100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
brein en cognitie 1 samenvatting stof $5.17   Add to cart

Summary

brein en cognitie 1 samenvatting stof

 44 views  2 purchases
  • Course
  • Institution

samenvatting van de verplichte leesstof van brein en cognitie 1

Preview 4 out of 32  pages

  • June 8, 2023
  • 32
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
B&C1 LITERATUUR
SAMENVATTING
WEEK 1

HOOFDSTUK 3: WHAT ARE THE NERVOUS SYSTEM’S FUNCTIONAL UNITS

3.1 CELLS OF THE NERVOUS SYSTEM
Neuron: De bouwstenen van het zenuwstelsel
Cajal’s neuron theory: neuronen zijn de functionele eenheden van het zenuwstelsel -> interactie tussen
neuronen maakt gedrag mogelijk. Hoe meer neuronen, hoe complexer gedrag kan zijn.
Endoscopes en microendoscopes: Kleine microscopen die in het brein worden geplaatst om de structuur en
activiteit van neuronen te bekijken.
Perineuronal net: Een net dat zich om de neuronen vormt wanneer deze ouder worden -> bevestigd Golgi’s
theorie van het zenuwstelsel.
Neuron bestaat uit cellichaam (soma), dendrieten (ontvangt signaal) en axonen (stuurt signaal, is er 1 van).
Neurale netwerken: Groepen neuronen die samenwerken voor een functie.
Dendritische stekels (dendritic spines): uiteindes van dendrieten, zitten bij voeteindes van andere axonen.
Axon hillock: Zit tussen axon en cellichaam, hier wordt keuze gemaakt wat er met de stimulus gebeurd. Deze
gaat over in vele axon collatoralen (tak van axon).
Terminale knoppen of eindvoetjes: Einde van axon (telodendrion) die bij de dendritische stekels zit.
Synaps Ruimte tussen dendritische stekels en eindvoetjes, waar ze informatie aan elkaar overgeven.

3 soorten neuronen:
1. Sensorische neuronen: Ontvangen informatie van zintuigelijke receptoren, simpele constructie. Bijvoorbeeld
bipolair neuron: Zit in het oognetvlies (retina), en ontvangt informatie over licht. Somatosensorische neuron:
Brengt zintuigelijke informatie van het lichaam naar de ruggengraat.
2. Interneuronen: association cells, zijn de verbinding tussen sensorische en motorische neuronen. Ze
verwerken de informatie en geven dit door. Hoe meer hiervan, hoe meer complex gedrag mogelijk. Piramidale
cel: Lange axon, piramide-vorm cellichaam en 2 dendrieten, dragen informatie over de hersenschors (cortex)
naar de rest van het brein en ruggengraat. Purkinje cel: Enorm vertakte dendrieten. Draagt informatie van het
cerebellum naar CNS.
3. Motorische neuronen: Zitten in de lagere hersenstam en ruggengraat, axonen verbonden aan spieren.

Neuronen prikkelen of onderdrukken (excite en inhibit) elkaar. Elke neuron ontvangt constant een enorme
hoeveelheid van beide signalen, deze signalen worden bij elkaar opgeteld en dan reageert de neuron op het
signaal wat het meest binnenkomt.

Tumor: Een nieuw weefsel wat losstaat van zijn omgeving en onafhankelijk en oncontroleerbaar groeit. Er zijn 3
soorten hersentumoren:
1. Gliomen: Ontstaan uit gliacellen, groeien langzaam en niet vaak kwaadaardig, ligt aan het type gliacel (van
astrocyten vaak makkelijk te behandelen).
2. Meningeomen: Groeien buiten de hersenen, vaak ingekapseld en als het goed bereikbaar is, grote kans op
herstel
3. Gemetastaseerde tumoren: Wanneer cellen van het ene lichaamsdeel naar het andere deel worden
overgebracht, vestigen zij zich. Vaak op meerdere locaties, lastig te behandelen.

