Model van Bronfenbrenner:
- Microsysteem: relaties tussen kind en personen uit de directe omgeving (gezin, peers)
- Mesosysteem: relaties tussen de microsystemen waarvan kind deel uitmaakt (thuis, school, de buurt)
- Exosysteem: meerdere maatschappelijke systemen waarvan het kind niet direct deel uitmaakt
- Macrosysteem: wetten, instituties, waarden en normen
- Chronisch systeem: tijd en ontwikkeling
Continuüm normale en abnormale ontwikkeling: vage grens, waaraan dezelfde processen ten grondslag liggen
normaal verdeling
H1 peer relations: present, past and promise
Twee stromingen in onderzoek naar psychosociale ontwikkeling
1. Ontwikkelingspsychologie: normale, ontwikkeling en individuele verschillen
2. Klinisch psychologie: abnormale ontwikkeling en psychopathologie
o Metafoor leeuw met 2 hoofden: 2 velden die onafhankelijk van elkaar ontwikkeld zijn en
proberen te integreren
Verschil relaties familieleden en relaties met leeftijdsgenoten: bestaand en verticaal of gekozen en horizontaal
Drie aspecten in thema’s:
1. Kenmerken: driedeling interacties leeftijdsgenoten
o Oriëntatie: naar (altruïsme/cohesie), tegen (agressie/conflict) of weg van anderen
(vermijden/terugtrekken)
o Structuur: positieve (acceptatie) of negatieve (afwijzing) connecties en de structuur (status)
o Sociale complexiteit: individu, interacties, relaties en groep (rol van cultuur)
2. Effecten:
o Interacties: oorzaak, hoe zien ze eruit, gevolg
o Oorzaak-gevolg onderzoek of levensloop perspectief (wisselwerking o-g)
o Weinig aandacht voor leeftijdseffecten: gaat om normatief kader, maar wat is normaal?
3. Proces: mechanismen verantwoordelijk voor de effecten
o Gedrag georiënteerde theorieën: aard van de interacties door straf en beloning, wederzijdse
afhankelijkheid en verandering van gelijkwaardigheid naar wederkerige tevredenheid
Beïnvloeden dmv identificatie en imitatie
o Constructivistische theorieën: interacties als botsing van ideeën
Horizontale interacties zorgt voor co-constructie van de werkelijkheid
o Ethologische theorieën: adaptieve voordelen en risico’s bij interacties door veiligheid,
dominantie en samenwerking
o Verandering van grote theorieën naar eclectische benaderingen: geen overkoepelende theorie
die alles omvat
Wensen voor de toekomst: vergroten complexiteit van de analyses, meer onderzoek psychofysiologische en
neurologische processen, meer onderzoek naar relaties tussen systemen en naar contextuele variatie
Blok 2: theoretische benaderingen over interacties tussen jeugdigen
Hoorcollege 2 - sociometrische perspectieven op interacties tussen jeugdigen
H4 sociometrische perspectieven
Sociometrische status = individueel als stabiel kenmerk, sociaal als reactie van de groep en beiden als combinatie
- Beginfase: gedrag > status iemand laat bepaald gedrag zien in de groep wat de status bepaald
- Latere fase: status > reputatie > gedrag circulair proces van beïnvloeding status en gedrag
, 2
Theorieën:
- Moreno (1934): groep moet eenheid analyse zijn, ingedeeld in de dimensies acceptatie of afwijzing
- Sociale competentie: acceptatie als indicatie competentie, afwijzing als indicatie incompetentie
- Groepsdynamiek: rol individu in groep is niet statisch, maar voortdurende veranderend en dynamisch
o Niet alle groepen hebben dezelfde verdeling van statussen in alle groepen andere status
- Ecologische of contextuele theorieën: context heeft invloed op het gedrag van het individu
(bronfenbrenner)
- Ethologische theorieën: dominantie in elke groep treedt er zowat vanzelf een soort hiërarchie op
o Hiërarchie heeft tot doel de groep te ondersteunen en zo leiding te geven en functioneren van
de groep in bepaalde banen te leiden
o Evolutionair perspectief: we leven altijd in groepen en hebben geleerd wat nuttig is voor zo
een groep om te overleven
Onderzoek:
- Basis: acceptatie/afwijzing: wie vind je (minst) leuk, sociale voorkeur: wie vaker leuk dan niet leuk,
sociale impact: zowel leuk en niet leuk
- Sociometrische status: geaccepteerd, afgewezen, genegeerd (beide niet), controversieel, gemiddeld
- Meting: referentiegroep, beoordelend groep vs beoordeelde groep, sociometrische meting (emotionele
criteria/subjectief – wie is leuk?) en peer meting (reputatie, objectief – schaal, observeren)
o Volgens de meeste berekeningsmethoden kun je voor één groep niet bij twee verschillende
sociometrische statussen ingedeeld worden
o Ruwe scores niet bruikbaar, classificeren in dimensies of in types (combi het best)
Omdat de groepen waarover de sociometrie bepaald is in omvang kunnen verschillen
- Uitkomsten:
o Peery: vier statussen: populair (impact +, voorkeur +), aardig (impact -, voorkeur +),
geïsoleerd (impact -, voorkeur -) en afgewezen (impact +, voorkeur -)
o Coi en Cilessen: vijf statussen: populair, aardig, geïsoleerd, afgewezen en gemiddeld
o Parkhurst: populariteit hangt samen agressie en impact, niet alleen aardig gevonden worden
Verdiepingscollege
Kritiek onderzoek
- Tot wel 50% van de kinderen wordt niet geclassificeerd (alleen extremen)
