Hoofdstuk Titel #
Hoofdstuk 1 Uitgangspunten Psychodiagnostisch procesmodel 4
Hoofdstuk 2 Psychodiagnostiek in theorie en praktijk
Thema 1 Clusteren en classificeren in het psychodiagnostisch procesmodel 4
Thema 2 Andere psychodiagnostische modellen in de praktijk 9
Thema 3 Psychodiagnostiek in de praktijk van Werving & Selectie (A&O) 10
Hoofdstuk 3 Kwaliteit van de psychodiagnostiek
Thema 1 Richtlijnen voor het formuleren en toetsen van hypothesen 7
Thema 2 Richtlijnen voor het kiezen van psychodiagnostisch instrumentarium 5
Thema 3 Psychometrische kwaliteitsaspecten van psychodiagnostisch 9
instrumentarium
Thema 4 Richtlijnen voor rapportering en verslaggeving 2
Hoofdstuk 4 Faire en cultuurbewuste psychodiagnostiek
Thema 1 Dynamisch testen en testmodificatie 2
Thema 2 Cultuurfair psychodiagnostisch handelen: een conditio sine qua non,
maar geen vanzelfsprekendheid
Thema 2.1 Cultuurfaire psychodiagnostiek in de hulpverlening (A&O, KLP, SPP) 4
Thema 2.2 Cultuurfaire psychodiagnostiek bij Werving en Selectie 3
Hoofdstuk 5 Actuele thema’s in de psychodiagnostiek (A&O, KLP, SPP)
Thema 1 Transdiagnostische factoren 2
Thema 2 Assessment van persoonlijkheid: zinvolheid en mogelijke problemen 2
Thema 3 Persoonlijkheid als voorspeller van werkprestaties en 2
contraproductief werkgedrag
Hoofdstuk 6 Ethische en deontologische vraagstukken in de PSD 4
1. DE NEGEN UITGANGSPUNTEN VAN HET PSD MODEL IN EIGEN WOORDEN UIT TE LEGGEN EN TE HERKENNEN IN EEN
PRAKTIJKCASUS.......................................................................................................................................................8
1.1 UITGANGSPUNT 1: De PD handelt en denkt als een scientist-practitioner................................................8
1.2 UITGANGSPUNT 2: De PD stel de cliënt steeds centraal............................................................................8
1.3 UITGANGSPUNT 3: De PD handelt en denkt interventiegericht.................................................................8
1.4 UITGANGSPUNT 4: De PD handelt en denkt systematisch.........................................................................8
1.5 UITGANGSPUNT 5: De PD hanteert een transactioneel referentiekader...................................................8
1.6 UITGANGSPUNT 6: De PD werkt constructief samen met de cliënt en andere betrokkenen.....................9
1.7 UITGANGSPUNT 7: De PD handelt en denkt fair en cultuurbewust...........................................................9
1.8 UITGANGSPUNT 8: De PD benut en versterkt de positieve aspecten van de cliënt en zijn omgeving.......9
1.9 UITGANGSPUNT 9: Het handelen van de PD is steeds in lijn met de deontologische code, wettelijke
richtlijnen en ethische normen en waarden.....................................................................................................9
2. DE BRONNEN (5) TE GEVEN WAAROP DE UITGANGSPUNTEN VAN HET PROCESMODEL GEBASEERD ZIJN...............................10
3. CONCREET TOE TE LICHTEN WAAROM EN HOE EEN PC CONSULENT MOET DENKEN EN HANDELEN ALS EEN SCIENTIST-
PRACTITIONER IN DE ROL VAN PD............................................................................................................................10
4. UIT TE LEGGEN WAT EEN TRANSACTIONEEL REFERENTIEKADER INHOUDT MET EEN UITGEWERKT VOORBEELD.......................10
5. AAN TE GEVEN HOE DE PD HET TRANSACTIONEEL DENKKADER TOEPAST IN DE PRAKTIJK VAN DE PSD................................10
6. DE VOORDELEN AAN TE GEVEN VAN HET PSD PROCESMODEL VOOR DE PRAKTIJK VAN EEN PC IN DE ROL VAN PD...............11
7. TE VERWOORDEN WAAROM EEN PD DE POSITIEVE ASPECTEN VAN DE CLIËNT MOET BENUTTEN EN DEZE MOET VERSTERKEN IN
HET DIAGNOSTISCH PROCES.....................................................................................................................................11
8. IN EIGEN WOORDEN KORT UIT TE LEGGEN WAT FAIRE EN CULTUURBEWUSTE PSYCHODIAGNOSTIEK INHOUDT MET ENKELE
CONCRETE VOORBEELDEN VANUIT DE PSD PRAKTIJK....................................................................................................11
H2: PSYCHODIAGNOSTIEK IN THEORIE EN PRAKTIJK.....................................................................................12
1. THEMA 1: CLUSTEREN EN CLASSIFICEREN...............................................................................................................12
1.1 Kernachtig uit te leggen wat het K(Pr)OP-model inhoudt.......................................................................12
1.1.1 Componenten van het KOP-model...................................................................................................................12
1.1.2 Het transactioneel referentiekader..................................................................................................................13
1.1.3 Het KOP-model.................................................................................................................................................13
1.1.4 Soorten variabelen die invloed hebben op de verbanden in het KOP-model (2)..............................................13
1.1.5 KOP-model voor kinderen: PrOP-model...........................................................................................................13
1.2 Aan te geven wat de functie is van het K(Pr)OP-model in het PSD-procesmodel (5)...............................13
1.3 Kernachtig uit te leggen wat het ICF model concreet betekent in het PSD-procesmodel.......................14
1.4 De belangrijkste uitgangspunten van het ICF-model toe te lichten (6)...................................................14
1.5 Een eenvoudige casus te plaatsen in het ICF-model................................................................................14
1.6 De verschillende componenten van het ICF-model toe te lichten met concrete voorbeelden (5)...........14
