweede is de beslissing een bepaald instrument niet te
gebruiken indien dit het vertrouwen van de cliënt in de diagnosticus als hulpverlener zou ondermijnen.
Toch is in de professionele diagnostiek de algemene wetenschappelijke eis van transparantie van
procedure onverminderd van toepassing.
In het verlengde van het voorafgaande wordt ook Van Striens notie van 'verwetenschappelijking van
de diagnostische praktijk' genoemd: de diagnosticus is wetenschappelijker naarmate hij..
Explicieter werkt met theorieën en de verschillende theorieniveaus duidelijker met elkaar in
verband brengt.
Er zich bewust rekenschap van geeft in welke gevallen hij wel en in welke gevallen hij niet
voor een bepaalde theorie kiest.
Duidelijker de denkstappen vastlegt die geleid hebben tot het advies.
Onderzoek doet naar de waarde van theorieën voor de problemen waar ze betrekking op
hebben en naar het effect van ingrepen.
De resultaten van het eigen werk uitwisselt met collega's.
Deze handleiding sluit aan bij de bovenstaande opvattingen over wetenschappelijke diagnostiek. Het
structurele stappenmodel dat we volgen is geënt op de empirische cyclus van De Groot waarin
algemene denkschema's van inductie, deductie en toetsing worden toegepast. Bij de inhoudelijke
invulling van dit proces dat zich in de verschillende stappen afspeelt, wordt getracht de
verwetenschappelijking van Van Strien in praktijk te brengen. De handleiding weerspiegelt daarmee
een procedureopvatting van wetenschap. De wetenschappelijke kwaliteit van de diagnostiek laat zich
afmeten naar de doorzichtigheid en zorgvuldigheid van de empirische toetsing in elk van de te
onderscheiden stappen. Op deze wijze houden we de foutenbronnen in het diagnostisch oordelen en
redeneren we zo goed mogelijk onder controle.
2.2 Verschillende foutbronnen
Vanaf de eerste ontmoeting met de cliënt begint voor de diagnosticus een complex proces van
,verzamelen, interpreteren en afwegen van informatie met het oog op het nemen van de beslissing of er
iets (en zo ja wat) er gedaan kan worden voor de cliënt. Hierbij kunnen veel verschillende fouten
gemaakt worden.
Het onderzoek naar foutenbronnen in oordelen en beslissen is zo omvangrijk dat we deze hier maar
kort benoemen. Een drietal bronnen die het belang van dit onderzoek voor de diagnostiek illustreren
zijn onderzoek naar de wijze waarop mensen met kansen en waarschijnlijkheden omgaan, onderzoek
naar vuistregels en heuristieken die mensen doorgaans geneigd zijn te volgen, en onderzoek naar de
kwaliteit van professionele diagnostiek.
Een substantieel deel van het werk van de diagnosticus bestaat uit het schatten, afwegen en herzien
van kansen. Uit onderzoek blijkt echter dat mensen in het algemeen slecht zijn hierin. Dit resulteerde
vervolgens in het blootleggen van cognitieve vuistregels en heuristiek. Veel heuristieken kunnen
nadelige gevolgen hebben in het beslissingsproces, denk maar aan de beschikbaarheidsheuristiek.
Hierdoor zal het niet verbazen dat de kwaliteit van het professionele oordeel in klinische
beslissingssituaties dikwijls te wensen overlaat. Fouten en vertekeningen blijken bij de professionele
diagnosticus in elke fase van de besluitvorming voor te komen. Hierom moet de diagnosticus erg
kritisch zijn op zijn eigen geleverde werk.
2.3 Besliskundige ondersteuning
Bij het beslissingsprobleem is er sprake van een keuzeprobleem waarbij verschillende opties
verschillende consequenties kunnen hebben met betrekking tot het doel. De kansen die de beslisser
inschat, hebben niet zozeer te maken met toevalsberekening, maar met de mogelijkheid dat (gegeven
een bepaalde optie) bepaalde positieve of negatieve gevolgen kunnen optreden. Daarbij kan de
beslisser de verwachte uitkomst van de verschillende opties inschatten.
