Samenvatting van de vakken psychologie en filosofie P4J1. De samenvattingen zijn geschreven aan de hand van aantekeningen, leerdoelen, theorie en powerpoints.
De student kan het onderscheid tussen stoornis, beperking en handicap toepassen
Stoornis
Een niet meer aanwezige of defecte functie. Het is een afwijking op orgaanniveau en kan worden
vastgesteld door een arts of psycholoog. Stoornissen zijn veelal op het gebied van: cognitie,
zintuigen, taal, organen en ledematen.
Beperking
Het gevolg van een stoornis en richt zich op activiteiten en vaardigheden die niet meer optimaal
gebruikt kunnen worden. Dit kan op het gebied van: communicatie, lichaamsbeweging,
vaardigheden en gedrag.
Handicap
Het sociale gevolg van een stoornis en beperking. Het is het participatieprobleem. De handicap
zorgt ervoor dat deelnemen aan de maatschappij belemmerd wordt.
De student kan het onderscheid tussen en de overlap van somatische, psychische en
sociale stoornissen toepassen
Somatisch
Puur lichamelijk, het tegenovergestelde van psychisch. Een somatische stoornis is een stoornis
waarbij een persoon veel lichamelijke klachten heeft zonder dat er een lichamelijke oorzaak
voor is.
Psychisch
Als iemand lijdt aan emotionele of geestelijke afwijking in het gedrag. Een voorbeeld hiervoor is
een angststoornis, borderline stoornis of een depressie.
Sociaal
een sociale stoornis is een gevolg van sociale situaties. Bijvoorbeeld door lang vastzitten de taal
niet beheersen, dan ben je sociaal belemmerd.
Psychische stoornissen kunnen somatische of sociale klachten veroorzaken. Maar somatische
klachten kunnen ook weer psychische en sociale klachten geven. Denk aan veel stress hebben
en daar hoofdpijn van krijgen en minder dingen kunnen verdragen van anderen. Er is dus een
overlap. Deze kunnen uit elkaar worden gehaald middels het biopsychosociale model.
De student kan het onderscheid tussen verschillende soorten intelligentie toepassen
(algemene intelligentie, multiple intelligentie, sociaal-emotionele intelligentie,
,vloeibare en gekristalliseerde intelligentie).
Algemene intelligentie
Een algemeen en duurzaam vermogen om problemen op te lossen, waar er effectief en creatief
gebruik is van informatiebronnen. Er is sprake van erfelijke en omgevingsinvloeden. Ook wel
omschreven als IQ, welke wordt gemeten door de IQ-test. Een IQ van 70 is ondermaats, een IQ
van 100 is gemiddeld en vanaf 130 is iemand begaafd en vanaf 146 hoogbegaafd.
Meervoudige intelligentie -> intelligent zijn op meerdere gebieden.
Linguistisch: het vermogen om te lezen, schrijven, luisteren, spreken en oppakken van taal.
Ruimtelijk: het vermogen om te oriënteren in een ruimte
Logisch-wiskundig: vermogen om te rekenen, logische puzzels op te lossen, redeneren en
wetenschappelijk denken
Muzikaal: vermogen om te zingen, muziekinstrumenten te bespelen, muziek te analyseren en
componeren.
Lichamelijke beweging: het vermogen om het lichaam gecoördineerd te bewegen, zoals nodig in
dans, sport en chirurgie
Interpersoonlijk: het vermogen om emoties en motieven van anderen te begrijpen
Intrapersoonlijk: het vermogen om jezelf en de eigen emoties te kennen het gevoel van
identiteit te kunnen ontwikkelen.
naturalistisch: het vermogen om levende dingen in verschillende groepen op te delen
Existentieel: het vermogen om de eigen positie te bepalen t.a.v. existentiële kenmerken van het
menselijk bestaan, bijvoorbeeld de dood en het zin van het leven.
Sociaal-emotionele intelligentie
Draait om inter- en intrapersoonlijke intelligentie en andere sociaal-emotionele factoren. Deze
vorm van intelligentie heeft de noemer EQ, welke lastig is te meten, het is namelijk gebaseerd op
iemands oordelen over zichzelf. Naast de inter- en intrapersoonlijke factoren kan men een
inventarisatie maken van het aanpassingsvermogen, stressmanagement en algemene stemming.
Deze zijn te veranderen en te coachen.
- Interpersoonlijke factoren: empathisch vermogen en betrokkenheid (adequaat reageren
op gevoelens zonder contact te verliezen en sociale verantwoordelijkheid).
