Planten en Fungi
1. Inleiding
Planten hebben 17-20 elementen nodig voor hun groei en levenscycli (CO2, H2O, NO3-, Cl-,..)
Wet van Liebig
Ook wel ‘wet van het minimum’ genoemd. De biomassaproductie van planten wordt
bepaald door de beperkende (limiterende) elementen (het element dat het schaarste
is tov de behoefte eraan).
Dit betekent niet dat planten alle hulpbronnen in
vergelijkbare hoeveelheden moeten verwerven (zelfs
niet in verhouding tot vraag)
Belangrijke bouwstenen voor planten: SPONCH
Organismen bestaan grotendeels uit koolstof-gebaseerde componenten. Koolstof is ongeëvenaard in
de mogelijkheid tot het vormen van grote, complexe en diverse moleculen.
Eiwitten, DNA, Koolwaterstoffen en andere moleculen bestaan uit:
• Bindingen tussen C atomen
• Bindingen met H, O, N, S en P
à Variatie in % SPONCH is relatief klein tussen organismen, maar diversiteit in organische moleculen
is groot. Wat niet wegneemt dat de variatie in C:N, N:P, C:P grote invloed heeft op
allerlei biologische processen.
Eigen onderzoek van Olde Venterink:
• Bedreigde plantensoorten komen relatief vaak voor onder P-gelimiteerde
omstandigheden (hoge N:P ratio)
• Competitie tsn bomen en grassen in Afrikaanse savanne wordt beïnvloed
door de verhouding N:P in de mest van herbivoren die deze planten eten.
Planten die makkelijk stikstof kunnen opnemen uit omgeving w gegeten door
giraffen. Hun meststoffen bevatten hoge N:P gehaltes, hierdoor groeien er
planten die lage N:P ratio hebben, dewelke gegeten worden door zebras,…
Functie en ecologie van fungi
Fungi hebben geen fotosynthese en zijn voor hun organische verbindingen en energie afhankelijk van
planten of algen (direct of indirect). Dit kan op verschillende manieren:
1. Door dood organisch materiaal af te breken
2. Door in symbiose te leven met planten of algen (bv Ectomycorrhizae, korstmossen)
3. Door als parasiet ‘suikers’ op te nemen van planten of dieren
De rollen van planten en fungi in het ecosysteem
• Planten zijn de primaire producenten en vormen de basis vd voedselketen
• Saprotrofe fungi zijn (samen met bacteriën) de belangrijkste afbrekers (decomposers) van
dood organisch materiaal en zorgen dat nutriëntenkringlopen zich kunnen sluiten
• Symbiotische -, parasitaire en pathogene fungi hebben ook een sterke invloed op
ecosystemen.
1
, E. De Leener P&F HOC AJ: 2022-2023
2. Evolutie van planten
• Er zijn ca. 350 000 plantensoorten op aarde, veruit de meeste soorten horen tot de
angiospermen (bedektzadigen).
• Ongeveer 470 miljoen jaar geleden zijn planten ontstaan vanuit groenwieren, en sinds 425
miljoen jaar zijn er “Embryophytae” of “landplanten” op aarde.
• Angiospermen en gymnospermen zijn via de 'zaadloze vasculaire planten’ ontstaan uit
mossen
• De Charofyten (kranswieren) zijn de meest verwante groenwieren
• Vanuit de groenwieren hebben vroege planten (levermossen) al mitochondria, chloroplasten
en chlorofyl a en b meegekregen (meer dan 600 miljoen jaar geleden) à start fotosynthese
en koolstofassimilatie (via C3 mechanisme).
Eigenschappen die planten meekregen van de groenwieren
• Celwanden met cellulose
• Meercellige en vertakte structuren
• Voortplantingsstructuren (gametangia) waarin gameten worden gevormd, vergelijkbaar met
archegonia (vrouwelijk) en antheridia (mannelijk) van bv mossen en varens.
• Sommige groenwieren (bv kranswieren) planten zich al voort mbv sporen (een eicel zonder
flagel en zaadcel met een flagel) maar itt planten worden deze via mitose gevormd
• Verschillende plantenhormonen (bv auxine).
• Sommige groenwieren hebben al apicale groeimeristemen (zeer typisch kenmerk voor
landplanten) in de top, waardoor ze naar boven groeien én in de wortels waardoor ze naar
beneden groeien.
Aanpassingen van planten aan leven op het land
Gedurende de evolutie van planten zijn er een aantal ‘innovaties’ geweest die uiteindelijk tot de
angiospermen hebben geleid:
• Sommige groenwieren zijn aangepast aan tijdelijk uitdrogen o.a. via een polymeerlaag
(sporopellenine) die de zygote beschermd. Dit wordt ook gevonden in de wanden van sporen
en pollenkorrels.
• Evolutie van planten vanuit deze voorouderlijke groenwieren hebben mogelijk gemaakt dat
vroege planten op het land konden leven.
