Hoofdstuk 1: inleiding
De Nederlandse strafwetgeving
Op grond van 107 Gw moet het (materiële) strafrecht en het strafprocesrecht in algemene
wetboeken worden ondergebracht. Dat is dan ook gebeurd:
Het materiële strafrecht komt terug in het Wetboek van strafrecht. Dit rechtsgebied
regelt in abstracto in welke gevallen een persoon kan worden gestraft. Kortom, dit
rechtsgebied focust zich op de inhoud.
Het strafprocesrecht (ook wel formele strafrecht genoemd) komt terug in het
Wetboek van Strafvordering. Dit rechtsgebied focust zich op de te volgen procedure
indien iemand een strafbaar feit heeft gepleegd
Het is lastig om een precieze grens te trekken tussen het strafrecht en het strafprocesrecht.
In grensgevallen heeft de wetgever dan ook knopen moeten doorhakken waardoor sommige
bepalingen onder het formele strafrecht geschaard worden, terwijl ze veel trekken hebben
van een materiële bepaling. Zeker het recht dat betrekking heeft op de tenuitvoerlegging
van straffen (het penitentaire strafrecht) vindt men verspreid over beide wetboeken. Ook
wordt niet het gehele materiële strafrecht in 1 wetboek ondergebracht. Volgens 107 Gw is
er ruimte voor andere formele wetten die eveneens strafbare feiten kunnen vaststellen.
Denk bijvoorbeeld aan de Wet wapens en munitie en Opiumwet.
Moet het materiële strafrecht altijd afkomstig zijn van de formele wetgever? Het antwoord
op die vraag is ‘deels’.
Misdrijven (de serieuze misdaden) moeten altijd geformuleerd worden in wetten in
formele zin.
Overtredingen (de minder ernstige feiten) mogen ook afkomstig zijn van de lagere
wetgever. Zie bijvoorbeeld 154 lid 1 Gemw
Ongeschreven recht en meer
Strafbaarstellingen moeten dus een basis hebben in een wet in formele zin (zie ook 16 Gw).
Dit is een grondregel van het Nederlandse strafrecht die terugkomt in art 1 van het Wetboek
van strafrecht. Op de betekenis van deze bepaling, ook wel de nulla poena-regel, wordt later
ingegaan, maar deze regel maakt wel meteen duidelijk dat er in het strafrecht geen plaats is
voor ongeschreven recht. Let wel, strafbaarstellingen mogen dus niet gebaseerd worden op
ongeschreven recht. Het is echter wél mogelijk dat het ongeschreven recht de strafbaarheid
beperkt. Met andere woorden: het ongeschreven recht kan ervoor zorgen dat de verdachte
vrijuit gaat.
Een belangrijker wordende rechtsbron wordt gevormd door de internationale verdragen
waarbij Nederland partij is. We maken een onderscheid tussen de verschillende verdragen:
1
, 1. De rechtstreeks werkende mensenrechtenverdragen (94 Gw). Denk hierbij aan het
EVRM en IVBPR. Belangrijke bepalingen uit deze verdragen met betrekking tot het
straf(proces)recht zullen later de revue passeren. Het EVRM bevat ook bepalingen
die positieve verplichtingen met zich meebrengen, zoals in art 2 en 8 EVRM.
2. Verdragen die Nederland verplichten tot het strafbaar stellen van bepaalde feiten. Zo
vloeit de Opiumwet voort uit het Enkelvoudig verdrag van New York 1961
3. Verdragen waarbij Nederland een deel van zijn strafrechtelijke autonomie prijsgeeft.
Men spreekt in dit kader van supranationaal strafrecht. Zie bijvoorbeeld de
Herziende Rijnvaartakte
Daarnaast heeft het recht van de EU veel invloed op het strafrecht. Aan de ene kant heeft
het EU-recht ‘positieve invloed’. Zo bepaalt 83 van de VWEU dat bij richtlijnen
minimumvoorschriften kunnen worden gesteld omtrent bepalingen van strafbare feiten en
sancties. Aan de andere kant begrenst het EU-recht het nationale strafrecht door ‘negatieve
invloed’. Hierbij wordt uitgegaan van vrije verkeersrechten waar de strafwetgeving geen
inbreuk op mag maken. Daarnaast moet de strafrechter nationale wetgeving
richtlijnconform interpreteren en bij strijd met EU-recht, moet de rechter de nationale
regelgeving buiten toepassing laten.