,Gliacellen: Ondersteunende cellen van het zenuwstelsel. Helpen neuronen door ze aan elkaar te verbinden, te
voeden, beschermen, etc.
1. Ependymale cel: Gaatjes in je hersenen die zijn gevuld met hersenvocht (CSF), dit wordt hier geproduceerd
en losgelaten. CSF is een schokdemper, voert afvalstoffen weg, helpt met het behouden van een constante
temperatuur in de hersenen, voedt. Hydrocephalus: Waterhoofd, wanneer de weg geblokkeerd is waardoor
hersenvocht opbouwt en niet weg kan.
2. Astrocyten (astroglia): Zorgen voor structurele ondersteuning van het CNS, ondersteunen bloedvaten en
neuronen, zorgen dat zij hun structuur behouden en op hun plek blijven. Vormen zo ook wegen voor
voedingstoffen tussen neuronen en bloedvaten. Helpen de neuronen ook met helen wanneer ze kapot zijn
(vorming van littekens). Zorgen ook voor de bloed-hersen barrière. Dit zorgt dat er niet zomaar moleculen naar
de hersenen komen en verstrakt de bloedvaten. Zorgt hiermee ook dat er meer zuurstof of glucose naar de
hersenen kan komen.
3. Microglia: Komt voort uit het bloed, niet de hersenen. Uitloper van het immuunsysteem en verplaatst zich
door het zenuwstelsel, er zijn verschillende soorten microglia. Hebben grote rol in het monitoren en
onderhouden van de gezondheid van hersenweefsel. -> identificeren en aanvallen van vreemd weefsel
(fagocytose), helpen ook bij het herstellen van beschadigd hersenweefsel.
4. Oligodendroglia: Isoleren axonon in het CNS met myeline, dit doen ze met weinige platte maar lange
vertakkingen. Laten chemicaliën vrij wanneer een neuron deze opneemt, en neemt ze op als een neuron ze
loslaat.
5. Schwann cellen: Isoleren axonen in het PNS met myeline, zit helemaal om een axon verworven zoals kralen
om een draad. Laten chemicaliën vrij wanneer een neuron deze opneemt, en neemt ze op als een neuron ze
loslaat.
Microglia en schwann cellen helpen bij het herstel van axonen, zodat iemand niet permanent verlamd raakt
bijvoorbeeld. Dit is alleen in het PNS niet in het CNS.


3.2 INTERNAL STRUCTURE OF A CELL
Organellen: De onderdelen waar een cel uit bestaat.
Celmembraan: Scheidt de cel van zijn omgeving door een dubbele muur. Deze muur bestaat uit 2 delen, een
wateraantrekkend en een vetaantrekkend (dus waterafstotend) deel (hierdoor is het impermeable,
ondoordringbaar). Gaat ook door tot de axonen en dendrieten, zit echt om de hele neuron heen. Eiwitten in
het celmembraan laten substanties naar binnen, buiten of houden ze tegen.
Het celmembraan zorgt ervoor dat er niet teveel water in of uit een cel gaat, en dat er niet teveel stoffen de cel
in en uit gaan.
Kernmembraan (nuclear membrane): Zit om de celkern (nucleas). In de celkern bevindt zich het DNA, dit wordt
hier opgeslagen, gekopieerd en naar het endoplasmatisch reticulum ER gestuurd.
De ER is een extensie van het kernmembraan, hier worden de eiwitten verzameld.
Hierna gaan ze naar de Golgi-lichamen, hier worden ze ingepakt, geadresseerd en verstuurd.
Buisjes (tubules): Kleine buis die moleculen transporteert (microtubules) en de cel helpt bij zijn vorm
(microfilamenten).
Mitochondria: Structuur die energie verzamelt, opslaat en loslaat.
Lysosomen: Blaasjes die inkomende voedingsstoffen vervoert en afvalstoffen verwijdert en opslaat.

Een chromosoom bestaat uit 2 delen, het ene deel geërfd van de moeder, het andere deel geërfd van de vader.
Een chromosoom bestaat uit allemaal DNA. In dit DNA zitten genen, dit zijn kleine stukjes van het DNA. Je hebt
bijvoorbeeld een gen voor haarkleur. Er zijn verschillende allelen voor een gen, zoals bij haarkleur: rood, blond,
bruin etc.
Een allel is dus een specifieke variant van een bepaald gen. Dit kan dominant of recessief zijn.
Elk gen bevat een blauwdruk voor een specifieke eiwit.
Doordat chromosomen van vorm kunnen veranderen, kan het dus ook veranderen welke gen wordt

,blootgesteld. Dit maakt het voor dit gen mogelijk om het specifieke eiwit te gaan produceren.
DNA bestaat uit allemaal nucleotide basen (ATCG), een bepaalde volgorde hiervan is een soort code voor een
aminozuur.
Uit een ketting van aminozuren ontstaat een specifiek eiwit.