- Intrapersoonlijke factoren: emotionele zelfkennis (herkennen en benoemen ervan),
emotionele zelfbeheersing (regulatie en coping), zelfmotivering en zelfcontrole
(motivatie, behoeftebevrediging, doelen nastreven)
Gekristalliseerde intelligentie
De kennis die een persoon heeft verworden plus de vaardigheid om toegang te krijgen tot die
kennis, om dit toe te kunnen passen. Het zegt iets over de vaardigheid van de persoon om
informatie op te slaan en weer terug te halen uit het lange-termijngeheugen. Hier is de
omgeving van invloed.
Vloeibare intelligentie
vaardigheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen. Het richt zich op
flexibiliteit en abstract denken. Het is bepaald door de aanleg.
De student kan de relatie tussen intelligentie en erfelijkheid weergeven
Intelligentie is voor een deel erfelijk (40-80%), onveranderlijk en een kenmerk van een
individu. Maar er zijn factoren die het IQ beïnvloeden, zoals: motivatie, interesse,
, leefomstandigheden, situatie, context, cultuur, doorzettingsvermogen en aanpassingsvermogen.
Deze gegevens kunnen worden gemeten door tweelingstudies.
De student kan de rol van emoties in het dagelijkse leven beschrijven en toepassen
Gevoelens zijn innerlijke ervaringen gekoppeld aan een stimulus-waarneming. Emoties zijn
subjectieve gevoelens, die worden geuit door gelaatsexpressie, lichaamshouding, fysiologische
reacties en gedrag. Met behulp van emoties kunnen we aandacht geven, reageren op belangrijke
situaties en bedoelingen overbrengen. Ze zijn waardevol en gevormd door natuurlijke selectie.
We nemen beslissingen op basis van deze emoties en helpen alternatieven op waarde te
schatten. Emoties verschillen per persoon. Er zijn 8 basisemoties, de rest zijn een vermenging
hiervan.
- vreugde-verdriet
- acceptatie-afkeer
- woede-angst
- verrassing-verwachting
Emoties bestaan uit vier samenhangende onderdelen. Na een stimulus ontstaat:
1. De fysiologische reactie; de arousal (denk aan hartkloppingen)
2. Cognitieve interpretatie; de beoordeling (van stimulus en voortbrengen emotie)
3. Subjectieve gevoelens; de emotie wordt ervaren (denk aan angst)
4. Gedrag-expressie; huilen, lachen, boos, bang.
2 emotiesystemen
1. Het snelle en onbewuste systeem; het impliciete geheugen.
- snel nieuwe responsen leren via klassieke conditionering.
2. Het langzame bewuste systeem; het expliciete geheugen.
- stimulus wordt eerst volledig in kaart gebracht alvorens respons (de emotie)
De twee systemen hebben interactie. Zo kunnen angstgevoelens, vanuit het onbewuste systeem,
het bewuste systeem doordringen. Dit brengt gevoelens teweeg die we intuïtie noemen. Ook kan
het bewuste systeem de angst naar het onbewuste systeem seinen, waardoor je een knoop in je
maag krijgt vlak voor een presentatie. Een ander voorbeeld van deze interactie is: bang zijn voor
spinnen en bij het zien ervan schrikken uit reflex (onbewust) terwijl je weet dat die spin je
helemaal niks kan maken (bewust).
De student kan verschillende motivatietheorieën beschrijven en vergelijken met elkaar
(de instincttheorie, de drijfveertheorie, de cognitieve theorie, de behavioristische
theorie, de theorie van Freud, de theorie van Maslow)
Motivatie: alle processen die te maken hebben met aanzet, richting en het volhouden van
psychische en fysieke activiteiten. Emotie zorgt voor de fysieke en mentale arousal, motivatie
zet die arousal om in doelgerichte actie. Er zijn verschillende soorten motivatie: drijfveer, de
door biologisch processen veroorzaakte motivatie en motief, een intern mechanisme dat een
gedragspatroon selecteert en aanstuurt.
Drijfveertheorie
Gedrag als eten, hechten en dergelijk gedrag wat een biologische basis heeft. Deze biologische
basis is de drijfveer voor behoeften. De behoefte wordt gezien als een onevenwichtigheid die
overleving in gevaar brengt en de motivatie is het motief om deze behoefte te vervullen. Denk
aan honger en dorst.
Instincttheorie
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller daryadefeber. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.79. You're not tied to anything after your purchase.