1.7 Het onderscheid tussen uitvoering en vermogen uit te leggen...............................................................15
1.8 De cognitieve shift te beschrijven door de implementatie van het ICF-model in de hulpverlening (5)....15
1.9 Meerwaarde van het ICF-model voor de hulpverleningspraktijk aan te geven (9)..................................15
1.10 Uit te leggen waarom ICF een universeel, integratief en interactief model is.......................................16
2. THEMA 2: ANDERE PSYCHODIAGNOSTISCHE MODELLEN............................................................................................16
2.1 De empirische cyclus te linken aan het PSD procesmodel........................................................................16
2.2 De vier besproken PSD procesmodellen inhoudelijk te vergelijken met het PSD procesmodel...............16
2.3 Kernbegrippen uit de vier besproken PSD procesmodellen uit te leggen, toe te lichten en aan het PSD
procesmodel te linken....................................................................................................................................17
2.3.1 De diagnostische cyclus....................................................................................................................................17
A. Fasen in de diagnostische cyclus (6).................................................................................................................17
B. Schematische voorstelling van de cyclus..........................................................................................................17
C. Type hulpvragen...............................................................................................................................................18
2.3.2 Handelingsgerichte diagnostiek........................................................................................................................18
A. Typen vragen bij handelingsgerichte diagnostiek (3)........................................................................................18
2
, B. Uitgangspunten van handelingsgerichte diagnostiek (7)..................................................................................18
C. Fasen binnen de handelingsgerichte diagnostiek (5)........................................................................................19
2.3.3 Het diagnostisch proces....................................................................................................................................20
A. Vijf basisvragen in de klinische psychodiagnostiek...........................................................................................20
1) Onderkenning: wat zijn de problemen, wat lukt nog, wat gaat mis?...........................................................20
2) Verklaring: waarom zijn bepaalde problemen er en wat houdt ze in stand?...............................................20
3) Predictie: hoe zullen de problemen van de cliënt zich in de toekomst verder ontwikkelen?.......................20
4) Indicatie: hoe kunnen de problemen verholpen worden?...........................................................................21
5) Evaluatie: zijn de problemen voldoende verholpen als gevolg van de interventie?.....................................21
B. Het diagnostisch proces....................................................................................................................................21
1) Aanmelding..................................................................................................................................................21
Analyse van de AANVRAAG.........................................................................................................................21
Analyse van de HULPVRAAG: exploratie van de belevingswereld van de cliënt...........................................22
2) Reflectie van de diagnosticus.......................................................................................................................22
3) Diagnostisch scenario..................................................................................................................................22
4) Diagnostisch onderzoek...............................................................................................................................22
STAP 1: Hypothesevorming.........................................................................................................................22
STAP 2: Keuze van onderzoeksmiddelen.....................................................................................................23
STAP 3: Formulering van toetsbare voorspellingen.....................................................................................23
STAP 4: Afname en scoring..........................................................................................................................23
STAP 5: Argumentatie.................................................................................................................................23
STAP 6: Verslag............................................................................................................................................23
2.3.4 Het empirisch model voor probleemidentificatie.............................................................................................24
A. Fasen in het empirisch model voor probleemidentificatie (6)..........................................................................24
3. THEMA 3: PSYCHODIAGNOSTIEK IN DE PRAKTIJK VAN WERVING EN SELECTIE (A&O).....................................................25
3.1 Kernachtig uit te leggen hoe een PD handelt en denkt in elke psychodiagnostische fase bij een
vraagstelling van werving en selectie............................................................................................................25