- Genegeerd en controversieel hebben beiden 0 stemmen (+-)
o Genegeerd SV en SI van 0, maar controversieel SV 0 en hoge SI
- Populair berekend met aardig/geliefd = sociometrische populariteit perceived (consensueal)
popularity = status
o Acceptatie (veel vrienden) met perceived popularity 0: hoe minder populair en meer vrienden,
hoe minder je pest
o Perceived popularity met acceptance 0: hoe populairder en minder vrienden, hoe meer je pest
Onderzoek de Bruyn: consensual popularity
- Twee types populair: aardig (prosocial) en popi-jopi (populistic)
o Prosociaal hoger op eigen identiteit, populistic op ordinair en op uiterlijk geen verschil
- Deze twee types zijn beiden opzoek naar sociale dominantie = invloed/leider
Etiologie:
- ABCDEF: al het gedrag van elk dier moet samenhangen met overleven en reproductie
o AB animal behavior: populariteit = sociale dominantie beïnvloedt gedrag
o C causality: hormoon voor agressie
o D development (levensloop): piek rond de puberteit
o E evolutie: gorilla en chimpansee laten ook pesten en dominantie zien
o F functie (survival + reproductie): sociale dominantie 500 dieren leidt tot reproductive succes
- Etiologie: 2 partijen hebben onenigheid, een wint terrein = dominant, een trekt zich terug = submissief
o Let op: onafhankelijk van reden van terrein winnen of terug trekken en onafhankelijk van
gedrag uitkomst van gedrag
- Reproductive succes; staat gelijk aan populair en pesten
o Resource control strategies: prosocial (slijmen), coercive (dwingen) of bi-strategic (populairst)
, 3
Onpopulair = minder resource control, popi-jopies: meer agressief en coercive, maar
ook prosocial
- Kortom: gedrag status (social dominance, SD) survival & reproduction
o Ook pesten en agressie als dit leidt tot populariteit (niet aardig) en vervolgens tot reproductive
success = aardig, prestige status (SD) survival, reproductive success
Artikel de Bruyn & Weisfeld, 2017
- Twee soorten populaire kinderen: populistic en social
- Resultaten onderzoek:
o Social scoorden hoger in prosociaal en academisch gedrag
o Populistic voornamelijk drinken en roken, maar drugsmisbruik hoog in beiden groepen
o Beiden scoorden hoog op aantrekkelijkheid en meer modieus en scoorden hoger in daten
Hoorcollege 3 - genetische perspectieven op interacties tussen jeugdigen
H7 genetische perspectieven
Verschillende soorten onderzoek:
1. Kwantitatief onderzoek: jongeren in verschillende omstandigheden vergelijken tweeling/adoptie
o Indeling: genetische factoren, gedeelde omgevingsfactoren en ongedeelde omgevingsfactoren
2. Moleculair genetisch onderzoek
o Associatie methode: een gen gekozen en getest of natuurlijke variatie in een kandidaat-gen
samenhangt met individuele verschillen in een persoonlijkheidskenmerk
o Genoom breed associatie onderzoek (GWAS): er wordt een persoonlijkheidskenmerk gekozen
en getest of de variatie in een persoonlijkheidskenmerk samenhangt met genetische variantie
Kijken naar correlaties met constructen (depressie, IQ) polygene scores (PGS)
Gen-omgeving correlaties (rGE): G en E hebben beiden invloed op de ontwikkeling van een individu erfelijke
factoren worden versterkt of afgezwakt door omgevingsfactoren = mediator
- Drie varianten:
1. Passieve rGE: genetische kenmerken ouders beïnvloeden de omgeving van hun kinderen
2. Actieve/selectieve rGE: individuen kiezen hun omgeving obv hun genetische gebaseerde
eigenschappen
3. Evocatieve rGE: de genetische gebaseerde eigenschappen van een kind leiden tot specifieke
reacties van de omgeving
- Onderzoek vriendschapsrelaties:
o KO: aantal wederkerig vrienden 39% genetisch bepaald, positieve interacties en steun 30%
o GEN: ‘birds of a feather flock together’ = vrienden kiezen met vergelijkbate genetische
kenmerken
- Onderzoek naar relaties tussen leeftijdsgenoten in groepen:
o KO: afwijzing en slachtofferschap 70% genetisch bepaald en kinderen met sterk genetisch
aanleg voor agressie waren sterker geneigd agressie bij hun
speelpartner op te wekken
o GEN: dragers van een bepaald gen werden aardiger gevonden
Gen-omgeving interacties (GxE): de combinatie van een bepaald gen en een
bepaalde omgeving leidt tot een bepaalde uitkomst = moderator (beiden nodig)
- Impact van een genetische predispositie op een uitkomst is afhankelijk
van de omgeving
o Door een slim kind al heel vroeg naar een goede school te sturen, kan haar intelligentie heel
goed tot ontwikkeling komen
- OF de impact van de omgeving op een uitkomst is afhankelijk van iemand genetische dispositie
o Je hebt aanleg voor agressie, maar gepest worden door peer leidt alleen tot agressie bij
jongeren met een genetische neiging voor agressie = trigger-proces
Trigger-proces:
Een omgevingskenmerk activeert een genetische aanleg voor een bepaald gedrag
Een omgevingskenmerk activeert alleen bepaald gedrag bij individuen met een
bepaalde genetische predispositie
- Twee varianten:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ambie-1201. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.60. You're not tied to anything after your purchase.