Samenvatting van sociaal gedrag uit jaar 1 op Maastricht University(). Inclusief de meeste wetenschappelijke artikelen die toen relevant waren en ook lectures zijn erin verwerkt. Markeringen zijn belangrijk en komen gedeeltelijk in het tentamen voor. Begrippen zijn in het Engels gegeven, de uitleg ...
Summary Social Psychology / Self and Society Reading (PSY4002Y)
All for this textbook (1)
Written for
Maastricht University (UM)
Bachelor Psychology
Sociaal gedrag
All documents for this subject (12)
6
reviews
By: joeymols • 6 year ago
By: esthervzutphen • 6 year ago
By: umfpnstudent • 7 year ago
By: nilanimarkandu • 7 year ago
By: db98 • 7 year ago
By: Fella • 7 year ago
Seller
Follow
ActUM
Reviews received
Content preview
Sociaal gedrag
Hoofdstuk 2
- Sociale cognitie: cognitieve processen die invloed hebben en beïnvloed worden door sociaal gedrag.
Het interpreteren van andermans ‘signalen’.
Geschiedenis van cognitie in sociale psychologie
- Behaviourism: geobserveerd gedrag categoriseren.
- Gestalt psychology: het geheel beïnvloedt kleinere dingen(je cognitie staat centraal en beïnvloedt
kleinere dingen)
Sociale psychologie komt in 4 soorten voor:
1. Cognitive consistency: mensen proberen een onsamenhangend geheel te verminderen
omdat men onsamenhangende/vage dingen niet fijn vindt.
2. Naive scientist: men gaat ervan uit dat mensen rationeel nadenken als ze dingen proberen te
begrijpen
3. Cognitive miser: gedrag komt voort uit niet complexe cognitie omdat mensen maar een
bepaalde hoeveelheid informatie kunnen opnemen
4. Motivated tactician: men gaat ervan uit dat mensen meerder cognitieve strategieën hebben
waaruit ze de beste kiezen gebaseerd op persoonlijke motieven en benodigdheden
- Configural model: model van Asch waarbij een centrale karaktereigenschap(central trait) grote invloed
heeft op de uiteindelijke uitkomst. Peripheral traits hebben nauwelijks invloed op de einduitkomst.
Biases in forming impressions
-Primacy: vooraf gegeven informatie beïnvloedt je keuze, je houding ect. zonder dat je het weet.
Activeren van een schema door een prikkel.
-Recency: latere informatie heeft invloed op je keuze of houding omdat je in eerste instantie misschien
afgeleid was.
-Personal constructs: eigen manier om mensen te categoriseren.
-Implicit personality theories: eigen manier om mensen en hun gedrag te categoriseren.
-Stereotype: een veel gedeeld beeld over de persoonlijkheid en gedrag van groep en zijn leden. Gevolg
van schema’s en heuristieken.
-Social jugdeability: mening of het juist is om een bepaald iets te beoordelen.
Sociale schema’s en categorieën
-Schema: cognitieve structuur waarin alle informatie zit die je bezit over een onderwerp.
-Script: schema voor een bepaalde gebeurtenis
-Roles: gedragskenmerken die voorkomen bij verschillenden mensen in een groep en die goed zijn voor
het functioneren van de hele groep. Er zijn rollen omdat het werk dan verdeeld wordt, ze ervoor
zorgen dat mensen weten hoe ze relateren, de leden krijgen een plaats binnen de groep.
Er zijn 5 verschillende soorten schema’s:
1. Person schemas: schema over de kennis van een bepaald persoon.
2. Role schemas: schema over welke rol bepaalde mensen hebben.
3. Scripts: schema voor gebeurtenissen en hoe mensen handelen in die situatie.
4. Content-free schemas: kennis over bepaalde regels voor het verwerken van informatie.
5. Self-schemas: schema over jezelf.
,Categorieën en prototypes
-Prototype: typische eigenschap van een bepaalde groep
Categorisering en stereotypes
-Accentuation principle: ?
-Social identity theory: jouw rol binnen een groep gebaseerd op sociale vergelijkingen van jezelfde
maatschappij is verdeeld in verschillende sociale groepen die in relatie tot elkaar status en macht
uitstralen, en sociale categorieën.
-Self-categorisation theory: de theorie dat van jezelf categoriseren in een groep een sociale identiteit
ontstaat en het gedrag binnen de groep veranderd.
Het gebruik van schema’s
Mensen proberen meestal niet te specifieke en niet te algemene categorieën als ze iets indelen en ze zijn
meer geneigd om iets in te delen in stereotypes en hun rol. Ook worden eigenschappen gebruikt die
meteen makkelijk zichtbaar zijn(huidskleur) of zeldzame eigenschappen(enige van iets) om iets in te
delen. Schema’s die gemakkelijk te gebruiken zijn, opvallend in het geheugen of schema’s gebaseerd op
eigenschappen die je zelf belangrijk vindt, worden het meest gebruikt. Ook worden schema’s gebruikt op
basis van een overeenkomstig gevoel van iets of schema’s gebaseerd op vroege verkregen informatie.
