STAD EN DIVERSITEIT
COLLEGE 1 – STEDELIJKE DIVERSITEIT HISTORISCH BEKEKEN
Migratie Heeft een groot verband met demografische
kenmerken (leeftijd, gender, burgerlijke staat).
Permanente migratie Van land A naar land B vertrekken en daar
blijven, meerderheid van migratie in de
geschiedenis is niet permanent, maar tijdelijk
Tijdelijke migratie Bijvoorbeeld seizoensarbeid
Circulaire migratie Een vorm van migratie waarbij men af en toe
weer teruggaat naar de plek waar men vandaan
kwam, en daarna weer terug
Levenscyclus-migratie (lifecycle migratie) Bijv. Dienstmeisjes die bij een rijke familie gaan
werken
Gedwongen migratie Bijv. Slavernij
Subsistentiemigratie Bijv. Vanuit Vlaanderen naar USA, om te
overleven, want er waren bijv. Hongersnoden
Carrièremigratie Betere carrièrekansen in andere landen
Vluchteling- en asielmigratie Migratie door vluchtelingen en asielzoekers
Kettingmigratie (of volgmigratie) Bijv. Gastarbeiders (mijnwerkers), om te werken
vertrekken ze hier naar toe, vervolgens migreert
de gehele familie ook hier naar toe.
Push-factor Demografisch, economisch, maar ook cultureel
en politiek, pushfactor, factor in land van
herkomst.
Hoe sterker de push-factoren, hoe minder
migratie afgestemd op lokale context
(arbeidsmarkt).
Bijvoorbeeld hoge pushfactoren → niet altijd
matchen met pullfactoren op migratielocatie.
Vaak mismatch tussen profiel / bagage waar
mensen vandaan komen en profiel waar vraag
naar is.
Pull-factor Pullfactor zorgt ervoor dat je naar bepaalde
locatie trekt.
Structurele integratie Slaag je erin om op onderstaande markten te
integreren (arbeidsmarkt en economische orde
Woonmarkt, huwelijksmarkt)
Culturele integratie Spreek je de taal, deel je de waarden en normen..
(taalverwerving, waarden en normen, religie,
deelname aan sociale activiteiten, identificatie
met de stad (ik ben een Antwerpenaar, support
bijv. Belgische sportteam)
Verticale migratie Van plattelandscontext naar een stedelijke
context
Horizontale migratie Handelaars netwerken / netwerken van
hooggeschoolde vaklui, je trekt van stad naar
stad (gegoede groepen, met skills, met kennis,
rijker)).
, Landlopers en ‘vagebonden’ Mensen die perceptie tegen gaan, op zoek naar
werk, armelieden die vaak in kleine groepjes van
dorp naar dorp / stad naar stad trokken, wel eens
criminaliteit plegen als het niet lukte.
Urban sprawl Stadsuitbreiding wordt gedefinieerd als "de
verspreiding van stedelijke ontwikkelingen op
braakliggend terrein in de buurt van een stad"
Suburbanisering De trek van dichtbevolkte gebieden naar
dunbevolkte gebieden. Mensen gaan wonen op
het platteland of in de gebieden rondom de stad.
Creative class’ → Mensen die hoog opgeleid zijn worden geacht
creatief te zijn en aangetrokken naar de stad)
Sociale kwestie in de stad Relatief los van culturele verschillen, steden
raken overbevolkt, hele gezinnen wonen in 1
kamer. Sociale problemen / achterstelling mengt
zich snel met moreel oordeel, negatieve
perceptie en vooroordeel.
Samenvatting
Push- en pullfactoren, politieke stimulansen en beperkingen en netwerken, organisaties en
informatiestromen zorgden voor verschillende soorten migratie. Deze oorzaken en het profiel van
migranten hebben effecten op de integratie: hoe sterker de push-factoren, hoe minder migratie
afgestemd op lokale context (arbeidsmarkt). De factoren die ervoor zorgen dat je migreert kunnen ook
een impact hebben op de kansen van migratie op een bepaalde locatie. Bijvoorbeeld hoge
pushfactoren → niet altijd matchen met pullfactoren op migratielocatie. Vaak mismatch tussen profiel /
bagage waar mensen vandaan komen en profiel waar vraag naar is. Er ontstond structurele en
culturele integratie.
