Dit document omvat alles wat je nodig hebt voor het tentamen Klinische Psychologie in jaar 1 van Psychologie op de Universiteit Utrecht: Een samenvatting van de hoofdstukken 1-7, 9-10, 12-15, 17, 19-22 & 24-25 van het boek Klinische Psychologie derde druk van van der Molen et al., In de samenvattin...
Klinische psychologie
Hoofdstuk 1: Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag
Ongeveer de helft van de Nederlandse bevolking krijgt klachten die dusdanig zijn dat je kunt spreken
van een psychische stoornis. Klinische psychologie is niet alleen het classificeren van psychische
stoornissen, maar (vooral) ook diagnose, behandeling, preventie en onderzoek. Klinische psychologie:
Het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met afwijkend, slecht aangepast en abnormaal
menselijk gedrag binnen een persoon of in relatie tot andere mensen.
Zeven factoren die bepalen of gedrag als abnormaal wordt beschouwd:
1. Persoonlijk lijden
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend en onconventioneel gedrag
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
7. Het overtreden van morele normen
Definitie psychische stoornis volgens APA: Een syndroom gekenmerkt door klinisch significante
symptomen of op het gebied van cognitieve functies, de emotieregulatie, of het gedrag van een
persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische of
ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. + Persoonlijk
lijden. + Beperkingen in het functioneren (beroepsmatig, sociaal). – Te verwachten en cultureel
aanvaardbare reacties. – Gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke, religieuze of
seksuele minderheid. – Niet voorkomend uit persoonlijk conflict tussen individu en maatschappij.
Drie modellen:
1. Statistisch model: Menselijke eigenschappen zijn normaal verdeeld in de samenleving. Daar
kan vanaf worden gelezen of gedrag (ab)normaal is. Kritiek: Grens is arbitrair. Het model
specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn. Het is onduidelijk of er sprake is van
individueel lijden.
2. Medisch of ziektemodel: Abnormaliteit/ziekte bij de patiënt -> Diagnose, gesteld door de
therapeut. Opsporen oorzaken: somatogeen of psychogeen -> Therapie, gekozen en
uitgevoerd door therapeut; patiënt speelt een passieve rol -> genezing van de patiënt. Kritiek:
Gemiste kans dat patiënt een passieve rol speelt. Bij veel psychische stoornissen is geen
onderliggend mechanisme aangetoond. Ook zou dit model stigmatisering in de hand kunnen
werken.
3. Leer- of onderwijsmodel: Persoonlijk probleem van de leerling -> Bepaling van het leerdoel in
overleg tussen leraar en leerling -> Uitvoering van een onderwijsprogramma ontwikkeld door
leraar; leerling past aangereikte kennis en vaardigheden toe om het probleem te
verminderen -> Vermindering van het probleem van de leerling. Demarcatie en
afgrenzingscriterium: verantwoordelijk en aanspreekbaar -> niet ziek.
Hoofdstuk 2: Neurobiologische benaderingen van psychopathologie
Neurobiologische benadering: Focus op rol van genen en neurobiologische processen in de hersenen
bij psychopathologisch gedrag. Hier valt het genetisch perspectief en het cognitief
neurowetenschappelijk perspectief onder.
,Genetisch perspectief. Te onderzoeken door:
- Familiestudies: Ingewikkeld want families delen ook omgevingsfactoren
- Tweelingstudies: Concordantie -> Mate waarin eigenschapen bij 2 familieleden voorkomen.
Concordantiecoëfficiënt: tussen 0-1 -> hoe dichter bij 1, hoe meer het kenmerk wordt
verklaard door genen. Maar eeneiige tweelingen worden vaak meer gelijk behandeld dan
twee-eiige tweelingen, dus de concordantie coëfficiënt kan overschat worden.