Het onderzoek naar fouten en vertekeningen bij oordelen en beslissen in paragraaf 2.2 is beschrijvend
van aard. Er wordt daarin vooral nagegaan hoe het feitelijk verloopt, maar niet hoe het zou moeten
verlopen. De normatieve beslissingstheorie doet dat wel op basis van een aantal rationele axioma's. De
toepassing van de normatieve beslissingstheorie vindt plaats in de besliskunde. In de besliskunde is
een aantal technieken en procedures ontworpen om het formele beslissingsproces te ondersteunen.
Deze technieken gaan van het structureren van het proces met behulp van zogenaamde
beslissingsbomen tot en met het hanteren van technieken om subjectieve kansschattingen op een
redelijke manier in kaart te brengen. Het diagnostisch beslissingsproces is eveneens te analyseren als
een proces waarin opties en consequenties geformuleerd en geëvalueerd worden. De technieken en
procedures uit de besliskunde kunnen hierbij ter ondersteuning worden ingezet.
Hoofdstuk 3 'De diagnostische cyclus'
3.1 Van hulpvraag tot cyclus
3.1.1 Hulpvraag, vraagstelling, onderzoeksvraag en type diagnostisch onderzoek
In de praktijk start het diagnostisch proces nadat de cliënt zich rechtstreeks of via een verwijzer heeft
aangemeld met een of meer hulpvragen. De formulering daarvan is op dat moment in veel gevallen
nog niet duidelijk en wellicht niet compleet. Bovendien hoeft niet elke hulpvraag tot verder
diagnostisch handelen te leiden (niet elke hulpvraag is ook een diagnostische hulpvraag). De
diagnosticus zal daarom samen met de cliënt na moeten gaan aan welk soort informatie behoefte is.
Een diagnostische hulpvraag van de cliënt wordt uiteindelijk gezamenlijk geherformuleerd tot een
vraagstelling. Door vervolgens de vraagstelling op te vatten als onderzoeksvraag legt de diagnosticus
,een verbinding tussen type vraagstelling en type (diagnostisch) onderzoek. Er zijn verschillende
soorten vraagstellingen en onderzoeken mogelijk:
Diagnostische Type Type onderzoek Code
hulpvraag vraagstelling
Hoe moet ik
verwoorden wat ik Verheldering Verhelderend VHD
ervaar?
Wat is er met mij Onderkenning Onderkennend ODK
aan de hand?
Waarom is dit met Verklaring Verklarend VKR
mij aan de hand?
Hoe kan ik het best Indicatie Indicerend IDC
geholpen worden?
Een belangrijk voordeel van het gemaakte onderscheid is dat een controle mogelijk wordt op de mate
waarin het diagnostisch onderzoek aansluit bij de hulpvraag. Bijvoorbeeld: bij een hulpvraag als
'Waarom...?' past een type onderzoek dat een verklaring geeft in termen van 'Omdat...'. In de praktijk
blijkt deze afstemming van type onderzoek op type vraagstelling nogal eens te wensen overlaat.
3.1.2 Diagnostische hulpvraag en diagnostisch scenario
De diagnostische hulpvraag is vaak complex. In veel gevallen is er niet één hulpvraag, maar een
verzameling van verschillende soorten vragen. In principe kan elke combinatie twee of meer typen uit
het schema hierboven voorkomen. Als er sprake is van slechts één diagnostische hulpvraag, dan volgt
een diagnostisch onderzoek van één bepaald type. Bij een combinatie van vragen volgt ook een
combinatie van onderzoekstypen.
Bij het samengaan van diagnostische hulpvragen en daarop afgestemde typen onderzoek is de
volgorde waarin het onderzoek wordt doorlopen niet willekeurig. We gaan ervan uit dat de
diagnostische hulpvraag van de cliënt het onderzoek stuurt. Daarom moet de diagnosticus steeds
starten met de verheldering van de hulpvraag. Om die reden is het verhelderend onderzoek dan ook de
gepaste aanvangsstap van elk diagnostisch scenario. Het doel van elk diagnostisch onderzoek door de
diagnosticus is een optimaal antwoord geven op de vraag van de cliënt. Als er daarna dus sprake is van
een onderkennende vraag in combinatie met een ander soort vraag, zal er eerst antwoord gegeven
moeten worden op de onderkennende vraag om andere vragen te kunnen onderzoeken. Zo ontstaat er
een intrinsiek noodzakelijke volgorde; om antwoord te kunnen geven op het ene, moet je eerst
antwoord hebben op het andere. Deze geordende sequentie noemen we een diagnostisch scenario.
