Inhoudsopgave
H1 Over klinische psychologie en ´abnormaal´ gedrag ........................................................................... 2
H2 Neurobiologische benaderingen van psychopathologie ................................................................... 6
H3 Leertheoretische benaderingen van psychopathologie .................................................................. 11
H4 Cognitieve benaderingen van psychopathologie ............................................................................. 15
H5 Psychoanalytische benaderingen van psychopathologie ................................................................ 18
H6 Humanistische benaderingen van psychopathologie ...................................................................... 24
H7 Systeembenaderingen van psychopathologie ................................................................................. 27
, H1 Over klinische psychologie en ´abnormaal´ gedrag
Er zijn vijf basisdisciplines: de psychologische functieleer, de ontwikkelingspsychologie, de
gedragsleer, de persoonlijkheidspsychologie en de methodenleer.
Er zijn drie toepassingsgerichte disciplines: de klinische psychologie (al dan niet in combinatie met de
gezondheidspsychologie), de arbeids- en organisatiepsychologie en de onderwijspsychologie.
Voorbeelddefinitie van klinische psychologie: het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met
afwijkend, slecht-aangepast en abnormaal menselijk gedrag. Onder de grote paraplu van klinische
praktijken vallen diagnose, classificatie, behandeling, preventie en onderzoek.
De kern van de klinische psychologie wordt gevormd door de psychische stoornissen. Het vakgebied
houdt zich vooral bezig met gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm (abnormal psychology). Het
gaat daarbij vooral om afwijkingen die lastig zijn voor de persoon zelf of voor zijn omgeving.
Afwijkingen van de norm kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van het menselijk
functioneren.
1. Aspecten van de individuele persoon: afwijkend gedrag (bijvoorbeeld excessief drinken),
afwijkende gedachten (bijvoorbeeld dwanggedachten) en afwijkende belevingen
(bijvoorbeeld extreme angsten). Vaak is er sprake van optreden van een combinatie van deze
afwijkingen.
2. Relaties met andere mensen: bijvoorbeeld overbezorgd zijn, agressie tonen of onttrekken
aan contacten met medestudenten. Deze afwijkingen hebben invloed op gedrag, gedachten
en belevingen binnen het individu.
Seligman, Walker en Rosenhan (2001) onderscheiden zeven factoren die bepalen of gedrag als
abnormaal of pathologisch beschouwd wordt. Wil men van abnormaliteit kunnen spreken, dan moet
ten minste één van de aspecten zich voordoen. Wanneer men een bepaalde gedraging als abnormaal
beschouwt, wil dit niet zeggen dat er sprake is van een psychische stoornis.
1. Persoonlijk lijden: bij veel psychische stoornissen lijft de persoon erg onder zijn problemen
(bijvoorbeeld depressie). Persoonlijk lijden is echter geen voldoende voorwaarde om van
pathologie te kunnen spreken.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag: de mate waarin gedrag het dagelijks functioneren en
het welbevinden van het individu ondermijnt, bepaalt in sterke mate de beoordeling van
(ab)normaliteit. Gedragingen kunnen ook disfunctioneel zijn omdat zij het welbevinden en
het functioneren van anderen verstoren (bijvoorbeeld alcoholisme).
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag: als mensen in het gedrag van een ander geen logica of
zin kunnen ontdekken, zijn zij geneigd die ander als abnormaal te bezien (bijvoorbeeld
boulimia nervosa-patiënten).
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies: Seligman en collega’s (2001) onderscheiden twee
typen situaties waarin gedrag dikwijls als controleverlies of verlies aan zelfbeheersing zal
worden geïnterpreteerd.
1: Situaties waarin de regels die gewoonlijk het gedrag van een persoon sturen plotseling
niet meer werkzaam zijn. De handelingen zijn in strijd met het gangbare gedrag, dat het
oordeel ‘abnormaal’ snel geveld is.
2: Situaties waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het gedrag dat hij
waarneemt, niet kent en op dat moment ook niet kan achterhalen.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag: bij de beoordeling van het handelen van anderen
kiezen mensen vaak hun eigen (potentiële) gedrag als maatstaf. Gedrag dat sterk afwijkt van
de wijze waarop zijzelf zich gedragen, zullen zij eerder abnormaal of op zijn minst
, ongebruikelijk vinden. Alleen als mensen opvallend of non-conformistisch gedrag ook sociaal
onwenselijk achten, zijn zij geneigd dat gedrag pathologisch te vinden.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt: als iemand gedrag vertoont
waarmee de ongeschreven regels in een bepaalde cultuur worden overschreden, kan dat bij
anderen een gevoel van ongemak (observer discomfort) teweegbrengen. Dit onbehaaglijke
gevoel leidt ertoe dat die anderen geneigd zijn dat gedrag ‘abnormaal’ te vinden. Het gaat
hier niet om regels die mensen in hun jeugd expliciet leren, maar om impliciete sociale
verwachtingen (door Scheff (1966) restregels genoemd).
7. Het overtreden van morele normen: mensen vellen dikwijls een moreel oordeel over gedrag.
Dat doen zij op basis van hun opvattingen over hoe mensen zich zouden moeten gedragen.
