Dit is een samenvatting waarin alle leeruitkomsten van het BOK vak Mens en Omgeving in staan. Bij bijna alle begrippen worden voorbeelden gegeven en er staan ook plaatjes in ter verduidelijking van bepaalde onderwerpen.
De student kan beschrijven wat sociale psychologie inhoudt en wat de rol van sociaal
afstemmen is voor mensen.
Sociale psychologie = de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten,
gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of voorgestelde
aanwezigheid van andere mensen.
Belangrijke uitgangspunten:
- Het gedrag van mensen wordt sterk bepaald door de situatie waarin ze zich bevinden
en door andere mensen in hun omgeving.
- Het zijn niet de objectieve kenmerken van de situatie zelf waar mensen op reageren,
maar hun eigen interpretaties ervan.
- Mensen reageren vaak automatisch, op basis van onbewuste processen.
Belangrijk begin sociale psychologie:
- 2e wereldoorlog reden waardoor psychologen gingen denken; hoe kan het dat
mensen zulke vreselijke dingen kunnen doen? Eerste keer dat er werd gekeken
naar mensen op deze manier wat waren de motieven om dat gedrag uit te
voeren?
Rol van sociaal afstemmen:
- Het beïnvloeden van elkaars stemmingen en gedragingen wanneer je samen bent.
- Het beïnvloeden van elkaars stemmingen en gedragingen als je alleen al aan iemand
denkt.
Voorbeeld: mensen die een mening moeten verdedigen voor een publiek, passen zich bij
voorbaat al enigszins aan aan hoe het publiek erover denkt.
De student kan de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) beschrijven.
De sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) probeert te verklaren hoe wij tot een
oordeel komen over onze eigen kennis en vaardigheden.
Sociale vergelijking = we vergelijken onszelf continue met iedereen om ons heen steeds
kijken we of we het beter of slechter doen dan anderen volgens Festinger vergelijken we
onszelf het liefst met iemand die op onszelf lijkt en dit is ook belangrijk.
Bijvoorbeeld: je haalt een 7 voor een toets en gaat in de klas rondvragen wat de rest heeft
om erachter te komen of jij het goed hebt gedaan.
- Neerwaartse sociale vergelijking = jezelf vergelijken met iemand die slechter af is
jezelf beter voelen.
, - Opwaartse sociale vergelijking = jezelf vergelijken met iemand die beter is
gemotiveerd worden.
BELANGRIJK = er is geen objectieve norm ter vergelijking, dus sociaal criterium zelf
zoeken naar iemand die bijv. voor jouw slechter is in school.
De student kan het verschil tussen het privézelfbewustzijn en publiekszelfbewustzijn
herkennen in een korte casus.
Publiek zelfbewustzijn = van buitenaf naar jezelf kijken bijv. jezelf in je gedachten zien
lezen je bekijkt jezelf door de ogen van een denkbeeldig publiek.
Voorbeeld: een shirt aanhebben en denken; nee ik moet een andere aantrekken want
mensen gaan mij suf vinden.
Privé zelfbewustzijn = de aandacht is gericht op de ‘binnenkant’ terwijl je iets leest
bedenken wat je ervan vindt en welke gedachten of gevoelens het oproept bij je wat jij
vindt en wat jij denkt.
Voorbeeld: een shirt aanhebben en denken; nee deze vind ik zelf niet mooi.
De student kan uitleggen wat zelfkennis en zelfbewustzijn is en hoe dit met elkaar
samenhangt.
Zelfkennis = hoe mensen naar zichzelf kijken, welke eigenschappen ze hebben en weten van
zichzelf of hoe onze toekomst eruit zal gaan zien.
Het opbouwen van zelfkennis staat in verband met 4 thema’s:
1. Zelfbewustzijn = de beleving van de eigen identiteit (wie we zijn, wat we doen,
denken, voelen of hebben meegemaakt)
2. Bronnen
3. De organisatie van zelfkennis
4. Zelfwaardering
De student kan uitleggen wat de functie is van het hebben van een zelfbewustzijn en
wat het effect is van een verhoogd zelfbewustzijn.
Functie van zelfbewustzijn = je bekijkt je eigen mogelijkheden op een realistische manier, je
hebt een gezonde portie zelfvertrouwen, je voelt een innerlijke harmonie en staat
evenwichtig in het leven.
Effecten van een verhoogd zelfbewustzijn:
- Mensen toetsen hun gedrag meer aan hun eigen normen en waarden
- Bij agenten in de VS: door een body-camera à correct opstellen, maar hierdoor
kwetsbaar worden voor agressie van burgers
- Het onderbreken van gedragsroutines à slechtere prestaties op taken
- Alcoholproblemen
- Kan leiden tot angst of depressieve gevoelens
, De student kan verschillende manieren benoemen en uitleggen hoe we aan kennis
over onszelf komen.