Ook is het handig om in het achterhoofd te houden dat niet al het internationale recht
bestaat uit verdragen en dat er dus ook ongeschreven regels en beginselen van het
volkenrecht zijn
Wetboek van Strafrecht
Het wetboek van Sr neemt in het geheel van de Nederlandse wetgeving een centrale plaats
in. Dat komt doordat het, naast strafbaarstellingen, ook algemene bepalingen bevat die van
toepassing zijn op strafbare feiten die niet in het wetboek staan, maar in bijzondere wetten
(zoals de reeds genoemde Opiumwet). Het wetboek van Strafrecht neemt in de Nederlandse
wetgeving een belangrijke plaats in. Het trad in werking in 1886 maar dat ging niet zonder
slag of stoot. In 1813 was de Franse Code Pénal van kracht in Nederland. Het Franse
Wetboek van strafvordering, dat destijds eveneens gold, werd in 1838 vervangen door het
Nederlanse wetboek van strafvordering, maar deze bracht geen structurele verandering
teweeg. Pas in 1870 kwamen de eerste echte initiatieven om dit Wetboek te vervangen door
een eigen Nederlands wetboek van Sv en het zou tot 1886 duren voordat de Nederlandse
versie in werking trad. Het Nederlandse Wetboek van Sr valt uiteen in drie delen:
1. Boek 1: De algemene leerstukken die van toepassing zijn op alle delicten;
2. Boek 2: De misdrijven;
3. Boek 3: De overtredingen
Zoals je hierboven kunt zien maakt het Wetboek onderscheid tussen misdrijven en
overtredingen. Als je twijfelt of een strafbaar feit een misdrijf of overtreding is, moet je
gewoon kijken waar in het Wetboek de desbetreffende handeling is opgenomen. Wat is
echter het verschil tussen de twee soorten groepen feiten? In de praktijk komt het erop neer
dat misdrijven de ‘erge’ strafbare feiten zijn en overtredingen de ‘lichte’ strafbare feiten zijn.
Het criterium dat bepaalt of iets een overtreding is of een misdrijf is, is de ernst van het
strafbare feit in kwestie. Het verschil tussen de misdrijven en overtredingen hangt ook
samen met het onderscheid tussen:
2
, Rechtsdelicten: Delicten die iedereen afkeurt en zeer oud zijn (diefstal, moord etc).
Misdrijven zijn dus rechtsdelicten
Wetsdelicten: Dit zijn delicten die gecodificeerd zijn om de samenleving beter te
laten werken, maar niet door iedereen per definitie worden afgekeurd.
Overtredingen zijn wetsdelicten
Boek 1 heeft een ‘algemeen karakter’ dat is ontleend aan 91 Sr. Door dit artikel kunnen de
bepalingen uit Boek 1 ook van toepassing zij op strafbare feiten die niet in het wetboek zijn
opgeschreven. De bijzondere wetgever kan echter ook bepalen dat 91 Sr in die overige
wetten niet van toepassing is.
Krenkings- en gevaarzettingsdelicten
Strafbepalingen worden in het leven geroepen met het oog op de bescherming van bepaalde
rechtsbelangen (ook wel rechtsgoederen genoemd). In dit klassieke strafrecht ligt de nadruk
meer op krenkingsdelicten. Er wordt pas strafrechtelijk gereageerd als een rechtsgoed
daadwerkelijk aangetast (gekrenkt) wordt. Naast krenkingsdelicten zijn er in het strafrecht
ook gevaarzettingsdelicten. Bij gevaarzettingsdelicten is de bedreiging van een rechtsgoed de
factor die strafrechtelijke aansprakelijkheid bewerkstelligt. Kortom, er wordt strafrechtelijk
gereageerd als er gevaar voor krenking aanwezig is. Daadwerkelijke krenking is dus niet
vereist. Gevaarzettingsdelicten treden meer op in het hedendaagse strafrecht en men kan
deze delicten verder onderverdelen in:
Abstracte gevaarzettingsdelicten: Hier wordt een gedraging strafbaar gesteld die in
algemene, niet nader in de delictsomschrijving gespecificeerde zin gevaar kán
opleveren. Hier treedt de wetgever dus preventief op en legt deze het accent op
handhaving van normen. Het beschermen van rechtsgoederen staat dan niet meer
centraal
Concrete gevaarzettingsdelicten: De delictsomschrijving van deze soort delicten
vereist dat er daadwerkelijk gevaar is ontstaan. Zie bijvoorbeeld 164 Sr waarin wordt
verboden om opzettelijk een gevaarlijke situatie te veroorzaken voor het
spoorwegverkeer
Andere rechtsgebieden: het burgerlijk recht
Vaak, wanneer de civielrechtelijke bescherming tekortschiet, is er ook een strafsanctie in het
leven geroepen. Het civiel recht en het strafrecht bestaan dus naast elkaar en bevatten een
