Hoofdstuk 1
§1.8 De relatie tussen erfelijke aanleg en omgevingsfactoren
De vraag of eigenschappen van mensen meer worden bepaald door natuur of cultuur staat centraal in
het nature-nurture-debat.
- nature-deel → verklaard door biologische en erfelijke factoren
- nurture-deel → verklaard door opvoeding en omgevingsfactoren (socialisatie en
cultuur).
De invloed van erfelijke aanleg is niet gelijk over je leven en kan afhankelijk van de kenmerken van
een omgeving een genetische aanleg vergroten of verkleinen.
Gen-omgevingscorrelatie = kinderen met een aanleg voor iets die in een bepaalde omgeving
verkeren.
Drie typen gen-omgevingscorrelaties:
1. Passieve gen-omgevingsverband: verband dat plaatsvindt omdat biologische ouders een
opvoedingsomgeving aan het kind bieden die bij zijn aanleg past.
2. Evocatief gen-omgevingsverband: verband dat optreedt omdat genetische gevormde
eigenschappen bepaalde reacties bij andere mensen in de omgeving uitlokken. Actieve en
vrolijke kinderen krijgen meer positieve aandacht waardoor een belangrijk
persoonlijkheidskenmerk ontstaat. Hetzelfde met kinderen die verlegen zijn.
3. Actieve gen-omgevingsverband: relatie waar men in staat is om zelf omgevingen te kiezen
die bij hen passen waarin zijn talent ontwikkeld kan worden.
Genen en omgeving beïnvloeden elkaar. Als je aanleg hebt voor iets, maar je omgeving stimuleert je
niet om die aanleg te ontwikkelen vervaagd die aanleg.
Gen-omgevingsinteractie: is van sprake als het effect van genen veranderd wordt door
een bepaald soort omgeving en omgekeerd, als het effect van de omgeving afhankelijk is
van een bepaalde genetische opmaak. Iemands DNA bepaalt dus niet van tevoren hoe hij
zich gaat ontwikkelen → erfelijk voorbereid gedrag.
Hoofdstuk 2
§2.1 Inleiding
Eeg (elektro-encefalografie): hiermee wordt de elektrische activiteit van de hersenen gemeten in
hersengolven.
Neuro-imaging: verzamelnaam voor technieken waarmee direct of indirect de structuur of het
functioneren van het brein in beeld gebracht kan worden.
- MRI (magnetic resonance imaging): een medische onderzoeksmethode waarbij met behulp
van een grote en sterke magneet afbeeldingen worden gemaakt van interne
lichaamsstructuren zoals organen en hersenen.
- PET-scan: hierbij wordt een licht radioactieve stof in het bloed gebracht.
- fMRI (functional magnetic resonance imaging): hierbij wordt een gedetailleerde
driedimensionale scan van de hersenen gemaakt of een filmpje waarin de werking
van het brein in beeld wordt gebracht. Wordt gebruikt in modern
hersenonderzoek. Zo’n onderzoek geeft wel een overzicht van groepen mensen,
maar hoeft niets te zeggen over het individu → eeneiige tweeling: bestaat uit één
zaadcel, hebben exact dezelfde genetische aanleg.
§2.2 De invloed van erfelijke aanleg, omgeving en oefening op onze hersenen
Hoe een lichaam zich ontwikkeld en al ontwikkeld heeft is mede afhankelijk van iemands erfelijke
aanleg, de omgeving waarin hij opgroeit en van de lichamelijke inspanning.
Werk maakt sterk: iemand die op jonge leeftijd sport ontwikkelt betere spieren en sterkere botten.
Iemand die op oudere leeftijd gaat sporten ontwikkelt geen sterkere botten.
Hoe de hersenen zich ontwikkelen en specialiseren is afhankelijk van drie factoren:
1. Erfelijke aanleg → algemene structuur van de hersenen is vastgelegd in onze
genen. Elk kind heeft aanleg om te leren, sporten, groeien enz. Ook hebben ze elk
unieke erfelijk voorbereide talenten.
, 2. Omgeving → taal leren spreken of sport is afhankelijk van de omgeving waarin een
kind opgroeit. Wat er geleerd wordt en hoe de hersenen georganiseerd gaan
worden is afhankelijk van de informatie waaraan iemand wordt blootgesteld.