3.1.1 Aanmelding.......................................................................................................................................................25
A. Doelstelling (3)..................................................................................................................................................25
B. Handelen.......................................................................................................................................................... 26
C. Denken............................................................................................................................................................. 26
D. Afronding..........................................................................................................................................................26
3.1.2 Intake en vooronderzoek..................................................................................................................................26
A. Doelstelling (3)..................................................................................................................................................26
B. Handelen.......................................................................................................................................................... 26
1) Wat zijn de specifieke vraagstellingen binnen de setting? (4)......................................................................27
C. Denken............................................................................................................................................................. 27
3.1.3 Aanvullend onderzoek......................................................................................................................................28
A. Doelstelling (3)..................................................................................................................................................28
B. Handelen.......................................................................................................................................................... 28
C. Denken............................................................................................................................................................. 28
1) Hoe bepaal je het onderzoekstraject?.........................................................................................................28
2) Afname van bepaalde onderzoeksmiddelen (5)...........................................................................................28
3) Stappen na de afname van de instrumenten (3)..........................................................................................29
3.1.4 Advies en rapportering.....................................................................................................................................30
A. Doelstelling (3)..................................................................................................................................................30
B. Handelen.......................................................................................................................................................... 30
1) Integratief beeld opstellen voorafgaand aan advies en rapportering..........................................................30
2) Adviesformulering en rapportering aan opdrachtgever...............................................................................30
3) Adviesformulering en rapportering aan opdrachtgever én cliënt (kandidaat).............................................30
4) Waarom ook schriftelijke rapportering? (5).................................................................................................31
3.1.5 Interventies.......................................................................................................................................................31
3.1.6 Evalueren.......................................................................................................................................................... 31
3.2 Een eenvoudige casus in functie van werving en selectie kunnen plaatsen in het PSD procesmodel.....31
3.3 Kunnen uitleggen wat een functie-analyse is en deze kunnen situeren in het PSD procesmodel...........31
3.4 Het belang van de rapportage en evaluatie bij werving en selectie kunnen verwoorden.......................32
3.5 Concreet toe te lichten hoe organisaties tegenwoordig trachten hun selectie-image te bevorderen....32
3
, 3.6 Te beschrijven waarom organisaties integer gedrag van werknemers willen bevorderen en
contraproductief gedrag willen inperken en hoe men dit kan bereiken via selectie.....................................32
3.7 De voor- en nadelen van ongesuperviseerde internettesting (UIT) te beschrijven..................................32
3.8 Aan te geven waarom tegenwoordig organisaties een divers personeelsbestand willen en hoe zouden
ze dan best dit personeelsbestand selecteren...............................................................................................33
3.9 Te beschrijven wat Situational Judgement tests zijn en hiervan de waarde in de selectiediagnostiek aan
te duiden........................................................................................................................................................33
3.10 De soorten testen op te sommen die men kan gebruiken in de selectieprocedure om anti-productief
gedrag te voorspellen.....................................................................................................................................34
3.10.1 Openlijke of overte integriteitstesten.............................................................................................................34
3.10.2 Persoonlijkheidsgebaseerde integriteitstesten...............................................................................................34