Introspectie = naar binnen kijken, het eigen innerlijk volgen bijv. weten wat je wel of niet
lekker vindt en wat je wel of niet mooi vindt onbewuste dingen.
Niet altijd betrouwbaar omdat we veel informatie onbewust verwerken voorbeeld:
eerder stemmen op een knappe partijleider dan een onaantrekkelijke partijleider.
Zelfwaarneming/zelfperceptie = je eigen gedrag observeren, alsof je iemand anders
observeert je kijkt naar jezelf alsof je jezelf buiten jezelf zet naar je gedrag/uitingen
kijken om te bepalen wat jij van iets vindt of over iets voel alles wat waarneembaar is.
Proprioceptie = het vermogen om de positie van je lichaam of lichaamsdelen waar te nemen
voorbeeld: je begint te trillen en concludeert dat je bang bent voor iets.
Embodiment = het gedrag van mensen wordt onbewust beïnvloed door ervaringen die ze
hebben voorbeeld: in een klas waar net is schoongemaakt en het naar
schoonmaakmiddel ruikt zullen leerlingen sneller hun troep opruimen gedrag kan dus ook
bepaald worden door geur zien dat het schoon is dus het schoon willen houden
automatische associaties.
De student kan beschrijven hoe zelfkennis georganiseerd is.
Zelfconcept = een onderdeel van hoe wij onszelf zien wordt meestal uitgedrukt in
persoonlijkheidseigenschappen worden afgeleid uit bepaald gedrag.
Voorbeeld = met de fiets naar werk, neemt waar dat je aan het fietsen bent; je zegt dat je
gezond bent iets waarnemen en daaruit iets concluderen.
Zelfschema = al je losse zelfconcepten bij elkaar je persoonlijkheid, want al je
persoonlijkheidskenmerken/concepten bij elkaar.
- Simpele zelfcomplexiteit = alle concepten zijn afhankelijk van elkaar en hangen sterk
met elkaar samen als de een negatief wordt gezien wordt al het andere ook
negatief gezien ook denk je dan gelijk dat iedereen dat vindt.
- Complexe zelfcomplexiteit = alle concepten zijn niet afhankelijk van elkaar en
worden los van elkaar gezien als iemand commentaar heeft op jouw gevoeligheid
zie je jezelf niet meteen helemaal negatief.
De student kan uitleggen welke vormen van zelfwaardering er zijn en deze herkennen
in een casus.
Zelfwaardering = je vind jezelf doorgaans een leuk, goed en aardig persoon; je bent
tevreden met jezelf kijk je positief of negatief tegen jezelf aan?
- Expliciete zelfwaardering = wat je meet als je mensen vraagt hoe ze over zichzelf
denken eigen antwoorden over hoe mensen over zichzelf denken.
, - Impliciete zelfwaardering = aspecten die niet tot uiting komen als je mensen vragen
stelt, maar tot uiting komen in indirecte metingen of lichaamstaal een lage
zelfwaardering uit zich in veel wegkijken, een gespannen houding en frunniken aan
het gezicht.
- Stabiele zelfwaardering = hoe iemand naar zichzelf kijkt blijft hetzelfde, ook als je het
2 maanden later meet een instabiele zelfwaardering schommelt dus meer.
- Contingentie van zelfwaardering = de mate waarin zelfwaardering afhangt van het
bereiken van een bepaalde standaard in bijvoorbeeld prestaties of uiterlijk bij
mensen met een hoge contingentie gaat de zelfwaardering omhoog bij een hoog
cijfer.
De student kan de vier zelfevaluatiemotieven uitleggen en herkennen in een korte
casus.
1. Zelfverheffingsmotief = de neiging om jezelf rooskleuring te bekijken iets
negatiefs als iets positiefs zien; het eigen zelfbeeld hoog houden.
2. Consistentiemotief = mensen willen een consistent/vast zelfbeeld hebben
voorbeeld: vervelend als uit een persoonlijkheidstest dingen komen waar je het
totaal niet mee eens bent of niet herkent waarde hechten aan
informatie/feedback die overeenkomt met het eigen zelfbeeld
Willen dat wat je van andere mensen hoort consistent is met je eigen zelfbeeld.
Mensen overtuigen van hun zelfbeeld door eventueel gedragsverandering want ze
willen hun beeld niet veranderen.
3. Accuraatheidsmotief = mensen willen dat wat ze van zichzelf denken/vinden/hun
zelfbeeld overeenkomt met de werkelijkheid als je jezelf sociaal vindt, moet dit in
de echte wereld ook zo zijn je mening kan veranderen en je gedrag veranderd dan
ook.
4. Zelfverbeteringsmotief = ernaar streven om jezelf te blijven ontwikkelen en
verbeteren met feedback aan de slag gaan, jezelf verbeteren.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sienvanlotringen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.54. You're not tied to anything after your purchase.