3. Oefening → hoe goed iemand iets leert is afhankelijk van hoe goed diegene zijn
best doet. Hierbij spelen motivatie, oefening en doorzettingsvermoging een rol.
§2.3 Hoe verloopt de ontwikkeling van onze hersenen?
Al ver voor de geboorte is de ontwikkeling van het zenuwstelsel (de hersenen) gestart. De aanmaak
van de zenuwcellen (neurogenese) vindt in een hoog tempo plaats. Zo zijn bij de geboorte die
zenuwen en hersendelen af die een baby nodig heeft om te overleven.
Er zijn twee processen die de flexibiliteit van de hersenen en de mogelijkheid tot specialisatie van
hersencellen bepalen.
1. De toename van het aantal verbindingen (synapsen) van een zenuwcel met
andere zenuwcellen → synaptogenese. Die verbindingen zijn al aanwezig voor de
geboorte maar worden pas erna ontwikkeld. Het aantal synapsen verschilt per
hersencel. Hierdoor kunnen grote, complexe maar flexibele netwerken van
zenuwcellen ontstaan → maken het mogelijk dat mensen kunnen praten,
bewegen, emoties hebben enz.
2. Het verminderen van het aantal synapsen → terugsnoeien (pruning): hoe meer er
geleerd wordt, hoe meer er gespecialiseerd wordt in het brein, hoe meer pruning er
plaatsvindt en hoe sterker de verbindingen die overblijven. Sterke verbindingen ontstaan
makkelijker op jonge leeftijd.
Een neuraal netwerk is een groep zenuwcellen die onderling verbonden zijn en samenwerken bij een
bepaalde vaardigheid. Die netwerken waarmee we handelingen en denken aansturen worden sterker
als ze veel gebruikt worden. Niet alle delen van de hersenen ontwikkelen zich in eenzelfde tempo.
Sommige ontwikkelen zich eerder, sommige later.
Door ontwikkeling, opdoen van ervaringen, leren en oefenen kan zowel het functioneren
als presteren van het brein veranderen → plasticiteit of kneedbaarheid.
Use it or lose it: vaardigheden en kennis moeten onderhouden worden omdat ze anders vervagen.
Dit komt omdat de netwerkverbindingen die de basis van die vaardigheden kennis zijn verzwakken of
verdwijnen. Het oefenen van vaardigheden of kennis verzamelen is alleen zinvol als iemand
gemotiveerd is.
Sensitieve of gevoelige perioden zijn tijdsperioden in de ontwikkeling waarin een kind makkelijk een
bepaalde vaardigheid leert te ontwikkelen. Gevoelige perioden treden in een bepaalde periode van
het leven op en zijn begrensd. Een vaardigheid kan ook geleerd worden na deze periode, maar kost
meer moeite en tijd en heeft niet altijd hetzelfde effect.
Tijdens een gevoelige periode is een specifiek deel of systeem van het brein extreem gevoelig voor
invloeden uit de omgeving. Die kunnen positief en negatief zijn voor de ontwikkeling van het brein.
Gevoelige perioden zijn er vooral tijdens de zwangerschap en de eerste levensjaren. De hele
zwangerschap is een gevoelige periode voor de ontwikkeling van de hersenen. In de eerste
levensjaren komt het pruning proces veel voor.
Volwassen neurogenese: proces waarbij na de geboorte nieuwe zenuwcellen in de hersenen
worden aangemaakt. Nieuwe hersencellen worden aangemaakt in de hippocampus: een hersendeel
dat aan de binnenzijde van je slaapkwab zit. In elke hersenhelft zit er één. De hippocampus is vooral
actief wanneer mensen informatie opslaan in hun geheugen. Ook is hij belangrijk bij ruimtelijke
oriëntatie (weten waar je bent), stemming en het controleren (regelen) van gedrag.
Puberhersenen is het gevolg van een enorme groeispurt in een specifiek deel: de frontale kwab. Hier
worden in het begin van de puberteit nog veel nieuwe synapsen aangelegd. Daarna volgt er pruning
plaats. Door deze groeispurt is het gedrag van een puber vaak anders ten opzichte van kinderen en
volwassenen. Ze tonen meer risicovol gedrag en laten zich meer door vrienden beïnvloeden.