(Plaatje blz. 58 zie schrift).
-Accessibility: makkelijk te herinneren schema of categorie die we al kennen.
Het verkrijgen van schema’s
Schema’s worden abstracter hoe meer voorbeelden er bij komen. Schema’s worden echter ook
complexer door het krijgen van meer voorbeelden(door ervaring). Als schema’s complexer worden, dan
worden ze ook gestructureerder. Meer organisatie leidt tot compactere schema’s. Schema’s worden
veerkrachtiger omdat men beter kan omgaan met uitzonderingen.
Veranderen van schema’s
-Bookkeeping: het langzaam veranderen van een schema door opstapeling van tegenstrijdige informatie.
-Conversion: het snel veranderen van een schema door een plotselinge opstapeling van tegenstrijdige
informatie.
-Subtyping: het vormen van een subgroep binnen een schema om tegenstrijdige informatie op te
vangen.
Social encoding
Social encoding is het proces waarbij sociale stimuli aan gedachten van een individu gepresenteerd
worden. De 4 processen zijn:
1. Pre-attentive analysis: automatische(niet bewuste) scan van de omgeving.
2. Focal attention: eenmaal bewust, dan worden de stimuli herkend en gecategoriseerd.
3. Comprehension: aan de stimuli wordt een betekenis gegeven.
4. Elaborative reasoning: de stimuli wordt gelinkt aan andere kennis.
-Salience: de eigenschap van een stimulus dat de aandacht trekt in relatie tot andere stimuli.
-Vividness: eigenschap van een stimulus dat de aandacht trekt op zichzelf.
, - Priming: Activatie van toegankelijke categorieën of schema in het geheugen die beïnvloedt hoe we
nieuwe informatie verwerken. Het zijn categorieën die we vaak gebruiken, pas nog gebruikt hebben
en consistent zijn met huidige doelen, benodigdheden en verwachtingen. (impliciete herinneringen
maken).
-Associative network: ideeën worden geassocieerd door links en zo worden cognitieve acties verspreid.
Social inference
-Normative models: ideale processen waarbij accurate sociale conclusie gemaakt wordt.
-Behavioural decision theory: een groepje normative models waarbij een accurate sociale conclusie
gemaakt wordt.
-Regression: het feit dat de eerste (paar) observatie(s) vaak extremer zijn dan de daarop volgende.
-Base- rate information: feitelijke en statistische informatie over een gehele gebeurtenis.
-Illusory correlation: een overdrijving van relatie tussen dingen of een relatie tussen dingen zien waarbij
er helemaal geen relatie bestaat.
-Associative meaning: onderwerpen worden gezien als samenhangend omdat men denkt dat ze wel
moeten samenhangen op basis van verwachtingen.
-Paired distinctivness: onderwerpen worden gezien als samenhangend omdat ze dezelfde zeldzame
eigenschap hebben.
Heuristiek
- Heuristiek: cognitieve short-cut die meestal accurate conclusies geven, schema’s helpen hierbij.
- Representativeness heuristic: vergelijken van mensen met schema’s/categorieën en ze daar
‘aantoevoegen’ op grond van hoeveel ze overeen komen met de categorienegeert base-rate.
- Availability heuristic: Je beoordeling baseren op hoeveel ‘makkelijke/snelle’ voorkennis je hebt. Door
meer blootstelling aan het onderwerp, denk je ook dat het meer voorkomtnegeert base-rate.
Gevolg kan false consensus effect zijn.
- Anchoring and adjustment: we baseren onze oordelen op een aangrijpingspunt in onze schema’s
waardoor we daar soms niet genoeg van af kunnen wijken als dat wel nodig is. Bv. als een jurkje 50
euro kost zal de meerderheid ook rond de 50 bieden. Als je zegt dat een jurkje 20 kost zullen de
meeste mensen ook rond de 20 euro bieden.
Consequenties
-Affect-infusion model: de sociale cognitie is zodanig beïnvloedt dat de sociale oordelen de huidige
stemming reflecteren.
Hoofdstuk 3
Op zoek naar de oorzaak van gedrag
-Attribution: Het uitleggen van gedrag van anderen (en ons zelf). Het gaat hier niet om de werkelijke
oorzaak van het gedrag maar om wat wij denken dat de oorzaak is.
Er zijn 7 theorieën over attributie.
1. Heider’s theorie of naive psychologist(ervan uitgaande dat mensen rationeel en
wetenschappelijk denken). Heider gaat uit van 3 principes:
- Omdat mensen doorhebben dat hun eigen gedrag niet random is maar gemotiveerd
door omstandigheden, gaan ze automatisch op zoek naar oorzaken en redenen van het
gedrag van anderen zodat ze erachter kunnen komen wat hun motivatie is.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ActUM. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.