- Adoptiestudies
Huidige opvatting in het genetisch perspectief: Predispositie (bepaalde genetische overgevoeligheid)
x stressverhogende omgeving = psychopathologie
Diathese-stressmodel: Als vatbare personen in een negatieve omgeving opgroeien, hebben zij meer
kans op een negatieve uitkomst
Differential susceptibility theory: Genetische vatbaarheid maakt personen gevoeliger voor
omgevingsinvloeden (zowel positief als negatief).
Genetische factoren leveren een bijdrage aan het ontstaan van psychische stoornissen, voornamelijk
omdat zij een persoon kwetsbaarder lijken te maken voor zijn omgeving. Nog niet duidelijk: hoe groot
de bijdrage van genen, hoe genen precies effect hebben. Wel duidelijk: geen single-gene disorders. Er
wordt geen stoornis overgedragen, maar een kwetsbaarheid daarvoor.
Cognitief neurowetenschappelijk perspectief: Afwijkingen in bepaalde hersenen worden in verband
gebracht met het ontstaan van (symptomen van) bepaalde psychische stoornissen. Limbisch systeem
-> amygdala, hippocampus en hypothalamus -> overactivatie -> arousal -> angst. Amygdala ->
hyperactief -> gedrukte stemming (kenmerkend voor depressie). Prefrontale cortex -> reguleren
emoties, gedrag, abstractie, verbaal geheugen, psychomotorische snelheid en doelgericht gedrag ->
bijv. impulsiviteit, emotieregulatie.
Emotieregulatie: Het hanteren, ervaren en uiten van een door de probleemsituatie opgeroepen
emotie.
Vijf emotieregulatiestrategieën:
1. Selectie van de situatie (bijv. wegblijven)
2. Modificatie van de situatie (bijv. time-out nemen)
3. Verandering in aandacht
4. Cognitieve herwaardering van de betekenis van de stimulus (reappraisal)
5. Expressie van emoties onderdrukken
Comorbiditeit: Gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychopathologie
Hoofdstuk 3: Leertheoreti sche benaderingen van psychopathologie
Dominante leerparadigma’s:
- Klassieke conditionering: Onvoorwaardelijke prikkel (OP) lokt automatisch een
onvoorwaardelijke reactie uit (OR). Onder bepaalde voorwaarden kan een andere prikkel (VP)
deze zelfde reactie uitlokken (VR).
- Appetitieve conditionering: Een vorm van klassieke conditionering waarbij de
ongeconditioneerde stimulus (OP) beloond wordt door positieve consequenties
- Aversieve conditionering: Leren gebeurt ook als een oorspronkelijk neutrale prikkel wordt
opgevolgd door een aversieve ongeconditioneerde prikkel (Little Albert)
, - Instrumentele/operante conditionering: Gedrag dat tot een aangename uitkomst leidt, zal in
frequentie toenemen. Gedrag dat tot een onaangename uitkomst leidt, zal in frequentie
afnemen. Dus: leren van de consequenties van het gedrag. Doelgericht gedrag (response-
uitkomst leren): Gedrag wordt in het begin gestuurd door de motivationele waarde van de
uitkomst en de relatie tussen de respons en de uitkomst. Gewoontegedrag (stimulus-respons
leren): Na verloop van de tijd wordt de respons een gewoonte en wordt deze niet meer
gedreven door de uitkomst.
- Conditionering: associatievorming in het geheugen. ‘Het geleerde’ wordt opgeslagen in
mentale representaties -> interne datastructuren met informatie over een stimulus of
respons
Hoofdstuk 4: Cogniti eve benaderingen van psychopathologie
Informatieverwerking: processen die een rol spelen bij de verwerving, opslag en reproductie van
kennis. Globale idee: Psychische stoornissen komen voort uit de manier waarop mensen informatie
verwerken en selecteren. Bij verschillende psychische stoornissen -> typische
informatieverwerkingsprocessen met vertekeningen in: aandacht, interpretatie van informatie,
herinnering van informatie. Kennis waarover een persoon beschikt is opgeslagen in schema’s. Deze
sturen de selectie van informatie, bepalen de betekenis die toegekend wordt aan informatie, bepalen
de manier waarop informatie tot nieuwe betekenissen verwerkt wordt, beïnvloeden herinneringen.