Moederhersenen en vaderhersenen zijn een manier van uitdrukken om duidelijk te maken dat de
hersenen van een jonge ouder op zo’n manier veranderen en zich aanpassen aan de nieuwe situatie,
dat diegene in staat is om geschikt te reageren op de signalen van het kind. In de eerste weken van
,het ouderschap ontstaan in de hippocampus nieuwe hersencellen waardoor de ouder nieuwe
vaardigheden en kennis beter kan onthouden.
Een beroerte of CVA (cerebrovasculair accident) is een plotselinge verstoring van de
doorbloeding van de hersenen. Hierbij wordt de zuurstoftoevoer naar de hersenen even
verstoord.
- infarct → verstopping ader
- bloeding → knapping ader
Constraint Induced Movement Therapy (CIMT): behandelvorm van de gevolgen van een beroerte.
Hierbij worden niet-verlamde ledematen ingeperkt waardoor de patiënt gedwongen wordt om met zijn
verlamde ledematen handelingen uit te voeren. De niet-aangetaste hersencellen nemen de functies
over die verloren waren gegaan.
§2.4 Positieve en negatieve invloeden op de ontwikkeling van ons brein
Positieve omgevingsinvloeden op het brein:
1. Use it or lose it → verbindingen (synapsen) tussen zenuwcellen en netwerken van
samenwerkende zenuwcellen worden sterker als ze vaak gebruikt worden. Andere
worden zwakker of verdwijnen omdat ze weinig of niet gebruikt worden.
- hard studeren, hersenspelletjes (kaart/computer).
2. Bewegen en sport → veel bewegen maakt de netwerken in de hersenen actief die
de motoriek aansturen. Deze netwerken hebben een overlap met de netwerken
die de cognitieve (denk) prestaties aansturen. Hierdoor wordt het denkvermogen
en lichaam in vorm gehouden. De bloedtoevoer in de hersenen neemt toe, dus
meer zuurstof. Lichamelijke inspanning zorgt voor een betere conditie van onze
hersenen (nieuwe hersencellen en bloedvaten). Ook de omvang van de
hippocampus neemt toe. Hierdoor kun je nieuwe kennis beter onthouden.
3. Goede nachtrust → tijdens de slaap worden lichaamscellen hersteld en eventuele
ziektekiemen verwijderd en groeihormonen aangemaakt. Bij slecht slapen wordt
er minder uitgerust en worden de cognitieve prestaties minder. Goed slapen kan
bescherming bieden tegen het ontstaan van een depressie.
4. Gezonde voeding → een constante toevoer van energie en voedingsstoffen van
goede kwaliteit is een belangrijke voor het functioneren van het brein. Slecht eten
kan de kans op depressie vergroten omdat de hippocampus kleiner is dus de
geheugenfuncties zijn minder. Gevarieerd en gezond eten staat in de schijf van
vijf of actieve voedingsdriehoek. Een belangrijke voedingsstof zijn omega 3-vetzuren (vis)
→ dragen bij aan het verminderen van hart- en vaatziekten en kan psychische
stoornissen voorkomen.
5. Denken → met veel oefenen veranderen de hersenen. Dat deel van de
hersenschors die de vaardigheid aanstuurt wordt dikker. Dit kan ook met
visualisatie: creëren van een verbeelding over een gewenste situatie. Dit moet wel met grote
concentratie gedaan worden en vaak gedaan worden (psychotherapie en meditatie).
6. Vriendschappen en sociale contacten → wij mensen hebben een sociaal brein.
Mensen met vrienden hebben meer van een bepaalde neurotransmitter (dopamine) in de
hersenen dan mensen met weinig of geen vrienden. Dopamine bevordert de snelheid en
precisie waarop signalen in de hersenen van de ene naar de andere zenuwcel verplaatst
wordt. Het wordt onder andere geproduceerd bij beweging en bij trouw (aan vrienden/dieren).
Mensen met weinig vrienden hebben meer activiteit in een neutraal alarmsysteem in de
hersenen: een netwerk dat betrokken is bij aandacht en negatieve gevoelens. Doordat dit zich
steeds herhaalt blijft het alarmsysteem extreem gevoelig afgesteld.
