100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
9 mee behaald: Volledige college aantekeningen van Strafrecht 3 $7.56
Add to cart

Class notes

9 mee behaald: Volledige college aantekeningen van Strafrecht 3

 22 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit document bevat de aantekeningen van strafrecht 3. Uitgebreid opgeschreven. Zijn alle colleges (12).

Preview 4 out of 33  pages

  • June 5, 2023
  • 33
  • 2022/2023
  • Class notes
  • K. lindenberg
  • All classes
avatar-seller
Aantekeningen Strafrecht 3
HC1
Het hoofddoel van strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van het
materieel strafrecht, bijvoorbeeld diefstal of moord. Dit is tweeledig: bestraffing schuldige en
het voorkomen van het bestraffen van een onschuldige. De laatste doelstelling weegt zwaar
volgens artikel 338 Sv. De vraag is dus welke twijfel aanvaardbaar is. Is 80% zekerheid
genoeg om iemand als schuldig te benoemen? Als bijvoorbeeld de bewijsdrempel heel hoog
is, dan zal het regelmatig voorkomen dat schuldigen de dans ontspringen. Andersom geldt
dat de kans heel groot is bij een lage drempel dat onschuldigen onterecht vast komen te
zitten. Maatschappelijk gezien wordt vaak bij een zwaar delict verwacht dat alles eraan wordt
gedaan dat de schuldige wordt vastgezet, dus dan een aanvaarde kans dat ook een
onschuldige wordt vastgezet. Neem bijvoorbeeld terroristische misdrijven; daar ligt de
drempel veel lager.

Het eerste nevendoel is eerbiediging rechten en vrijheden van de verdachten door bijv.
aangeven dat verdachte zwijgrecht heeft. Het andere nevendoel is het eerbiedigen van
rechten en vrijheden van anderen, bijvoorbeeld getuigen en slachtoffers. Daarnaast is
procedurele rechtvaardigheid nog een nevendoel, dit komt terug in bijvoorbeeld het
spreekrecht van het slachtoffer. Als laatst is er nog de demonstratiefunctie.

We hebben een actieve rechter in het strafrecht. Dit betekent dat hij actief op zoek moet naar
de materiele waarheid. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de procesopstelling.
Het OM heeft een magistratelijke rol. De actieve rechter past goed in het inquisitoire
strafprocesrecht. Het is wel meer contradictoir geworden door het EHRM. In de VS en VK is
het veel meer accusatoir, dit betekent niet dat de materiele waarheid daar irrelevant is. De
rechter moet altijd oordelen aan de hand van de tenlastelegging die is opgesteld door het
OM. Dit betekent dus dat een rechter niet een straf mag opleggen voor een feit die niet is
benoemd.

Als een verdachte bekent, waarom zou je dan nog alle stappen bij langs moeten gaan? De
regel van bekentenis kan namelijk niet heel veel waard zijn, omdat er omstandigheden
kunnen meespelen waardoor iemand valselijk bekent. Daarom altijd steunbewijs nodig.

De magistratelijke rol van het OM komt uit een inquisitoir stelsel. Oorspronkelijk zijn ze een
verlengstuk van rechters, nu is het anders; leider van opsporing. Dit in verband met de trias
politica. Ze zijn wel belast met OM-afdoening: dominus litus. De taakopvatting is wel nog
altijd magistratelijk. Het OM beslist o.g.v. materiele waarheid nastreven, ze moeten oog voor
gerechtvaardigde belangen verdachte hebben. Bijvoorbeeld door de regeling kennisneming
processtukken (30 e.v. Sv).
- Een OvJ kan ook vrijspraak vorderen als hij bijvoorbeeld ervan overtuigd is dat het
bewijs er niet is om een straf op te leggen, dit hoeft niet te betekenen dat hij ook
overtuigd is van de onschuld van de verdachte. Hieruit volgt dus het magistratelijke
karakter van het OM.