• Voordelen van de terrestrische habitat:
o Ongefilterd zonlicht (gunstig voor de fotosynthese)
o Directe toegang tot CO2 in de atmosfeer
o Bodem relatief rijk aan minerale voedingsstoffen
o Relatief weinig herbivoren en pathogenen
• Nadelen (uitdagingen) van de terrestrische habitat:
o Relatieve schaarste aan water (uitdrogen)
o Geen ondersteuning vh water tegen zwaartekracht
2
, E. De Leener P&F HOC AJ: 2022-2023
Landplanten produceren sporen met het polymeer sporopellenine in de wand. Dit is een aanpassing
aan droge omstandigheden in het terrestrische milieu (die groenwieren niet
hebben).
• Landplanten hebben sporangia waarin sporen (n) worden gevormd.
Sporgangia (multicellulaire organen) bevinden zich in of op het
sporofyt (2n).
• Via meiose w haploide sporen (n) gevormd
• De chemische structuur van sporopellenine varieert tussen planten
Alternerende multicellulaire generaties
Planten alterneren tussen multicellulaire haploide (n) en multicellulaire dipoloide (2n) generaties. Dit
is fundamenteel anders dan groenwieren (en ook dieren)!
Ipv gameten rechtstreeks door meiose te produceren, zoals dieren doen, produceren planten
vegetatieve sporen door meiose. Deze 1n (haploïde) sporen delen zich om een tweede meercellig
individu te produceren, de gametofyt. De gametofyt produceert vervolgens gameten (zaadcel en
eicel) door mitose. Na bevruchting ontwikkelt de resulterende 2n (diploïde) zygote zich tot de
volwassen sporofytgeneratie en begint de cyclus opnieuw.
Bij angiosperemen produceert het proces van dubbele bevruchting een 3n (triploïde) of hoger
ploïdieniveau voedend weefsel dat het endosperm wordt genoemd.
• Als onderdeel vd wisselende generaties ontwikkelen meercellige embryo’s uit zygoten (2n) in
de vrouwelijk gametofyt
• Vrouwelijke gametofyt verzorgt de embryo met voedingstoffen via placentale transfercellen
(deel van embryo)
• De naam vd clade ‘Embryophyte’ is vanwege deze aanpassing
Bryofyten, varen en andere zaadloze vaatplanten en zaadplanten (gymno en angio) verschillen in
welke generatie (gametofyt of sporofyt) dominant is.
3
, E. De Leener P&F HOC AJ: 2022-2023
Aanpassing om water en voedingsstoffen uit de grond te halen en te transporteren
• Landplanten zijn al vroeg in de evolutie een symbiose met mycorrhiza
aangegaan:
Vroege landplanten, zoals levermossen, hadden niet of nauwelijks wortels. Door
een symbiose met arbusculaire mycorrhiza (AM) fungi aan te gaan konden ze
water en voedingstoffen uit de bodem opnemen. Later in de evolutie zijn er
andere plant-mycorrhiza symbioses ontstaan. Het hebben van AM is de ‘default’ maar de
symbiose ontbreekt bij verschillende groepen van plantensoorten, oa. ‘echte’ mossen
en verschillende families binnen de angiospermen
• Planten hebben een cuticula – een waslaagje op de epidermis die verdamping
vermindert, en stomata voor regulatie vd uitwisseling van water, CO2 en O2 met de
atmosfeer.
o Bij veel bryofyten (levermossen en hauwmossen) zijn de gametofyten
thalloid – platte structuur niet of nauwelijks verdeeld in blad, stengel en
wortel
o Bij sommige levermossen hebben zich al vroege vormen van
huidmondjes (stomata) ontwikkeld: stomata permanent open
o Bij veel bryophyten gaat wateropname en velies grotendeel via
epidermis – rhizoiden zijn vooral voor verankering
2.1.Levermossen, ‘echte’mossen en hauwmossen
• De gametofyten van de ‘echte’ mossen of bladmossen varieren van 0,5 mm tot 50 cm
• Ze hebben multicellulaire rhizoiden en meestal 1 cellaag dikke bladeren
• De stengels van veel mossen hebben watergeleidende structuur – Hydroid cellen, en soms
ook cellen om voedingsstoffen te transporteren – leptoiden
• Ze hebben geen echte vaatbundeles en geen lignine-bevattende celwanden (zoals de
vaatplanten)
• Sporofyten (sporenkapsels) worden gevormd op de gametofyten.
2.2. Zaadloze vaatplanten
• Bij vaatplanten zijn de sporofyten vrij-levend en meest prominente generatie
• Sporofyten van vaatplanten zijn vertakt en hebben meerdere sporangia
• Vaatplanten hebben vaatbundels met xyleem en floeem en ook lignine in de celwanden
o Zaadloze vaatplanten hebben alleen tracheiden als xyleemcellen (itt angiospermen die
daarnaast ook houtvaten ‘vessels’ hebben)
o De wanden van tracheiden zijn verdikt met lignine in de celwanden
• De vaatbundels zorgen ervoor dat de vaatplanten veel hoger kunnen groeien dan bryofyten.
• Cooksonia is de eerste bekende vaatplant (oudste fossiel van 410 miljoen jaar oud).
Fylogenie van vaatplanten
• Lycophyten
o Wolfsklauwen
o Selaginella’s
o Isoëtes
• Euphylophyten
o Monilophyten (varen en
paardenstaarten)
o Psiotales en Ophioglossales
• Lignophyten
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elinkadeleener. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.05. You're not tied to anything after your purchase.