eigen systeem van begrippen. Zoals Remmelink al eerder heeft gesteld, bestaan er
disharmonieën tussen die twee rechtsgebieden. Wat wordt hiermee bedoeld? We gebruiken
zowel in het burgerlijk recht als in het strafrecht vaak dezelfde begrippen, maar deze
begrippen hebben niet in beide rechtsgebieden dezelfde betekenis. Een goed voorbeeld is
het begrip ‘schuld’. In het strafrecht is de schuld een voorwaarde voor strafbaarheid terwijl
in het burgerlijkrecht met het begrip schuld wordt gedoeld op risicoaansprakelijkheid
Andere rechtsgebieden: bestuursrecht
Naast strafrechtelijke handhaving kennen we ook bestuursrechtelijke handhaving. Als we
kijken naar bestuursrechtelijke handhaving kunnen we concluderen dat de bestuurlijke
boete hierin een belangrijke rol speelt. Dit zijn boetes die niet door de bestuursrechter
worden opgelegd, maar door een (bestuurs)orgaan, zoals de Autoriteit Consument en Markt
3
, (hierna ACM). Dergelijke boetes verschillen niet van de strafrechtelijke boetes: ze zijn
immers beide punitief van aard
De oplegging van bestuurlijke boetes levert volgens het Hof van Justitie dan ook een criminal
charge in de zin van 6 EVRM op. Kortom, het Hof kijkt naar de punitieve karakter van de
boete en niet zozeer naar de naam die wij geven aan de boete. Hebben we te maken met
een boete die kwalificeert als een criminal charge? Dan moet de boete aan bepaalde
procedurele waarborgen voldoen. In het nationale recht wordt een bestuurlijke boete echter
niet onder het strafrecht geschaard. Zo zijn het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van
Strafvordering niet van toepassing, althans niet rechtstreeks. Tegenwoordig zijn de regels
omtrent de bestuurlijke boete wel opgenomen in hoofdstuk 5.4 van de Awb. De bepalingen
in het Awb lijken wel heel sterk op bepalingen uit het Algemene Deel van het Wetboek van
Sr
Hoofdstuk 3: Grondbeginselen
Nulla poena sine praevia legen poenali
Tot de grondbeginselen van het Nederlandse strafrecht behoort in eerste plaats de
rechtzekerheidsgedachte, die uitwerking heeft gevonden in de in 16 Gw en 1 Sr neergelegde
regel, dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke
strafbepaling (legaliteitsbeginsel). Von Feuerbacht (1774-1833) formuleerde de regel in 1801
voor het eerst in het Latijn en wel als ‘nullem crimem, nulla poena sine praevia lege poenali’
(nulla-poena). De regel is een product van de Verlichting en belichaamt op strafrechtelijk
terrein de rechtstaatsgedachte. Men noemt het nulla poena-beginsel ook wel het
legaliteitsbeginsel. Het beginsel eist niet alleen dat bestraffing door de overheid gebonden is
aan voor de burger kenbare regels, maar ook dat die regels afkomstig zijn van de wetgever in
formele zin. Uit de nulla poena-regel kunnen al met al een viertal sub-regels worden
afgeleid:
1. De straf moet berusten op een wet in formele zin: Er is zoals reeds gezegd geen
ruimte voor ongeschreven strafbepalingen. De gewoonte of rechtersrecht kan dus
niet dienen als basis voor de straf
2. Het verbod op terugwerkende kracht. De wettelijke strafbepaling moet aan het feit
zijn voorafgegaan. Dat betekent dat de wetgever niet met terugwerkende kracht
gedragingen strafbaar mag stellen
3. Het ‘Bestimmthegebot’: Deze norm eist van de wetgever dat hij heldere en
afgebakende strafbepalingen vervaardigt of, als dat niet mogelijk is,
strafbaarstelling van de gedraging achterwege laat. Deze deelnorm wordt dan ook
wel het lex certa-beginsel genoemd.
4. Het verbod op analogie: Het analogieverbod houdt in dat het de rechter verboden
is met een analogieredenering strafbepalingen op te rekken om feiten strafbaar te
stellen die niet tot het bereik van de strafbepaling horen
Vergelijking
1 Sr en 16 Gw enerzijds en 7 EVRM en 15 IVBPR anderzijds waarborgen alle het
legaliteitsbeginsel. Toch is er een aantal belangrijke verschillen. Dat komt door het feit dat
de internationale verdragen spreken van het begrip ‘law’. Hieronder wordt niet alleen het
geschreven recht verstaan, zoals dat in Nederland het geval is, maar ook het ongeschreven
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ScholierRechten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $14.18. You're not tied to anything after your purchase.