1.1 & 1.2: Organisatievormen: omschrijven, plaatsen in tijd en ruimte
Gezin: Samenwerkingsvorm, herkenbare sociale eenheid op microniveau, (verwante) personen met
duurzame en affectieve banden, steunen en verzorgen elkaar.
Peergroup: Groep met gelijkaardige leeftijd, status, belang of belangstelling.
Sociale klasse: Groep obv gelijkaardige economische positie en daaruit volgende levenskansen.
Beroepsklasse: Sociale klasse van jobbeoefenaars.
Referentiegroep: Groep waarmee we ons vergelijken.
-Normatief: We ontlenen normen, identificeren ons, willen lid zijn, willen waardering
bevestiging door aan te passen aan gedragsnormen van de groep.
-Vergelijkend: We vergelijken onze situatie, maar willen er niet toe behoren.
-Positief: Groepen waarvan we attitudes/eigenschappen willen verwerven
-Negatief: Groepen waarvan we attitudes/eigenschappen willen vermijden
Peergroup = Referentiegroep? We vergelijken ons met peergroups, ze zijn van groot belang.
vb: Klasgroep
Evolutie familiale verbanden en gezinssamenstellingen:
- Multigenerationeel: verschillende generaties leven samen
- ‘Klassiek kerngezin’: Moeder, vader, kind(eren)
- Andere: Holebi-koppels, één-ouder-gezinnen, nieuw-samengestelde gezinnen, plusouders
Sociale beweging: Diffuus netwerk groepen/organisaties met sympathie voor een ideologie
Sociaal middenveld: Geheel particulieren organisaties die groepen/meningen/belangen
vertegenwoordigeren. Brug tussen burgers en overheid.
Verzuiling: Verdeling samenleving in groepen op levensbeschouwelijke of socio-eco basis.
Groepen zijn in bepaalde mate van elkaar afgeschermd.
Ontzuiling: Individuele ontplooiing > voldoen aan verwachtingen van zuil.
Multiculturele samenleving: Verschillende bevolkingsgroepen met eigen cultuur leven samen.
Democratie: Bestuursvorm, volk heeft de macht.
Pluralisme: Verschillende sociale en culturele subsystemen in de samenleving.
Tolerantie: Verdraagzaamheid, de mate waarin afwijkend gedrag niet wordt gediscrimineerd
Evolutie sociale stratificatie in de samenleving:
Sociale stratificatie/gelaagdheid: Individuen in sociale lagen onderbrengen.
Ook: geïnstitutionaliseerde sociale ongelijkheid.
Sociale klasse: Klasse - Economisch veld / Status - Sociaal veld / Macht - Politiek veld
Kastenmaatschappij: Systeem obv legitimatie sociale stratificatie
Gevolgen sociale stratificatie in de samenleving:
Ongelijkheid, ontevredenheid (vnl bij lagere klasse), spanningen.
1.3: Organisatievormen: functies
Invloed van ideologieën op de samenleving:
Socialisme: Wil af van klassenmaatschappij, iedereen gelijk, wil sociale/eco/pol gelijkheid.
Liberalisme: Individuele vrijheid op 1ste plaats, vrijheid zolang het de ander niet schaadt.
Christen-democratie: Christelijk georiënteerde partij, handhaaft christelijke normen.
Economisch: liberaal / Sociaal: socialistisch
Nationalisme: Natie-gericht, maatschappij boven individu, wil eenheid, liefde voor vaderland.
1