Vóór 1800 was er veel circulaire en seizoensgebonden migratie. Migratie van platteland naar stad
(vaak ongeschoolde arbeiders of dienstmeiden) (naar de stad om een vak te leren en daarna weer
terug). Ook was er lange afstandsmigratie van handelaars tussen hooggeschoolden (ook vaklui), vaak
tussen steden (verticale- en horizontale migratie). Daarnaast waren er landlopers en vagebonden.
Grenzen deden er nauwelijks toe (kansen en statuten wel). Verschillende soorten burgers →
landlopers etc. hadden geen rechten, steden hadden vaak wel poorten etc. maar overdag kon je als
landloper / bedelaar de stad binnen, maar nooit garantie om te blijven i.v.m. bijv. het verbod op
bedelen. Als je statuut had (een poorter was/had (soort paspoort), dan had je politieke en
economische rechten. Rijkere hadden meer kans om poorter te worden.
Stedelijke diversiteit is geen nieuw fenomeen, maar maakt van oudsher deel uit van de stedelijke
realiteit.
In de jaren 1567, waren mensen die in een stad woonden, maar daar niet geboren waren “vreemd”:
vreemdelingen.
Joodse bevolking gestigmatiseerd en vervolgd.
Ook onderzoekers hanteren bepaalde mentale kaders. Voornamelijk vanuit nationaal kader, nog altijd
onderscheid maken tussen allochtonen en autochtonen op basis van nationaliteit.
Meer en meer gaan steden zich emanciperen van nationaal kader → steeds meer te maken met
nationaliteiten, sociale ongelijkheden die daarmee gepaard gaan → niet op te lossen via nationale
kaders → steden op zoek naar nationale kaders. Steden zelf een beleid voeren. Steden vroeger
nationaal aangestuurd en nu steeds meer internationaal.
,Steden stonden op autonomie m.b.t. beleid voeren, migratie en diversiteit.
Migratie in de middeleeuwen en vroegmoderne periode (vóór 1800)
▪ Veel circulaire en seizoensgebonden migratie
▪ Migratie van platteland naar stad (vaak ongeschoolde arbeiders of dienstmeiden) (naar de
stad om een vak te leren en daarna weer terug).
▪ Lange afstandsmigratie van handelaars tussen hooggeschoolden (ook vaklui), vaak tussen
steden (verticale migratie = van plattelandscontext naar een stedelijke context, horizontale
migratie = handelaars netwerken / netwerken van hooggeschoolde vaklui, je trekt van stad
naar stad (gegoede groepen, met skills, met kennis, rijker)).
▪ Landlopers en ‘vagebonden’ (mensen die perceptie tegen gaan, op zoek naar werk,
armelieden die vaak in kleine groepjes van dorp naar dorp / stad naar stad trokken, wel eens
criminaliteit plegen als het niet lukte).
▪ Grenzen deden er nauwelijks toe (kansen en statuten wel). Verschillende soorten burgers →
landlopers etc. geen rechten, steden hadden vaak wel poorten etc. maar overdag kon je als
landloper / bedelaar de stad binnen, maar nooit garantie om te blijven i.v.m. verboden op
bedelen bijv..
▪ Politieke rechten / economische rechten als je statuut had → een poorter was / had (soort
van paspoort). Rijkere hadden meer kans om poorter te worden.
Industrialisering en urbanisering in de 19e eeuw
▪ Trek naar stedelijke centra (ondanks verdwijnen ‘urban graveyard’ effect) (push- en
pullfactoren) Door migratie neemt bevolking op locaties af, omstandigheden worden
slechter, dus meer mensen sterven. Stedelijke groei, is altijd door migratie.
▪ Ontstaan nieuwe steden (voor het eerst sinds Middeleeuwen)
▪ Nog steeds veel tijdelijke en circulaire migratie (ook over grenzen heen)
▪ Oorzaken
o Demografische groei en stijgende productiviteit.
o Economische problemen en verarming op het platteland.
o Technologische ontwikkelingen in industrie en transport.