Negatieve omgevingsinvloeden op het brein:
1. Tijdens de zwangerschap → de gehele zwangerschap is een sensitieve periode in
de ontwikkeling van de hersenen. De werking van ons DNA is mede afhankelijk
van de omgeving waarin we verkeren, zo ook de baarmoeder. Middelengebruik
, tijdens de zwangerschap kan een aantal genen van een ongeboren kind
veranderen (adem- haling, stresssysteem, aangeboren afwijking). De mate waarin de
zwangere vrouw stress (spanning als reactie op externe prikkels en gedachten) ervaart kan
negatief invloed hebben op de hersenontwikkeling van het ongeboren kind. Hoe ernstiger en
langer de stress, hoe groter de kans dat het kind later ook emotionele problemen krijgt. Dit
komt doordat het stresssysteem al tijdens de zwangerschap in de hersenen wordt
aangemaakt. Foetaal alcoholsyndroom: aangeboren aandoening die veroorzaakt wordt
door te veel alcoholgebruik tijdens de zwangerschap.
2. Aanhoudende stress en trauma’s → stress komt door het stresshormoon cortisol:
hormoon dat wordt aangemaakt in reactie op stress. Als het te hoog en te langdurig aanwezig
is kan dat slecht voor de gezondheid zijn. Stress heeft negatieve invloed op de hippocampus
en de amygdala: hersengebied in de temporaalkwab die belangrijk is voor het verwerken van
emoties.
3. Armoede → armoede leidt tot stress. Bij kinderen worden minder synapsen
gevormd en zijn er minder stevige verbindingen tussen hersencellen. Dit leidt tot
mindere leerprestaties.
4. Alcohol- en middelengebruik door jezelf → de puberteit is een sensitieve periode
omdat de hersenen dan een groeispurt maken. Alcoholgebruik belemmert de
aanmaak van nieuwe hersencellen en overleven de bestaande hersencellen
minder goed. Cannabisgebruik vermindert de kwaliteit van de communicatie
tussen de twee hersenhelften. Roken heeft een langdurige negatieve invloed op
aandachtsprocessen.
Hoofdstuk 3
§3.4 Welke processen spelen een rol bij onze waarneming?
1. Selectiviteit → vermogen om binnenkomende prikkels (stukjes info) te ordenen en
naarmate het belang er aandacht aan te besteden of juist te negeren. Het
overgrote deel van de prikkels wordt automatisch en onbewust verwerkt. De
selectie is afhankelijk van de kenmerken van het organisme (hongerig).
2. Adaptatie of aanpassing → manier om te selecteren tussen alle prikkels die onze
zintuigen bereiken. Constante prikkels nemen we na enige tijd niet meer waar.
Onze zintuigen zijn extreem gevoelig voor veranderingen waardoor we die prikkels wel
weer kunnen waarnemen. Het aanpassen aan een constante prikkel zorgt ervoor dat onze
zintuigen en de hersenen de ruimte hebben om op andere belangrijke zaken te letten
(veranderingen).
3. Relativiteit → als we iets waarnemen doen we dat ten opzichte van iets anders, de
relatie tussen twee of meer aspecten. We nemen verhoudingen aan. We nemen geen
objectieve aspecten waar, maar de vergelijking tussen objecten of situaties (relatief).
§3.5 Is onze waarneming objectief?
We verwerken informatie van onze zintuigen op twee manieren:
1. Bottum-upproces → prikkel bereikt de ogen of oren, die wordt doorgezonden naar
de hersenen waardoor wij kunnen zien of horen.
2. Top-downproces → wat onze hersenen verwachten waar te nemen op grond van
kennis, herinneringen of emoties. Mensen geven betekenis aan de prikkels die ze
opvangen op grond van hun behoeften, kennis, emotionele toestand enz. Daarom
ziet, hoort, ruikt iedereen anders.
De verschillen tussen mensen hebben te maken met hun eigen kenmerken. De kenmerken
beïnvloeden wat iemand waarneemt.
● Aandacht = het bewuste en vaak theoriegestuurde proces (top-down) van het gericht
waarnemen van de omgeving. Door de aandacht kunnen we selecteren tussen relevante en
niet-relevante prikkels. De aandacht die de ene prikkel trekt, gaat ten koste van andere
prikkels.
- passieve aandacht: in onze aanleg verankerde aandacht → dreigingen, pijn.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller alyseevanheijst. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.67. You're not tied to anything after your purchase.