Deze is een samenvatting van het vak Economie dat in het eerste semester van het eerste academiejaar Bedrijfsmanagement gegeven wordt. Met deze samenvatting was ik er door voor mijn examen.
0 Inleiding
0.1 Het doel v/d economische wetenschap
- Economie = studie van het menselijk streven naar bevredigen van behoeften met schaarse middelen
0.1.1 Behoefte VS Schaarse Middelen (0.1.2)
- Behoefte = aanvoelen van een tekort waarnaar je streeft om ze te bevredigen
• Primaire behoeften: levensnoodzakelijk (eten, drinken, gezondheid)
• Immateriële behoeften: diensten (Microsoft, Meta, geneeskundig verzorging)
• Collectieve behoeften: gemeenschappelijk (dokter, onderwijs)
• Individuele behoeften: individueel (kleding, huisvesting, ontspanning)
- Economische goederen/schaarse middelen = goederen waarvan de gevraagde hoeveelheid groter zal zijn dan de
aangeboden hoeveelheid als het gratis ter beschikking wordt gesteld
0.1.2 Nuttigheid & Keuzeprobleem
- Goederen & diensten = nuttig omdat ze behoeften bevredigen
- Economisch principe = de consument zal een voorkeurschema opstellen om met de beschikbare middelen (zo
weinig mogelijk) een maximumniveau van bevredigen van behoeften te bereiken
- Reden keuzeprobleem: overvloed aan producten, armoede
- Economisch probleem: als een keuze te maken heeft met GELD
0.2 Welvaart & Welzijn
- Welvaart = mate waarin mensen met beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien
(schaarste = welvaart ) (niet enkel geld ook: vrije tijd, kwaliteit leefmilieu, opheffing discriminatie)
- Welzijn = gevoel van welbevinden & bevredigen van verlangens (vriendschap, liefde, gezondheid) die GEEN beslag
leggen op schaarse middelen
0.3 Soorten goederen
1. Economische goederen/schaarse middelen = goederen waarvoor een prijs wordt betaald, goederen waarvoor
productiefactoren ingezet worden om ze te verkrijgen
• Zuiver individuele goederen: individueel, consumenten uitsluiten = rivaliteit & prijs per eenheid (ik drink
cola, andere kan de mijne niet drinken)
• Zuiver collectieve goederen: gemeenschappelijk, geen consumenten uitsluiten = geen rivaliteit & geen
prijs per eenheid (wel belastingheffing) (politie en brandweer zijn voor iedereen, mij beschermen hindert
andere niet) (snelwegen BE geen tol)
• Quasicollectieve goederen: consumenten uitsluiten = rivaliteit (in onderwijs zijn de klassen in aantal
leerlingen beperkt & in privéscholen onderwijs krijgen als je betaalt) (snelwegen FR tol)
• Consumptiegoederen: goederen die behoeften onmiddellijk bevredigen
➔ Gebruiksgoederen/duurzame consumptiegoederen: verschillende X behoefte bevr. (gsm)
➔ Verbruiksgoederen/niet-duurzame consumptiegoederen: 1x verbruiken (brood)
• Investeringsgoederen: goederen die bestemd zijn om er andere goederen of diensten mee te produceren
door bedrijfshuishoudingen
➔ Kapitaalgoederen/duurzame investeringsgoederen/productiegoederen: levensduur ten minste 1 jaar
(gebouwen, machines, vervoermaterieel, ziekenhuis, scholen, wegen)
➔ Vlottende investeringsgoederen/niet-duurzame investeringsgoederen: tijdens productieproces
verwerkt of vernietigd (grondstoffen & hulpmaterialen)
2. Niet-economische goederen/niet-schaarse middelen/ vrije goederen = in de natuur overvloedig aanwezig dat de
volledige behoefte kan bevredigd worden (lucht, zuurstof, zonlicht, zonnewarmte
0.4 Consumptie & Productie
- Consumptie = gebruik maken van economische goederen voor niet-productieve doeleinden + inkomen besteden
- Productie = omzetten van productiefactoren (natuur, arbeid, kapitaal) in producten of diensten + inkomen
verwerven
• Natuur: grondstoffen & energie voor leverancier (nog beschikbare middelen zuiniger gebruiken)
• Arbeid: arbeidsprestaties (fysiek & intellectueel), geschoolde arbeid cruciaal! (leiden en coördineren van
productieproces = management) & ondernemen (risico’s dragen in bedrijf)
, • Kapitaal: reële kapitaalgoederen, geheel door mens produceerde productiemiddelen (machines,
fabrieksgebouwen, infrastructuur v/e land)
- Omwegproductie = is de productie van goederen en diensten met behulp van de afgeleide productiefactor
kapitaal die alvorens gemaakt moet worden
- Afgeleide/geproduceerde productiefactor: kapitaal die gevormd wordt door samenwerking van natuur en arbeid
(oorspronkelijke/primaire productiefactoren)
0.5 De methode (NIET)
0.6 De ceteris-paribusclausule
- Als 1 variabele verandert bv: prijs verhoogd maar inkomen en gevraagde hoeveelheid blijft gelijk
Bv: inkomen wijzigt, prijs brood en grondstoffen blijven gelijk (ceteris-paribusclausule)
0.7 Micro-, meso- en macro-economie