De rechtsmiddelen:
- Hoger beroep  nieuwe behandeling van groot belang in verband met materiele
waarheid
- Cassatie  79 RO maar nu ook belang centraal (80a RO) en daarmee materiele
waarheid
- Herziening ten voordele  457 Sv
- Herziening ten nadele  482a Sv (voor ernstige zaken; levensdelicten)

Neem bijvoorbeeld de zaak Dronken broer voor herziening ten voordele. In dit geval is er
doorgereden na een ongeval terwijl bestuurder had gedronken. Toen de zaak onherroepelijk

,was, kwam naar voren dat niet de veroordeelde maar diens broer had gereden. Dit is tot een
succesvolle herziening gekomen.

Raad van Europa (‘grote Europa’) heeft samen met 47 lidstaten het EVRM opgericht. Dit is
natuurlijk een van de belangrijkste verdragen in Europa met betrekking tot de Europese
burgers, deze is gericht op de grondrechten. Daarnaast heeft de raad nog verschillende
themaverdragen opgericht, aantal zijn ook belang voor het strafrecht. De EU wordt het kleine
Europa genoemd. Deze samenwerking heeft 27 lidstaten en heeft ook verschillende
verdragen en richtlijnen opgericht. Belangrijke zijn VEU/VWEU en het Handvest. Dit recht is
sterker dan van de raad.
- Het omgooien van de bewijslast van het verkrachtingsdelict komt voort uit de Raad
van Europa. Het doel is dus om dwang niet meer als vereiste te hebben, maar dat het
gaat om ontbreken van instemming.

Voor het strafprocesrecht is met name artikel 6 EVRM (eerlijk proces) van belang. Maar ook
andere artikelen komen aan bod (2-8). Is bijvoorbeeld een schending van artikel 8 EVRM
ook een schending van artikel 6 EVRM?

Kenmerken van zaken bij het EHRM zijn:
a. Veroordeling van de staat (bij schending van mensenrechten)
b. Methode nakoming is vrij
c. Margin of appreciation: Er wordt niet per se een harmonisatie van het
strafprocesrecht in Europa afgedwongen, wat in het ene land werkt hoeft niet in het
andere land te werken.
d. Procedurele toetsing van feitelijke oordelen: treedt niet in de feiten
e. Geen toetsing van wettelijke regelingen sec
f. Casus gebonden oordeel
g. Uitleg gericht op daadwerkelijke rechtsbescherming: dit staat bij het Hof voorop,
verkiest een teleologische interpretatie (wat is het doel van het verdrag in deze tijd?)
h. Autonome begripsvorming; hoe het Hof een bestanddeel uitleg is leidend (beetje
Haviltex criterium)

Öztürk v. Duitsland
- O botste tegen geparkeerde auto aan  Boete
- O stelde verzet in, werd gehoord in bijzijn tolk en trok daarna verzet in
- Verdachte moet kosten tolk bij openbare behandeling betalen, vernietigbaar met 6
EVRM?
- O dient klacht in tegen Duitsland
- Verweer Duitsland: artikel 6 lid 3 onder e EVRM niet van toepassing; geen criminal
charge. Namelijk een Ordnungswidrigkeit, ofwel bestuurlijke boete in NL (Wet
Administratieve Handhaving Verkeersovertredingen)
Uitkomst is dat staten onderscheid mogen maken tussen soorten strafbare feiten, maar als
lidstaten door een feit anders te benoemen onder artikel 6 EVRM kunnen uitkomen zou dat
tot resultaat leiden die onverenigbaar zijn met object and purpose van het verdrag. Duitsland
is dus wel veroordeeld.

Consequenties arresten zoals hierboven;
De wetgever kan dus niet door vormgeving regels aan EHRM ontsnappen. Het OM en de
rechter moeten er met toepassen van Sv ook steeds rekening mee houden.

Het EVRM heeft expliciete verplichtingen opgenomen: negatieve en positieve verplichtingen.
Positieve verplichtingen houden in dat de staten de plicht hebben om zich in te spannen op
het beschermen van het leven van hun burgers. Dit vraagt dus om een actieve houding van
de staten.