▪ Stijging Europa tussen 1800 12,1% en in 1910 40,8% inwoners dat in de stad woont, dat is
enorm, als gevolg van industrialisering.
Migratie in Europa, 20e eeuw
• Interbellum (eerste helft 20e eeuw)
• Europa aanvankelijk emigratiecontinent
• Stagnatie in interbellum
▪ Nieuwe fase urbanisering en industrialisering na WOII (ook door ‘interne’ migratie) (heel
sterke pullfactoren).
▪ Behoefte aan arbeidskrachten (‘gastarbeiders’), door combinatie van push- en pullfactoren
(en politieke interventie).
Desurbanisering vanaf jaren 1970
▪ Economische crisissen, en de-industralisering, voornamelijk vanaf 1973.
▪ Migratiestop (in België) vanaf 1/08/1974 (uitz. Gezinshereniging, huwelijksmigratie, als
student, toerist of asielzoeker)
▪ Stadsvlucht uit postindustriële stad (na 1973 (‘urban sprawl’en suburbanisering)
, ▪ Shift naar kenniseconomie en creatieve industrie (met groot belang van de ‘creative class’ →
mensen die hoog opgeleid zijn worden geacht creatief te zijn en aangetrokken naar de stad)
▪ Naar een duale stad (met sociale en geografische segregatie)?
▪ Push- en pullfactoren invloed op soort mensen en migratie.
Middeleeuwse en vroegmoderne stad als vrijplaats en ‘melting pot’?
▪ Natiestaat niet ontwikkeld
▪ Distinctie stad-platteland
▪ Standensamenleving (en stedelijke ‘corporaties’)
▪ Groot belang van statusverwerving (burgerschap, privileges)
▪ Culturele integratie?
o Vijandigheid t.o.v. Joden en Moslims
o Weinig ruimtelijke segregatie in NW Europa (‘om de hoek’ segregatie = invalswegen
daar wonen de rijkere in herenhuizen, maar om de hoek, dus zijstraat wonen arme
mensen).
Ontwikkelingen ‘ancien régime’
▪ Groeiende segregatie (onderscheid) langs religieuze lijnen door Reformatie en religieuze
oorlogen (16e en 17e eeuw).
▪ Groeiende aantallen stedelingen met andere huidskleur vanaf de 18 e eeuw (o.a.
slavenhandel).
▪ Opkomst verlichte idealen zoals universele rechten en gelijkheid, religieuze tolerantie, etc.
Naar industriële stad
▪ Toenemende ruimtelijke segregatie (volgens sociale lijnen, zones waar rijkere en armere
mensen wonen (vaker migratieachtergrond), met armen vaak letterlijk in de periferie.
(Theoretisch model, Chicago 1920 model)
▪ Ontstaan ‘sociale kwestie’ in de stad (relatief los van culturele verschillen) (steden raken
overbevolkt, hele gezinnen wonen in 1 kamer) Sociale problemen / achterstelling mengt zich
snel met moreel oordeel, negatieve perceptie en vooroordeel.
▪ Oorzaken:
o Proletarisering, verarming en overbevolking.
o Vervuiling en gebrek aan woonruimte en infrastructuur.
o Stigmatisering en angst voor ziekten.
▪ Paradoxale rol ‘Verlichting’ (resulteert in terugtrekken overheid). Verlichting zorgde ervoor
dat de overheid weinig ingreep op ontstaan sociale kwestie → 19e eeuw liberaal denken →
overheid moet klein zijn (nachtwakerstaat) → moet voor veiligheid vd burgers zorgen, maar
moet geen migratie gaan reguleren. Vanuit economische perspectief was de migratie vrij.
Integratie in de 20ste -eeuwse stad
• Hoogtepunt nationalisme en Jodenhaat
• Na WOII meer culturele verschillen (globalisering migratie, ‘gastarbeiders’, migranten uit ex-
colonies)
▪ Impact culturele diversiteit?
▪ Huidskleur niet noodzakelijk bepalend.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Mstudent123. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.56. You're not tied to anything after your purchase.