Samenvatting voor de kennistoets van 1D-Vloei. De samenvatting bevat een uitwerking van alle studietaken jaar één behorende bij het vak Vloei. Daarnaast bevat de samenvatting uitwerkingen van de werkcolleges. De samenvatting is zeer uitgebreid en beslaat alle informatie die nuttig is voor de kenn...
Inhoud van de toets:
o Algemene theorie over vloeiendheidsstoornissen (17-19 vragen):
Basiskennis over stotteren
Verschillende stottermodellen
Basiskennis over broddelen
Leerprocessen en gedragsverandering
Richtlijn Stotteren
o Assessment en diagnostiek vloeiendheidsstoornissen (11-13 vragen):
Stotteronderzoek volgens Richtlijn
Broddelonderzoek
, BAB SSC-ER voor kinderen èn voor volwassenen...............................................................................................54
BAB SSC-SD (GS) voor kinderen èn voor volwassenen.......................................................................................54
BAB BCL voor kinderen èn voor volwassenen....................................................................................................55
BAB CAT (kinderen) en BAB S-24 (volwassenen)................................................................................................55
BAB-testen in ICF-model.............................................................................................................................. 56
Bijlagen....................................................................................................................................................... 57
Handleiding scoren niet-vloeiendheden.............................................................................................................57
Secundair gedrag beschrijven............................................................................................................................58
Anamnesevragen voor ouders van stotterende kinderen..................................................................................59
Anamnese Stotterende adolescenten en volwassenen.....................................................................................59
Format Diagnosestelling Vloeiendheidsstoornissen..........................................................................................60
Verslaglegging....................................................................................................................................................61
Aanbevelingen stotteronderzoek.......................................................................................................................62
Het SORKC-model...............................................................................................................................................64
Stoornissen en kernsymptomen.........................................................................................................................64
,Studievragen
HC1
1. Stotteren is een multifactorieel probleem. Leg uit wat daarmee bedoeld wordt.
Stotteren is complex. Er zijn verschillende componenten van invloed op instandhouding en bij het
ontstaan van stotteren:
- Anatomische (zwakke) aanleg voor taalontwikkeling.
- Omgeving.
- In jezelf.
- De beperkingen in het dagelijks leven.
2. Noem een aantal normale niet-vloeiendheden in spreken en in non verbaal gedrag.
- Spreken: langzame enkelvoudige herhaling van een klank, zinsdeelherhaling, eh-interjectie. Pauzes
zonder voelbare en/of zichtbare spanning.
- Non verbaal gedrag: wegkijken, fronsen, kuchen.
3. Noem een aantal kernstottergedragingen in spreken en in non verbaal gedrag.
- Spreken: blokkade met hoorbare en zichtbare spanning; snelle meervoudige herhaling van een
klank; verlenging van een klank.
- Non verbaal gedrag: abrupte inademing, abnormale tongbewegingen, ogen opensperren, extreme
voorhoofdbewegingen.
4. Welke andere vormen van stotteren dan ontwikkelingsstotteren kennen we ook?
- Farmocogeen stotteren: het niet-vloeiend spreken is een bijwerking van een geneesmiddel.
- Psychogeen stotteren: het niet-vloeiend spreken ontstaat meestal op latere leeftijd in verband
met een psychisch probleem of een emotioneel trauma.
- Gesimuleerd stotteren: komt zelfden voor, tot nu toe enkel in een forensische context.
- Neurogeen stotteren: het meest voorkomende type van verworven niet-vloeiend spreekgedrag,
dat zijn oorsprong vindt in het centraal zenuwstelsel, bijvoorbeeld na een CVA (beroerte). en
treedt meestal geen adaptief-effect op bij het meermaals lezen van dezelfde tekst en er wordt
evenveel gestotterd op de functiewoorden als op de inhoudswoorden. Vaak nog geen sprake van
psychosociale reacties, maar die kunnen zich snel ontwikkelingen. De logoische reeksen en zingen
kunnen problemen opleveren, dit is bij ontwikkelingsstotteren vaak niet.
- Broddelen.
- Stem-stotteren (spamodic dysphonia).
- Verworven niet-vloeiendheden na larynxgectomie.
- Niet-vloeiendheden bij het syndroom van Gilles de la Tourette.
5. Leg uit waarom stotteren vergeleken wordt met een ijsberg en wat dat inhoudt.
Stotteren is complex en kan voor cliënten inzichtelijk gemaakt worden door het stotteren te verdelen
in een buitenkant en een binnenkant van de ijsberg (op een begrijpelijke manier uiteen zetten wat
stotteren is):
- Buitenkant (=waarneembaar): wordt gevormd door datgene wat anderen horen en zien: de
herhalingen, verlengingen en blokkades, de stopwoordjes, pauzes, klanktoevoegingen en
tempowisselingen, ademontregelingen, mee-bewegingen en spierspanningen in het spraakorgaan
en de rest van het lichaam. Dit is 1/10e deel.
- Binnenkant (=niet waarneembaar): datgene wat anderen niet zien of horen. dit zijn gedachten
over het stotteren, over het spreken, over zichzelf en over de omgeving, gevoelens en
fysiologische aspecten. Dit is 9/10e deel.