3.10.3 Conditionele redeneertests............................................................................................................................34
3.10.4 Impliciete associatietesten.............................................................................................................................34
3.11 Te beschrijven hoe men bij een ongesuperviseerde internettesting toch de (bedreigde) validiteit van
de test kan bewaken (2).................................................................................................................................35
3.12 Mogelijke oplossingen te beschrijven voor het diversiteits- en validiteitsvraagstuk in de
selectiediagnostiek.........................................................................................................................................35
H3: KWALITEIT VAN DE PSYCHODIAGNOSTIEK.............................................................................................. 35
0. KNELPUNTEN BINNEN DE KWALITEIT VAN DE PSYCHODIAGNOSTIEK (4).........................................................................35
1. THEMA 1: RICHTLIJNEN VOOR HET FORMULEREN EN TOETSEN VAN HYPOTHESEN MET TOEPASSING VAN BRENT...................36
1.1 Uit te leggen wat een hypothese is en aan te geven met voorbeelden welke soorten
(onderzoeks)hypothesen we in de PSD kunnen onderscheiden.....................................................................36
1.2 Uit te leggen wanneer en hoe een onderzoekshypothese wordt opgesteld met een PSD voorbeeld......36
1.3 De richtlijnen die van belang zijn bij het formuleren van (onderzoeks)hypothesen op te sommen en toe
te lichten.........................................................................................................................................................37
1.3.1 Formuleer hypothesen zoveel mogelijk vanuit recente wetenschappelijke inzichten......................................37
1.3.2 Formuleer waarschijnlijke hypothesen.............................................................................................................37
1.3.3 Formuleer hypothesen met begrippen en verbanden die te toetsen zijn.........................................................37
A. Soorten causale relaties (4)..............................................................................................................................37
B. Onderkennende hypothesen............................................................................................................................38
C. Verklarende hypothesen...................................................................................................................................38
D. Is er nood aan aanvullend onderzoek?.............................................................................................................38
E. Wanneer zijn de hypothesen betrouwbaar getoetst? (3) (= hypothesetoetsend denken)................................38
F. Bepalen van het onderzoekstraject in 3 stappen..............................................................................................38
G. Binnen het aanvullend onderzoek: formuleren van onderzoekshypothesen...................................................39
1.3.4 Formuleer indien mogelijk alternatieve hypothesen........................................................................................39
1.3.5 Formuleer hypothesen vanuit een transactioneel kader..................................................................................39
1.3.6 Formuleer meerdere hypothesen, maar selecteer een gepast aantal voor toetsing........................................39
1.3.7 Bewaak de consistentie tussen clusters en hypothesen, en voorkom cirkelredeneringen...............................39
1.4 Kunnen aangeven waarom een PC in het PSD proces aandacht moet besteden aan het formuleren van
alternatieve (onderzoeks)hypothesen............................................................................................................39
1.5 Toe te lichten hoe een verklarende (onderzoeks)hypothese kan getoetst worden met een PSD
voorbeeld........................................................................................................................................................40
1.6 Uit te leggen wat een topografische en functie-analyse is en waarom het in de PSD wordt gebruikt. . .40
1.6.1 Functieanalyse..................................................................................................................................................40
1.6.2 Topografische analyse......................................................................................................................................40
1.7 Uit te leggen waarom en hoe een PC toetsingscriteria formuleert en voorbeelden kunnen geven van
mogelijke toetsingscriteria voor de verschillende soorten diagnostische instrumentaria en methodieken. 41
1.7.1 Toetsingscriteria bij: test of genormeerde vragenlijst......................................................................................41
1.7.2 Toetsingscriteria bij: observatie, interview, indirecte methoden en dossieranalyse........................................41
1.8 Aan te geven waar een PD toetsingscriteria kan vinden: de bronnen.....................................................42
2. THEMA 2: RICHTLIJNEN VOOR HET KIEZEN VAN PSYCHODIAGNOSTISCH INSTRUMENTARIUM.............................................42
2.1 Voorbeelden te geven van de soorten testinstrumenten en -methodieken en deze kunnen koppelen aan
het toetsen van soorten hypothesen..............................................................................................................43
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller manonsmans. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.