,HC2
In art. 1 Sv is de legaliteitseis expliciet neergelegd. Als wordt gekeken naar bredere
internationale instrumenten zijn dat de Grondwet en het EVRM. Wat een burger mag, mag
de politie niet zonder meer. Elke opsporing behoeft een grondslag in een wet in formele zin.
De opsporing in Nederland liep een tijdje (vooral bij de grote georganiseerde misdaad) uit de
hand. Aan de hand van de Commissie van Traa is besloten om steeds meer bijzondere
opsporingsbevoegdheden te normeren (specifieke grondslagen maken voor specifieke
bevoegdheden). Kijk bijvoorbeeld naar art. 126 tot 127 Sv.

Er zijn ook beginselen die geschreven bevoegdheden normeren. Deze beginselen zijn
onder andere:

 Doelbinding (verbod van détournement de pouvoir)
 Proportionaliteit en subsidiariteit

Het Sv kan niet alles regelen, dus moet staatsrechtelijk ook een keuze gemaakt worden om
geïmpliceerde bevoegdheden te tolereren. Het is daarom handig om bepalingen te hebben
die impliciet al veel toestaan. Een belangrijke bepaling in dit verband is art. 141 Sv:
taakstelling van ‘gewone’ opsporingsambtenaren. Dit is erg ruim geformuleerd, ‘personen
met opsporing belast (art. 127 Sv)’. Art. 142 Sv gaat over de ‘buitengewone’
opsporingsambtenaren (boa’s).

Van hierboven een sprongetje naar de politiewet, namelijk art. 3 Politiewet 2012: de politie
heeft tot taak in ondergeschiktheid (burgemeester of OvJ, hangt af van de aard) aan het
bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende regels te zorgen voor:
- De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde, en;
- Het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

Wanneer dan wat? Art. 11 Politiewet 2012  als de politie in een gemeente optreedt ter
handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak, staat zij
onder gezag van de burgemeester. Art. 12 Politiewet 2012  als de politie optreedt ter
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van de
justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is bepaald, onder gezag van de OvJ.  Houdt in
dat voortdurend overleg van de driehoek nodig is. Dit kan lastig zijn, want de belangen
kunnen ook tegenover elkaar staan.

In beginsel wel, maar denk aan legaliteit! Hoe indringender de opsporing, hoe noodzakelijker
de specificatie. EVRM: “Alleen in accordance with the law als law ‘particularly precise’ is”.
Bevoegdheden zijn maar ten dele expliciet geregeld, dus dit is een belangrijke kwestie.
Lichtere kwesties kunnen vaak worden geschaard onder art. 3 Polw, maar als het
indringender wordt dan eist het EVRM een uitdrukkelijke bepaling, dan moet het specifiek in
de wet staan. Het is moeilijk te bepalen waar het omslagpunt ligt.

In het Zwolsman-arrest was actief in de bloementeelt en ging failliet. Hij was hier eerst
legitiem mee bezig, maar is toen veranderd naar de drugshandelbranche. Tijdens het
onderzoek werd onder meer zijn vuilnis doorgespit. De vraag in de zaak was of dit wel
mocht, er was toen geen specifieke bepaling om vuilnis door te spitten. Is zo’n algemene
taakstellingsbepaling voldoende (art. 3 Polw)? HR: ja, ook bij een beperkte inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer, is art. 3 Polw een toereikende wettelijke grondslag. (Let op, wat nu
art. 3 Polw is was vroeger art. 2 Polw, dus als je in een oude zaak art. 2 ziet staan is dat
hetzelfde).

, In het Warmtebeeldkijker-arrest stond de vraag centraal of zomaar een warmtebeeldkijker
mag worden gebruikt om hennep op te sporen. De HR zegt dat de opvatting dat elk gebruik
van een warmtebeeldkijken waarbij (van buiten) de zich in de woning van een verdachte
bevindende warmtebron wordt gemeten – en waardoor i.c. het vermoeden van de
aanwezigheid van een hennepplantage in de woning van de verdachte werd bevestigd – zo’n
inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat art. 3 Polw daarvoor
geen grondslag kan bieden, is onjuist.  Als wordt gezorgd dat proportionaliteit en
subsidiariteit heel goed in acht worden genomen, is er waarschijnlijk geen probleem. Voor
een concrete opsporingsmethode, mag het vaak mits.