Metafoor: stotterend spreken is het ‘topje van de ijsberg’, ofwel de zichtbare buitenkant. Wat men ziet
en hoort als iemand stottert, is echter slechts een gedeelte van het probleem. De gedachten en
gevoelens vormen de verborgen onderkant van de ijsberg, de binnenkant: deze zijn niet zichtbaar,
maar spelen wel een grote rol. Het venijn van de ijsberg schuilt immers in het deel onder water. De
omgeving bepaalt hoe snel de ijsberg eventueel smelt. Het spreken zelf, de gedachten en gevoelens,
en de omgeving vormen tezamen het totale probleem.
HC2
1. Wat is de incidentie van stotteren en wat is de prevalentie? En leg het verschil tussen deze termen
uit:
, - Incidentie: het aantal nieuwe gevallen van een ziekte per tijdseenheid per aantal van de bevolking.
“Hoeveel procent mensen het per jaar krijgen”
o Stotteren: 4,5% bij een populatie van 1000 kinderen.
- Prevalentie: hoeveel mensen uit een gegeven aantal op enig moment aan een ziekte lijden. “Hoe
veel mensen er nu stotteren”
o Stotteren: 1%: 10 van de 1000 jongeren op 16-jarige leeftijd bleek te stotteren.
De cijfers kunnen wisselen: een belangrijke factor hierin is de leeftijd waarop het stotteren
ontstaat en de tijd dat de kinderen gevolgd zijn.
Er zijn veel mensen die ooit hebben gestotterd, maar veel mensen ‘genezen’ hiervan. Maar
er klein deel wie het stotteren houdt.
2. Wat is het DCM (= Demands and Capacities Model) en welke gebieden beschrijft het?
Het wordt gebruikt als theorie bij de behandeling van (zeer) jonge kinderen. Kort gezegd houdt het
model in dat er allerlei spanningen kunnen ontstaan als de eisen (DEMANDS) die de omgeving aan het
kind en het kind aan zichzelf stellen, hoger zijn dan de vaardigheden die het kind heeft op gebieden
van spraak, taal en cognitie en sociaal-emotionele ontwikkeling (CAPACITIES). Het biedt structuur met
betrekking tot stotterproblematiek: het beschrijft hoe het niet-vloeiend spreken kan worden uitgelokt,
hoe het zich kan ontwikkelen en hoe het in stand gehouden kan worden.
Er is een verschil tussen de eisen die aan het spreken van het kind gesteld worden, en de
mate waarin het kind hieraan kan voldoen.
o Demands = eisen
Bijvoorbeeld: jij bent groot dus je hoort al te kunnen praten. Of de omgeving
spreekt snel, dus het kind denkt dat hij ook snel moet spreken. Of je moet
moeilijke en lange zinnen gebruiken.
Vaak vanuit omgeving het gezin. Maar kunnen ook vanuit het kind komen
(dan slaat de omgeving hier vaak op aan), het kind ontwikkelt het gevoel dat het
goed moet doen, waardoor die hoge eisen ontstaan.
o Capacties = capaciteiten
Bijvoorbeeld: het kind heeft een zwakke spraak-motorische aanleg.
3. Wat kun je vertellen over de taalontwikkeling en het verband of de invloed ervan op stotteren?
Stotteren ontstaat vaak tijdens de taalontwikkeling. Het komt heel vaak voor dat spraak-motorische
ontwikkeling nog niet helemaal uitgerijpt is, maar het kind moet al wel veel dingen leren. Dan ervaart
het kind extra problemen met de uitspraak. Het stotteren ontstaat op het moment dat het kind volop
in de ontwikkeling zitten.
4. Wat kun je vertellen over de invloed van reacties van familie op het stotteren?
De familie kan hoge eisen stellen aan het kind, waardoor onzekerheid kan ontstaan. Ouders kunnen
bang zijn dat het stotterend chronisch is en daardoor kan het kind aanvoelen dat ouders het lastig
vinden. Het kind kan zichzelf hogere eisen geven. De ouders kunnen ook eindeloos willen helpen of
opmerkingen geven. Hierdoor ontwikkelt het kind meer spanning wat vaak zorgt voor vergroting van
het stotteren.
WC3
1. Geef een voorbeeld van klassieke conditionering gerelateerd aan stotteren en leg uit hoe deze vorm
van leren werkt.
Iemand schrikt van een stotter in een bepaalde neutrale situatie. Daarna is die situatie voldoende om
die schrik weer op te roepen.
- Bijvoorbeeld: Victor leest voor in de klas. Hij stottert. Hij wordt rood en krijgt hartkloppingen. De
volgende keer als hij weer een beurt krijgt wordt hij rood en krijgt hij hartkloppingen. Hij heeft dan
nog niet gestotterd.
- Bijvoorbeeld: Lisa stottert tijdens een telefoongesprek. Ze gaat zweten en voelt zich angstig. Als
volgende keer de telefoon gaat en ze wil opnemen, gaat ze zweten en voelt ze zich angstig.
Het gaat om autonome reflexen die moeilijk te beïnvloeden zijn.
2. Geef een voorbeeld van operante conditionering gerelateerd aan stotteren en leg uit hoe deze vorm
van leren werkt bij stotteren.
Stotteren is datgene wat je doet om niet te stotteren. Stotteren is in veel gevallen vechten tegen
stotteren. De een zal op de vlucht gaan (niets zeggen, een synoniem gebruiken), de ander duwt en
vecht zich een weg (blokkeren, mee-bewegingen maken). Deze gedragen zijn de reacties op de stotter
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Anoniem060606. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.58. You're not tied to anything after your purchase.