In principe is het niet uitgesloten dat de diagnosticus na het verhelderend onderzoek samen met de
cliënt tot de conclusie komt dat verder onderzoek niet nodig is. In dat geval spreken wij van een 0-
scenario omdat er geen overgang is naar een volgend type onderzoek. Als er wel wordt uitgebreid met
één type onderzoek, dan noemen we dat een 1-scenario. In dit scenario wordt één keer de overgang
gemaakt naar een ander type onderzoek. Een scenario waarbij er twee keer naar een ander soort
onderzoek wordt overgegaan heet een 2-scenario. In het meest volledige geval is er sprake van een 3-
scenario. Dit stoelt op de gedachte dat verheldering van de klacht kennis oplevert die bijdraagt tot een
goede onderkenning van het probleem. Pas als het probleem onderkend is kan een verklaring worden
gegeven. Tot slot gaan we ervan uit dat we voor een indicatie van de interventie moeten beschikken
over de antwoorden bij de eerdere vraagstellingen uit de gevolgde sequentie.
, Tot dusver zijn de stappen in het diagnostisch scenario aangeduid in termen van elkaar opvolgende
onderzoekstypen met elk een eigen doel. De activiteiten die de diagnosticus in elk van deze stappen
uitvoert duiden we respectievelijk aan als klachtanalyse, probleemanalyse, verklaringsanalyse en
indicatieanalyse (afkortingen: KA, PA, VA, IA).
3.1.3 Verschillende typen diagnose en typen diagnostische hypothese
De term 'diagnose' wordt in de praktijk doorgaans in de volgende twee betekenissen gebruikt: als
onderkenning van een stoornis ('Hier is sprake van ADHD') of als verklaring voor het probleem of de
stoornis ('Haar internaliserende gedragsstoornis is een gevolg van onveilige hechting').
Bij een diagnose kan ook sprake zijn van een verhelderende, onderkennende, verklarende en
indicerende diagnosen als uitkomsten van zulk onderzoek. Ook hypotheses kunnen verhelderend,
onderkennend, verklarend of indicerend zijn.
3.2 De diagnostische cyclus
Tot nu toe werd het diagnostisch scenario beschreven als het doorlopen van vier hoofdstappen. Zo'n
scenario is voldoende als een diagnostische hulpvraag voldoende is beantwoord via het 'rechtlijnig'
doorlopen van de reeks. Dit is in de praktijk echter maar zelden het geval. De aard van de
problematiek vergt meestal het herhaald doorlopen van het hele scenario of van onderdelen daarvan.
Een optimaal diagnostisch beslissingsproces is daarom cyclisch:
De cyclus is prescriptief. Dit houdt in dat hij de stappen en substappen voorschrijft die de diagnosticus
moet doorlopen. Het onderzoek start bij de aanmelding van de cliënt en eindigt bij het advies. De
punten van de pijlen geven de richting aan waarin de stappen genomen kunnen worden. De
ononderbroken pijlen geven de grondfiguur van de diagnostische cyclus weer. De gestippelde lijnen
representeren de mogelijkheden die zich om geldige redenen in de diagnostische praktijk kunnen
voordoen.
Bij het voorwaarts bewegen of teruggaan binnen de diagnostische cyclus dient het resultaat van iedere
stap als uitgangspunt voor de daaropvolgende stap. Onder teruggaan verstaan we hier zowel het
herhalen van de laatst uitgevoerde stap als het terugkeren naar een eerdere. Een reden om dit te doen
zou kunnen zijn omdat je niet zeker genoeg bent van alle informatie die je in eerdere stappen
verzameld hebt. Elke stap levert een conclusie op. Bij onvoldoende zekerheid moet de bron van de
onzekerheid worden achterhaalt.
De indeling in (sub)stappen wordt hier nog globaal beschreven. In het tweede deel van de handleiding
werken we elk van deze stappen inhoudelijk verder uit.
3.2.1 Klachtenanalyse
Klachten zijn uitspraken die aangeven dat de situatie of het gedrag van de cliënt of de gevolgen
daarvan door de cliënt als negatief beleefd worden. Ze weerspiegelen ervaringen en belevingen. In de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AnoukVroegindeweij1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.69. You're not tied to anything after your purchase.