Om een eiwit te maken, wordt er van DNA RNA gemaakt, mRNA gaat vervolgens naar de ER waar ribosomen
het mRNA transformeren in een bepaalde volgorde van aminozuren. tRNA helpt bij het vertalen van nucleotide
basen in aminozuren.
Mensen gebruiken 20 verschillende aminozuren, die structureel hetzelfde zijn, met een verschillend deel (de R-
groep).
De aminozuren vormen samen een ketting (polypeptide ketting). Wanneer dit driedimensionaal opgevouwen
wordt, vormt het pas een eiwit -> de vorm van een eiwit is namelijk heel belangrijk voor zijn functie.

Exocytose: Proces waarbij een eiwit uit een cel wordt getransporteerd.


3.3 GENES, CELLS, AND BEHAVIOR
Genomen: Alle erfelijke informatie die een organisme bezit, dit zijn alle de genen, het zit in het DNA.
Epigenetica: Hoe de omgeving invloed heeft op genexpressie.
Mendelian genetica: Hoe genen invloed hebben op onze eigenschappen.

Ieder mens heeft 23 chromosoomparen, een van de moeder, een van de vader (dus 46 in totaal).
Autosomen: De eerste 22 chromosomen, bevatten de meeste genen die bijdragen aan ons fysieke uiterlijk.
Seks chromosomen: Het 23e chromosomenpaar, bepalen het gender, XX (vrouw) of XY (man).
Het Y chromosoom bevat de SRY (seks bepalende regio), die maakt de SRY eiwit die de ontwikkeling van de
testikels stimuleert.

Allelen: De kopieën van een gen die je van je moeder en van je vader erft. Dit kunnen 2 dezelfde (homozygoot)
of verschillende (heterozygoot) zijn. Een allel kan dominant of recessief zijn. Bij een dominante en recessieve
allel, kan het alsnog zijn dat het recessieve allel ook tot uiting komt. Ook al komt een allel niet uit in het
fenotype, kan dit alsnog worden doorgegeven aan nakomelingen.
Wild-typ allel: Dit is de nucleotide (ATCG) volgorde die het meest voorkomend is binnen een samenleving.
Mutatie: Dit is een nucleotide volgorde die minder vaak voorkomt. Dit kan voordelig, neutraal of nadelig zijn.
Tijdens het kopiëren van DNA door RNA kunnen fouten worden gemaakt, de allelen kunnen iets anders zijn, dit
zijn mutaties.
Enkelvoudig nucleotide polymorfisme: SNP (snip), een mutatie waarbij er alleen een kleine verandering in een
enkele nucleotide base is, hierdoor veranderd de codon wat kan leiden tot een verandering van een aminozuur
in het eiwit. -> kan leiden tot verandering van de functie van het eiwit.
Dit kan positief, negatief of juist beiden zijn.
Een gemiddeld gen heeft meer dan 1200 nucleotide basen, dus kunnen er enorm veel SNP’s plaatsvinden.

Genetische mutaties kunnen we erven van onze ouders, maar die ontwikkelen zich ook gedurende iemands
leven. Deze zijn niet erfelijk, maar kunnen wel effect op een individu hebben.
Sommige mutaties ontstaan door mitotische (celdelingen) fouten die tijdens ontwikkeling kunnen ontstaan,
andere ontstaan tijdens het proces waar eiwitten van DNA worden gemaakt.
Gemiddeld heeft iemand wanneer die 1 jaar is, 300-900 mutaties, wanneer iemand 80 is, kan dit op zijn
gelopen tot 2000 mutaties.
Ons genoom is dus in eerste instantie geërfd, maar ontwikkeld zich enorm tijdens een mensenleven.

Tay-Sachs Ziekte: Veroorzaakt door een disfunctie in een gen die HexA (hexosaminidase A) produceert -> dit
breekt vetten in het brein af.
Bij de Tay-Sachs ziekte gebeurd dit niet, de vetten in de hersenen stapelen zich op wat leidt tot cel schade,

, binnen enkele jaren na de geboorte, overlijdt het kind.
Het allel die deze ziekte veroorzaakt, is recessief. Om deze disfunctie te veroorzaken, moeten 2 allelen worden
geërfd, dus van de vader en van de moeder (welk allel geërfd wordt, gebeurd willekeurig).
Wanneer iemand 1 gewoon allel en de Tay-Sachs allel erft, zal er alsnog meer vet in de hersenen opbouwen. Dit
komt omdat de Tay-Sachs allel onafhankelijk werkt van de dominante allel, er bouwt zich alleen niet genoeg vet
op om ook echt van te overlijden.