Dan het arrest Pseudoverkoop. De samenwerking tussen politie en justitie enerzijds en
burgers anderzijds, in de opsporing van strafbare feiten. In het bijzonder waren burgers in
overleg met politie en justitie om dingen door te verkopen aan verdachten om ze zo te
betrappen op strafbare feiten. Er was een bedrijf dat cafeïne en paracetamol verkocht. Ze
hadden het vermoeden dat een bepaalde klant dit gebruikte voor het maken van cocaïne.
Het contact van het bedrijf met politie en justitie leidde ertoe dat het OM op de hoogte was
dat cafeïne en paracetamol werd verkocht aan dat bedrijf. De vraag was of deze
pseudoverkoop was toegestaan.
HR: dat klopt wel, maar dat wil niet zeggen dat elke vorm van pseudoverkoop niet mag. Aan
Sv ligt ten grondslag dat opsporingsmethoden die zeer risicovol zijn voor de integriteit en
beheersbaarheid van de opsporing, dan wel die een inbreuk maken op grondrechten en
vrijheden van burgers en voldoende specifieke wettelijke basis behoeven in de wet. De HR
maakte de afweging dat het hier wel meeviel met de inbreuk en de risico’s.
 HR: gelet op bovenstaande moet voor een niet specifiek in de wet geregelde wijze van
opsporing als in deze zaak aan de orde, worden aangenomen dat de opsporingsautoriteiten
alleen bevoegd zijn haar in te zetten als:
- Geen disproportionele inbreuk op grondrechten van burgers, en;
- De levering van goederen niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid
van de opsporing.

In de zaak Misleiding-arrest waren 2 verdachten die samen dingen hadden gestolen en de
politie wilde proberen om een gesprek tot stand te laten komen tussen beiden, door iets in de
groep te gooien wat helemaal niet klopt. Ze brachten een envelop met veel geld ter sprake
(die niet bestond). Afzonderlijk van elkaar kregen ze te horen van de politie dat die ander dat
zou hebben gezegd. Op die manier zouden ze elkaar gaan wantrouwen en kon de politie
daarvan profiteren. Volgens het Hof was het niet meer dan een beperkte inbreuk en niet zeer
risicovol. HR: oordeel heeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het wordt gegrond op
art. 141 Sv of art. 3 Polw en dat mag in dit geval.

Als blijkt dat er geen wettelijke grondslag was voor het handelen van een politieambtenaar,
zijn ze dus ook niet in de rechtmatige uitoefening van de bediening geweest. Als het geval
zich voordoet dat een verdachte zich eraan probeerde te onttrekken aan het worden
vastgepakt, kan het wederspannigheid opleveren, maar speelt deze vraag een rol. Het is
namelijk een bestanddeel van art. 180 Sr. Hierbij is dus de redelijke verdenking van belang.
Als de grondslag hiervoor niet klopt, maar men wel over ging tot arrestatie, dan was de
ambtenaar niet in de rechtmatige uitoefening van de bediening.

Een ander voorbeeld is de identiteitscontrole ex art. 447e Sr. Hierbij moet het gaan om de
redelijke taakuitoefening, er moet wel een goede reden voor zijn. Ook bij het volgen van
verdachten speelt dit, als een burger dit zou doen zou het belaging kunnen opleveren.

Het belangrijkste voor dit vak wat betreft de overschrijding van de bevoegdheid is art. 359a
Sv. Dit gaat over de vraag of de onrechtmatigheid ook een bepaald gevolg moet hebben
(sanctionering van vormverzuimen).

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller xlisananninga. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.56. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

57413 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.56  1x  sold
  • (0)
Add to cart
Added