Vaak gaat het om een oordeel in termen van goed en kwaad, waarbij ‘slechte’ gedragingen
‘abnormaal’ worden gevonden. Daarnaast hebben mensen opvattingen over hoe men
idealiter in een moderne samenleving functioneert.
Psychische stoornis volgens APA (DSM-5): een psychische stoornis is een syndroom, gekenmerkt door
klinisch significante symptomen op het gebied van cognitieve functies, de emotieregulatie of het
gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische, of
ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. Psychische
stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren
op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden. Een reactie op een
veelvoorkomende stressor of een verlies, bijvoorbeeld het overlijden van een dierbare, die te
verwachten valt en cultureel wordt geaccepteerd, is geen psychische stoornis. Sociaal deviant gedrag
(politiek, seksueel of religieus bijvoorbeeld) en conflicten die zich vooral afspelen tussen een individu
en de maatschappij zijn geen psychische stoornissen, tenzij de deviantie of het conflict het gevolg is
van disfunctioneren van het individu, zoals in het voorgaande wordt beschreven (APA, 2014, p. 72).
In de DSM-5 wordt nadrukkelijk gesteld dat het systeem geen mensen classificeert, maar stoornissen
die mensen hebben. In plaats van termen als ‘een schizofreen’ of ‘een alcoholist’ worden daarom
aanduidingen gebruikt als ‘een individu met schizofrenie’ en ‘iemand met een stoornis in
alcoholgebruik’.
Er zijn verschillende modellen die uitspraken mogelijk maken over het onderscheid tussen normaal
en abnormaal gedrag.
1. Het statistisch model:
Het uitgangspunt van dit model is dat menselijke eigenschappen min of meer normaal verdeeld zijn.
Van abnormaliteit wordt gesproken bij extreem lage of extreem hoge scores op schalen waarmee
deze eigenschappen betrouwbaar en valide worden gemeten.
Er zijn enkele problemen met het statistisch model:
1. In de eerste plaats luidt de vraag bij dit model waar precies de grens tussen normaal en
abnormaal getrokken moet worden. Het antwoord op deze vraag varieert dikwijls. Het
statistisch model is overigens gebaseerd op een dimensionele benadering van
, psychopathologie. In de bijbehorende handleidingen wordt dan niet een strakke grens
getrokken tussen normaal en abnormaal, maar krijgen de verschillende scores een betekenis
in termen van zeer laag tot zeer hoog.
2. Een tweede en ernstiger probleem met dit model is volgens Oltmanns en Emery (2014) dat
het niet specificeert hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te kunnen noemen.
De ene stoornis komt minder voor dan de andere, of anders gezegd, de ene stoornis is in
statistisch opzicht abnormaler dan de andere.
3. Een derde bezwaar tegen het statistisch model is dat het geen onderscheid maakt tussen
statistische afwijkingen die gepaard gaan met individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat
niet geldt. Wie als westerse man een lengte heeft van 2 meter 10, torent boven vrijwel
iedereen uit, maar hoeft daar niet onder te lijden.
2. Het medisch of ziektemodel
Veel klinisch psychologen en psychiaters nemen aan dat de oorzaken van psychische stoornissen
moeten worden gezocht in onderliggende mechanismen. Die mechanismen kunnen somatogeen of
psychogeen zijn.
1. Somatogeen: met somatogeen wordt bedoeld dat een lichamelijke aandoening aan de
psychische stoornis ten grondslag ligt.
2. Psychogeen: het begrip psychogeen houdt in dat aan een stoornis een psychologisch
mechanisme ten grondslag ligt. Zo veronderstellen psychoanalytici dat psychische
stoornissen het gevolg zijn van psychogene oorzaken (de oorzaak is psychologisch van aard),
in het bijzonder van onbewuste conflicten en afweer tegen angst.
Volgens aanhangers van het medisch model zijn psychische stoornissen vergelijkbaar met somatische
ziekten en dus het beste te verhelpen door de onderliggende mechanismen te bestrijden.
Kritiek op het medisch model:
1. Authier en collega’s (1975) en Van der Molen (1985): er kleven aan het gebruik van het
medisch model bezwaren van semantische aard. Het eerste semantische bezwaar is dat er bij
vele psychische stoornissen nog niet een eenduidig onderliggend mechanisme is
aangetoond, zodat het twijfelachtig is of er wel sprake is van een ‘ziekte’. Szasz noemde de
volgende tegenstrijdigheid: voor het bepalen van de aanwezigheid van psychische
stoornissen worden veelal psychosociale en ethische normen gebruikt, terwijl voor de
behandeling medische termen worden gehanteerd.
2. Stigmatisering: het gebruik van begrippen als ziekte en therapie werkt stigmatisering in de
hand. Goffman (1961) en Scheff (1966, 1974) hebben beschreven hoe nadelig en
stigmatiserend het is om bekend te staan as psychiatrisch patiënt. Hun opvattingen zijn
bekend geworden als de labeling-theorie. Beide beschrijven de bestempeling als
psychiatrisch patiënt als een selffulfilling prophecy. Anders gezegd: eens gek, altijd gek.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kikioudebekke. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.