Huntington ziekte: Een abnormale versie van de huntington eiwit, doodt hersencellen, vooral in de basale
ganglia en de hersenschors. Dit is een dominant allel (HTT), er hoeft dus maar 1 van de ouders te zijn met dit
allel en dan kun je het allel ook krijgen, en dus ook ziek worden.
De ziekte uit zich meestal pas op middelbare leeftijd, het bestaat uit willekeurige, oncontroleerbare, vreemde
bewegingen; geheugenverlies; uiteindelijk een geheel verslechterd gedrag en uiteindelijk de dood.

Het kan ook dat iemand afwijkingen heeft in grotere delen van chromosomen of in een geheel chromosoom.
Zulke afwijkingen hebben o.a. te maken met autisme, schizofrenie en leerproblemen. Maar soms heeft het ook
een klein, niet opvallend effect of is het zelfs voordelig.
Down syndroom: Ontstaat doordat een mens een derde chromosoom heeft van chromosoom 21. (dus 3 ipv 2).
Mensen met down syndroom zijn kleiner en hebben een specifiek gezicht. Ook zijn ze gevoelig voor hartfalen,
verstandelijke beperking en krijgen ze eerder leukemie of alzheimer.

Het is onduidelijk hoe genen bepaald gedrag kunnen veroorzaken.
Genetische manipulatie (genetic engineering): De wetenschap waarbij methoden worden ontworpen om de
eigenschappen die genen uitdrukken te beïnvloeden om zo gen structuur en gedrag te onderzoeken. -> een
genoom manipuleren, genen weghalen, veranderen of toevoegen. (selectief fokken, klonen en transgenen)
Selectief fokken: Het behouden van spontane mutaties in een soort. -> hondenrassen.
Klonen: Nakomelingen creëren die genetisch identiek zijn als een ander individu. Klonen kunnen gebruikt
worden om waardevolle eigenschappen te behouden, de invloeden van erfelijkheid en omgeving te
bestuderen, of om weefsel of organen te produceren voor donatie. Ook kan uitsterving voorkomen worden.
Transgene technologie: Het toevoegen van een gen aan een embryo of het weghalen van een gen. -> een dier
waarbij dit gebeurd is een transgeen dier.
Hierdoor kunnen wetenschappers meer over genetische ziekten leren en een genezing hiervoor vinden.
Knock-out technologie: Het inactief maken van een gen. Vervolgens kan gedrag geobserveerd worden en kan
er gekeken worden waarvoor dit gen verantwoordelijk was. Hierdoor kan ook gekeken worden naar een
mogelijke behandeling.

Gen modificatie kan op verschillende manieren. Nieuwe methoden gebruiken het aanpassen van genetische
codes.
CRISPR: Nieuwe technologie waarmee makkelijker en sneller genen gemodificeerd kunnen worden. Dit zit in
het immuunsysteem van een bacterie. Een CRISPR RNA zoekt het matchende DNA ervan in een binnenvallend
virus en knipt dit eruit waardoor het virus inactief wordt.
Het moleculaire mechanisme wat het specifieke DNA opzoekt kan gemodificeerd worden waardoor ander DNA
opgezocht kan worden.

Omgevingsfactoren kunnen ook invloed hebben op ons fenotype.
Fenotypische plasticiteit: De capaciteit van een individu om te ontwikkelen in meer dan één fenotype. Dit
hebben organismen, maar dit gebeurd ook in cellen. Cellen hebben namelijk in principe hetzelfde genotype,
maar ontwikkelen zich in vele verschillende soorten cellen.
De genen die in een cel worden geuit, worden beïnvloedt door factoren in de cel, en door de omgeving van de
cel. -> de omgeving bepaald welke genen worden geuit en dus welk weefsel een cel gaat worden.
Epigenetische mechanismen: Creëren variatie in het fenotype zonder dat de nucleotide basen worden
aangepast. Deze mechanismen maken het mogelijk dat de omgeving en ervaringen invloed hebben op de uiting

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller roos03ni. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.17. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

72841 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.17  2x  sold
  • (0)
  Add to cart