Hoofdstuk 6
‘De bevallige vrouw slaat de man met de tas’ kun je interpreteren op twee manieren.
Zinsdelen de bevallige vrouw | slaat | de man | met de tas
Woordsoorten = woorden met functies
Hoe weet je dat het om een zinsdeel gaat?
*vervangen
*vraagzin
*vervangingen opsommen (wie/wat/wanneer)
*verplaatsingstest
Nomen (NP) = zelfstandig naamwoord
Verbum (VP)= werkwoord
Adjectief (ADjP) = bijvoeglijk naamwoord
Adverbium (ADvP)= bijwoord
Adpositie (ADpP) toevoeging van bijvoorbeeld locatie → in de tuin
Kennelijk kunnen sommige woorden weggelaten worden en sommige niet. Dat wat niet
weggelaten kan worden, noem je het hoofd van een woordgroep. De optionele toevoegen
noem je modificeerders.
Voorbeelden ontleden
1. ‘de leuke heer’
leuke = adjectief → bijvoeglijk
heer = nomen → zelfstandig naamwoord → ook het hoofd van de zin.
2. De erg brutale man | lachte overdreven|
NP = de erg brutale man
Hoofd = man
Adjp = erg brutale → Hoofd = brutale
Advp = erg
Hoofd = erg
VP = lachte overdreven
Hoofd = lachte
Advp = overdreven
Hoofd = overdreven
Hoofdstuk 10.1
Betekenis verstaan we de informatie die vast verbonden is met taalvormen. Het deelgebied
van de taalwetenschap die zich bezighoudt met de studie van de betekenis heet semantiek.
Compositionaliteit = zinsbetekenis wordt ook bepaald door hoe we woorden met elkaar
combineren.
Hoofdstuk 8.5
Gecoördineerde zinnen → bijvoorbeeld: Fatima is kapster en Kees is timmerman.
Dit zijn twee zinnen, maar vormen geen zinsdeel binnen de ander.
, Coördinatie kan ook optreden tussen zinnen. Bijvoorbeeld: Fatima en Kees gingen naar
huis/ Een mooie en snelle auto/ Zij kwam snel en stil binnen.
Coördinator → ‘en’ en ‘maar’. Er hoeft niet een coördinator altijd aanwezig te zijn.
Een voorbeeld is: Fatima is kapster, Karel timmerman/ een mooie, snelle auto.
Equi-deletie → ‘Karel heeft een fiets, maar rijdt er nooit op’. Als we die twee delen
splitsen krijg je een ongrammaticaal element, namelijk 'Karel heeft een fiets/rijdt er nooit op'.
Het weglaten van overeenkomende zinsdelen in gecoördineerde constructies wordt
samentrekking genoemd.
Hoofdstuk 7.2
Predikaat = drukt een relatie uit met andere woordgroepen in de zin of specificeert een
eigenschap van een andere woordgroep. Bijvoorbeeld: ‘Jan lachte. Lachte zegt iets over
Jan. Maria is mijn beste vriendin. Beste vriendin zegt iets over Marie.
Argumenten = woordgroepen die vereist worden door een predikaat noem je
argumenten.
‘Gisteren wandel Sylvia langs het strand’ → predikaat = wandelde (kan je doen)
argument = Sylvia (zij ondergaat het)
Woordgroepen die niet door een predikaat vereist worden, noem je een adjunct.
‘Gisteren wandelde Sylvie langs het strand = gisteren / langs het strand = adjunct.
Hoofdstuk 7.3
Het aantal argumenten bij een predikaat noem je de valentie.
Een argument → een plaatsing
Twee- en drieplaatsige → transitief of onovergankelijk
Hoofdstuk 7.4
Nominale woordgroepen beschrijven entiteiten. We onderscheiden daar adjuncte en
argument. Entiteiten die verschillende rollen spelen in de gebeurtenis die de zin uitdrukt,
noem je semantische rollen.
Agens = handelende persoon
Patiens = die de gebeurtenis ondergaat
Locatie = waar iets bevindt of gebeurd
Instrument = waarmee een handeling wordt uitgevoerd
Recipient = entiteit die iets ontvangt, bevat een bron, waaruit iets ontstaat.
Voorbeelden: Charly (agens) plakte een boek (patiens) van de plank (bron)
De postbode (agens) bezorgt (instrument) een pakket (patiens) bij het huis (locatie) van
de ontvanger (recipient)
De chef-kok (agens) bereidt (instrument) een heerlijke maaltijd (patiens) in de keuken
(locatie) voor zijn gasten (recipient).
Hoofdstuk 7.5 → taal en taalwetenschap
Actieve zin → een zin met een transitief predicaat waarin de agens ook subject is. De
woordgroep die het perspectief bepaalt, heeft de grammaticale rol van subject ook wel
‘onderwerp genoem’ bijvoorbeeld:"De kat jaagt op de muis."
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bjsemler. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.02. You're not tied to anything after your purchase.