Uitgebreide samenvatting van 163 pagina's van het vak Biologie II: Toegepaste Dierkunde. Alles is duidelijk uitgelegd. Deze samenvatting bevat alle informatie van de hoorcolleges, niet van de practica.
- Kenmerken die dieren onderscheiden van andere levende organismen:
o Heterotroof: dieren moeten andere organismen opnemen voor voeding,
als bron van energie en organische moleculen
® Herbivoren eten autotrofen
® Carnivoren eten andere heterotrofen (dieren)
® Omnivoren eten zowel auto- als heterotrofen
® Detrivoren eten decomposerende, dode organismen
o Meercellig
o Flexibel celmembraan (geen rigide celwand)
® De cellen worden samengehouden door extracellulaire structurele
proteïnen zoals collageen; ook intercellulaire juncties
o Kunnen zich actief voortbewegen (ontwikkeling van spieren en
zenuwstelsel)
® Uitzondering: bv. koraal (hebben een vastzittende of sessiele fase)
® Sommige dieren kunnen ook vliegen
o Kunnen zich seksueel voortplanten
® Dit gebeurt m.b.v. een grotere onbeweeglijke eicel en een kleinere
beweeglijke zaadcel (haploïd) die versmelten zodat er een zygote
ontstaat (diploïd)
o Hebben een karakteristiek patroon van embryonale ontwikkeling met
aanleg van verschillende weefsels: de zygote ondergaat mitotische
delingen ter vorming van morula, blastula, gastrula
1.2. Bijkomende kenmerken
- Grote diversiteit in vorm (ongeveer 1,5 miljoen gekende soorten; waarschijnlijk
zijn er nog veel meer)
- Er zijn gewervelden of vertebraten en ongewervelden of invertebraten (ongeveer
90% is ongewerveld)
- Grote diversiteit in habitat
® Aquatisch (kan zowel zoet als zout water zijn) of terrestrisch
® Meerderheid = aquatisch
- Organisatie van cellen in weefsels
® Niet bij sponzen
1
, 1.3. Variatie in lichaamsbouwplan
- Alle dieren hebben dezelfde bestaansproblemen:
o Voedsel en zuurstof verkrijgen
o Afvalstoffen verwijderen
o Evenwicht in water- en zoutbalans bewaren
o De soort in stand houden
- De oplossing voor de bestaansproblemen is verschillend naargelang de habitat
en de morfologie/fysiologie en is gecorreleerd met:
o Het leefmilieu (aquatisch of terrestrisch)
o De afmetingen (groot of klein)
o De levenswijze (sessiel of vrijlevend)
- In de loop van de evolutie is er verscheidenheid ontstaan
® Divergente evolutie: door selectiedruk ontwikkelen dieren van eenzelfde
soort zich verschillend
® Convergente evolutie: verschillende diersoorten ontwikkelen kenmerken
met eenzelfde functie
® Parallele evolutie: dieren ontwikkelen zich gelijk
- 5 basiskenmerken of sleutelelementen die de evolutie van dieren onderliggen:
o Weefsels
o Symmetrie
o Lichaamsholte
o Embryonale ontwikkeling
o Segmentatie van lichaamseenheden
1.3.1. Ontwikkeling van weefsels
- 2 onderverdelingen:
o Parazoa of sponzen
® Eenvoudigste dieren
® Hebben geen gedefinieerde weefsels en organen
® Komen voor als celaggregaten
® Hebben geen irreversibele differentiatie (er zijn
verschillende celtypes, maar deze kunnen van de
ene in de andere overgaan)
o Eumetazoa (alle andere dieren)
® Hebben gescheiden en goed afgelijnde weefsels
® Hebben irreversibele differentiatie voor de meeste
celtypes (morfologie en functie is bepaald en kan
niet veranderen)
® Van stamcellen is de functie nog niet bepaald: deze
kunnen totipotent zijn (kunnen nog tot alles
uitgroeien: embryonale stamcellen) of multipotent
(kunnen niet tot alles maar wel tot veel uitgroeien)
2
, 1.3.2. Evolutie van symmetrie
- Parazoa vertonen geen symmetrie;
eumetazoa vertonen symmetrie over
denkbeeldige as(sen) doorheen hun lichaam
- Twee hoofdtypes van symmetrie:
o Radiaal (lichaamsdelen zitten rond
een centrale as; sectie in twee gelijke
delen in gelijk welk 2D vlak): bv. bij
Cnidaria zoals zeeanemonen, kwallen,
koralen…
o Bilateraal (linker- en rechterhelft zijn
spiegelbeeld; alleen het sagittale vlak
deelt het organisme in twee gelijke delen): bv. bij Reptilia zoals slangen,
schildpadden…
- Evolutionair voordeel van bilaterale symmetrie:
o Grotere en directionele mobiliteit doorheen hun milieu
o Concentratie van specifieke organen op verschillende plaatsen in het
lichaam (bv. sensorische organen dikwijls anterieur/vooraan)
o Cephalisatie/cefalisatie: evolutie van een specifieke hersenregio vooraan
1.3.3. Ontwikkeling van een lichaamsholte
- De meeste dieren bestaan uit drie kiemlagen:
o Buitenste ectoderm (bv. zenuwstelsel en huid)
o Middelste mesoderm (bv. spieren en skelet)
o Binnenste endoderm (bv. spijsverteringsstelsel)
® Uitzonderingen: sponzen hebben geen kiemlagen en Cnidaria
(uitgesproken als “Nidaria”) hebben enkel een ecto- en endoderm
- Een lichaamsholte is een ruimte die omgeven is door mesoderm en gevormd is
tijdens de embryonale ontwikkeling
® Ondersteunt de weefsels, verdeelt materialen over het lichaam, is plaats
van complexe ontwikkelingsinteracties, laat ontwikkeling van
orgaansystemen toe
- Bij de Bilateria zijn drie basistypes van bouwplan ontstaan:
o Acoelomata: hebben geen lichaamsholte, de ruimte tussen het endo- en
mesoderm is opgevuld met cellen en organisch materiaal
o Pseudocoelomata: hebben een pseudocel tussen het endo- en mesoderm
o Coelomata: hebben een vloeistof of gas bevattende lichaamsholte die
volledig omgeven is met mesodorm: het “coeloom”
® Het coeloom is omgeven door een laagje epitheelcellen
(“peritoneum”)
3
, - De lichaamsholte laat ontwikkeling van
geavanceerde orgaansystemen toe
- Coelomata hebben een circulair systeem voor de
aanvoer van nutriënten en zuurstof en de afvoer
van afvalproducten en 𝐶𝑂!
® Open circulair systeem: bloed stroomt
vanuit de bloedvaten in de sinussen,
vermengt met lichaamsvloeistof en komt
terug terecht in vaten op een andere plaats
in het lichaam
® Gesloten circulair systeem: bloed beweegt
voortdurend in bloedvaten, fysisch
gescheiden van lichaamsvochten à sneller
en efficiënter transport mogelijk
1.3.4. Evolutie van verschillende patronen van ontwikkeling
- Het basispatroon van embryonale ontwikkeling in Bilateria:
o Mitotische celdelingen van de zygote vormen een holle bal van cellen: de
blastula
o De blastula stulpt in om een tweelagige bal te vormen met een
blastoporus (opening naar de buitenwereld) en een archenteron
(primitieve darm)
- Bilateria kunnen in twee groepen verdeeld worden:
o Protostomia of oermondigen
® De blastoporus ontwikkelt tot een mond; later wordt de anus (indien
aanwezig) gevormd uit de blastoporus of een ander deel van het
embryo
® Bij platwormen, nematoden, anneliden, mollusken, arthropoden
o Deuterostomia of nieuwmondigen
® De blastoporus ontwikkelt tot een anus; later wordt de mond gevormd
uit een ander deel van het embryo
® Bij chordaten en echinodermaten
- Deuterostomia verschillen van Protostomia in nog 3 andere embryologische
kenmerken:
o Klievingspatroon van embryonale cellen
® Bij Protostomia is er een spirale klieving (de dochtercellen verplaatsen
naar links of rechts zodat een spiraalvorm ontstaat)
® Bij Deuterostomia is er een radiale klieving (de dochtercellen liggen op
elkaar)
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nelt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.65. You're not tied to anything after your purchase.