Deel 1:
Jaarrekening: document dat inzicht geef in de investeringen, resultaten, kosten, … van een
onderneming. Bestaat uit 3 delen:
o Balans
o Resultatenrekening en -verwerking.
o Toelichting.
Balans: vermogensoverzicht van de onderneming. Geeft inzicht in de passiva en activa van
een onderneming.
o Activa: bezittingen (je bent de juridische eigenaar).
o Passiva: financieringsbron (wijze waarop de bezittingen gefinancieerd worden
(lening, eigen centen, …).
Vaste activa: kan niet snel omgezet worden in geld. Het is nooit de bedoeling om ze te
verkopen.
Vlottende activa: kan snel omgezet worden in geld.
Oprichtingskosten: kosten van oprichting, kosten bij uitgifte van leningen, belastingen en
kosten met betrekking tot inbreng.
Immaterieel: niet tastbaar. Je moet er geld aan geven, je bezit het maar je kan het niet
vastnemen.
Goodwill: bij overname de extra prijs boven de waarde van de onderneming. Je betaalt dit
toch omdat je die organisatie wil. De waarde voor het klantenbestand, opbouw, …
Materieel: tastbaar. Je moet er geld aan geven, je bezit het en kan het vastnemen.
Terreinen en gebouwen: magazijn, parking, … (voor beroepsdoeleinden).
Installaties, machines en uitrusting: drukpers in een drukkerij, … (kantooruitrusting is
meubilair).
Meubilair en rollend materiaal: wagens, bureaus, …
Leasing en soortgelijke rechten: dingen die geleased worden kunnen na x aantal jaar gekocht
worden voor een lagere prijs. Huren komt niet op de balans. (Huurkopen, enkel met
aankoopoptie!)
In aanbouw en vooruitbetaling: de onderneming maakt dit, geldsommen uitgeven voor de
aankoop van activa die nog niet werden geleverd.
Financieel: aandelen die een bedrijf koopt. Om ze lang te houden. Het heeft als doel een
andere onderneming duurzaam te ondersteunen.
Vordering: te goed. Je moet van iemand nog iets krijgen.
o Handelsvorderingen: vorderingen op klanten. Vooral in de retail.
o Overige vorderingen: alle vorderingen of vorderingen dat niet op klanten zijn.
Voorraad: wat in het magazijn staat.
Bestellingen in uitvoering: voorraden die er nog zijn maar er is al een klant.
Geldbeleggingen: aandelen worden gekocht vanuit rendementsoverwegingen. Korte termijn.
Liquide middelen: geld op de rekening + in de kassa.
Inbreng: geld bij oprichting of in een latere fase gestort door aandeelhouders. Wanneer je
een bedrijf opstart moet je zien hoeveel inbreng je wilt geven in je bedrijf.
Aandeelhouders: bezitten een aandeel van een vennootschap. Eigenaar.
Kapitaal: minimum inbreng tegenover wet verplicht. Kapitaal vennootschappen, kapitaalloze
vennootschappen.
, Reserves: opgebouwde winsten die binnen de onderneming werden behouden, enkel als ze
in het verleden succesvol is geweest. De winst blijft in het bedrijf.
Overgedragen winst/ verlies: nog niet definitief bestemde winst. Winst dat nu in het bedrijf
gehouden wordt maar ze weten niet wat ze ermee gaan doen.
Kapitaalsubsidies: geld ontvangen vanwege de overheid om investeringen te financieren.
Zijn geen inkomsten want je krijgt ze.
Vreemd vermogen: schulden.
Financiële schulden: schulden bij financiële instellingen.
Handelsschulden: schulden bij leveranciers.
Ontvangen vooruitbetaling op bestellingen: voorschotten ontvangen vanwege klanten.
Overige schulden: schulden bij de overheid, van de verkoper op de klant. Klant betaalt een
voorschot voor een product en de klant krijgt dit later, wanneer het product niet geleverd
wordt moet de schuld terug betaald worden.
Schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten: bezoldigingen=
salaris die nog betaald moeten worden, belastingen= BTW.
Vennootschapsbelasting: belasting op de winst bij vennootschappen.
Personenbelasting: belasting op de winst bij eenmanszaak. Belasting op resultaat.
RSZ: stukje van je loon dat wordt afgehouden voor de sociale zekerheidskas. Werkgever moet
per personeelslid meer betalen.
Resultaatrekening: het resultaat van de onderneming wordt berekend op basis van een
rekenschema. Dit is het resultaat na 12 maand op de markt.
Bedrijfsresultaat: bedrijfsopbrengsten-bedrijfskosten.
Financieel resultaat: financiële opbrengsten – financiële kosten.
Resultaat na belastingen (vennootschapsbelasting): eindresultaat na het betalen van de
belastingen (en andere kosten). Over een periode van 12 maand.
Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten: stelselmatige in kosten
brengen van een investering over verschillend boekjaren omdat er een technische of
economische slijtager is. Dit gebeurt op een liniaire manier ( elk jaar evenveel). Dit mag op
imaterieel-, materieel vast actief en oprichtingskosten.
Voorzieningen voor risico’s en kosten: in kost nemen van toekomstige kosten (toekomstige
saneringskosten).
Financieel resultaat: ten gevolge het financieel beheer.
Bedrijfsactiviteit: de aankoop en verkoop.
Financieel beheer: beleggingen of leningen.
Prorateren: in het eerste jaar conform het aantal dagen bezit.
Financieel resultaat: resultaat ten gevolge van het bedrijfsresultaat.
Financiële opbrengsten: recurrent: resultaat ten gevolge van het financieel beheer. Niet
recurrent: resultaat die niet gerelateerd zijn met de core business.
Dividend: rendement op aandelen. Wordt per jaar bekeken.
Recurrent: niet uitzonderlijk.
Niet-recurrent: uitzonderlijk.
Resultaatverwerking: het resultaat van de onderneming op de algemene vergadering van de
aandeelhouders (enkel vennootschappen). Minstens 1 x per jaar met één verplicht
agendapunt: “wat gaan we met het geld doen?”
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AlessiaFabri1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.60. You're not tied to anything after your purchase.