- Micro-economie: bestuderen van het gedrag v/e individuele huishouding
Bv: gezinshouding (inkomen verdienen, consumeren en sparen) & bedrijfshouding (produce en invest)
- Meso-economie: bestuderen van bepaalde huishoudingen Bv: bedrijfstak, sector of regio
- Macro-economie: bestuderen van alle gezinnen, bedrijven & overheidshuishoudingen (eco.grootheden bij elkaar
opgeteld --> nationaal inkomen, tot.consumptie gezinnen, tot.invests)
1 Consumenten
1.1 De keuze van de optimale goederencombinatie (=evenwicht v/d consument)
- Optimale keuze bepaald door:
➔ Economische factoren: de prijzen van goederen & het beschikbaar inkomen (=budget)
➔ Niet-economische factoren: voorkeuren/preferenties
1.1.1 De preferenties (in tijd veranderen o.i.v. reclame, seizoen, ouder worden)
- Behoeften van mensen bepaald door SOCIOLOGISCHE en PSYCHOLOGISCHE factoren:
SOCIOLOGISCHE FACTOREN PSYCHOLOGISCHE FACTOREN
De gezinssituatie (=andere bestedingspatroon bij De persoonlijkheid (=mens kan introvert
gezin zonder kinderen dan bij met kinderen) (veelvrienden) en extrovert (weinigvrienden) zijn of
risico zoekend/risicomijdend)
De sociale klasse (=iets kopen omdat het bij je status, De levensstijl (= manier van geld en tijd besteden)
positie en buurt past vb: Iphone) ➔ Bandwagoneffect: X koopt Levis
ik koop ook (kudde)
➔ Snobeffect: ik koop als eerste
(early adopters)
De religie (=geen varkensvlees bij moslims) De attitude (=imago hebben door duur te kopen vb:
Jimmy Choo)
De woonplaats (=mensen op platteland minder naar
cinema dan in de stad)
De nationaliteit (=Belgen bierdrinkers, Italianen
wijndrinkers)
- Eerste wet van Gossen/ de wet van het dalend grensnut: naarmate men meer beschikt over een aantal
eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat de laatste eenheid aan het totale nut
toevoegt. (vb: totale nut van 3 ijsjes is hoger dan 2 ijsjes, MAAR het extranut van het 3e ijsje is minder dan het
extranut van het 2e ijsje)
- UITZONDERING: wanneer toename van beschikbare # stijging van het grensnut veroorzaakt (verslaafden en
verzamelaars)
- Marginale nut/ grensnut: het nut dat de laatste eenheid aan het totale nut toevoegt
, 1.1.2 Budget en prijzen
Het opstellen van een budgetlijn
- Budgetvergelijking: P1. Q1 + P2. Q2 = Y
- Budgetlijn: de rechte die de combinaties van twee goederen weergeeft die de
consument met een bepaald budget kan aanschaffen, rekening houdend met
de prijzen van de goederen
- Links van budgetlijn: inkomen niet volledig besteed (=sparen)
- Rechts van budgetlijn: inkomen is niet genoeg (=ontsparen of lenen)
Gevolgen van inkomensverandering
- Y verandert van 300 naar 200
- Daling nominaal inkomen (gelijkblijvende prijzen van goederen)
= budgetlijn verschuift evenwijdig naar links = reële afname van het inkomen =
afname koopkracht
- Stijging nominaal inkomen (gelijkblijvende prijzen van goederen)
= budgetlijn verschuift evenwijdig naar rechts = reële toename van het inkomen
= toename koopkracht
- Nominaal inkomen: inkomen in geldeenheid
- Reëel inkomen: wat je ermee kan doen (koopkracht hiermee gevormd)
Gevolgen van prijsverandering
- Prijsdaling van goed X en prijs constant blijven goed Y = meer kopen van goed X
met het budget (=reële toename van het inkomen = toename koopkracht)
(=constant blijven van het nominaal inkomen)
- Prijsdaling/stijging van een goed = wijziging van helling van budgetlijn
1.2 De prijsvraagcurve (kortweg vraagcurve)
1.2.1 De afleiding van de individuele vraagcurve
- Waarom verloopt de vraagcurve dalend?
➔ Prijsdaling van een goed = toename gevraagde hoeveelheid
➔ Prijsstijging van een goed = afname gevraagde hoeveelheid
➔ = negatief verband tss. de prijs & gevraagde hoeveelheid van een goed
- Individuele vraagcurve: geeft weer welke hoeveelheden van een bepaald goed de
consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen
1.2.2 Beweging langs de individuele vraagcurve
- Beweging langs de vraagcurve = gevolg van prijswijziging (pintje eerst
€2,50 dan €2)
1.2.3 Verschuiving van de individuele vraagcurve
- Verschuiving van de vraagcurve = gevolg van verandering van inkomen, prijs van andere goederen en smaak
van de consument bij constante prijs van het goed
1. Verandering in het inkomen (bij constante prijs)
Toename inkomen = vraagcurve verschuift naar rechts (=gestegen vraag)
Afname inkomen = vraagcurve verschuift naar links (=gedaalde vraag)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller süsü26. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.67. You're not tied to anything after your purchase.