In hun ontwikkeling bouwen kinderen schema’s over zichzelf, anderen en de wereld om hen heen op.
Eenmaal gevormd is er weerstand tegen verandering door: selectiebias, interpretatiebias, schema’s
bepalen gedrag en vertekenen herinneringen.
Hoofdstuk 5: Psychoanalyti sche benaderingen van psychopathologie
Driftpsychologie, Freud
Driften: Aangeboren, algemene menselijke behoeften -> seks en agressie. ‘Object’ nodig om
driftspanning te verminderen: een persoon of een deel ervan of ding.
Psychoseksuele ontwikkeling:
1. Orale fase (tot 1 jaar): Kinderen stoppen alles in hun mond.
2. Anale fase (1 en 3 jaar): Zindelijk worden.
3. Fallisch-oedipale fase (3-5 jaar): Kind krijgt het besef van zijn geslachtsdelen. Ambitie wordt
door Freud gekoppeld aan deze fase. Positief oedipuscomplex: Hartstochtelijke gerichtheid op
ouder van tegengestelde geslacht en intense vijandigheid naar ouder van eigen geslacht.
Negatief oedipuscomplex: Verlangens gericht op ouder van hetzelfde geslacht en vijandigheid
naar ouder van het andere geslacht.
4. Latentiefase (vanaf 6 jaar-puberteit): relatieve stabiliteit
5. Genitale fase (puberteit-volwassenheid): focussen op het ontwikkelen van intieme relaties
De egopsychologie
Structurele model van de persoonlijkheid (Freud, 1923)
- Es (of: Id): onbewuste driften die bevredigd willen worden. Zijn er vanaf de geboorte.
- Ik (of: ego): (deels) bewuste ‘ik’ dat rekening houdt met de werkelijkheid. Ontwikkelt zich in
de kindertijd.
- Boven-ik (of: superego): het ‘geweten’ dat zich vooral vroeg in de jeugd vormt onder druk van
ouderlijke en maatschappelijke waarden. Ontwikkelt zich in de fallische fase.
, Afweermechanismen (Anna Freud): Beschermingsmechanismen die het Ik/Ego kan inzetten bij een
conflict tussen de morele eisen van het Bovenik/superego en de driften van de Es/Id.
- Regressie: terugval naar een eerder ontwikkelingsstadium
- Reactievorming: Onacceptabele wens/impuls omzetten in het tegengestelde
- Projectie: Negatieve gedachten en gevoelens toeschrijven aan een ander
- Rationalisering: Argumenten bedenken om je eigen gevoelens/gedrag te rechtvaardigen
- Ontkenning: Ontkenning van moeilijke gevoelens/situaties
Objectrelatiepsychologie, Ronald Fairbairn (1889-1965)
Idee: Mensen zijn vanaf hun eerste levensdagen relationeel georiënteerd. Relationele ervaringen in
de vroege kindertijd leggen de basis voor de innerlijke representaties van relaties.
Margaret Mahler (1987-1989), Separatie-individuatietheorie: vier fases bij kinderen van vijf maanden
tot drie jaar:
- Differentiatiefase (5-10 maanden): Kinderen maken onderscheid tussen verschillenden
personen
- Practising fase (10-15 maanden): ontwikkelen motorische vaardigheden
- Reapproachment fase (16-24 maanden): separatieangst wordt sterker
- Objectconstantie fase (2-3 jaar): objectconstantie, kinderen kunnen het beeld van hun
moeder in hun hoofd houden
Gehechtheidspsychologie
John Bowlby (1907-1990) -> gehechtheidsontwikkeling, vroege hechtingservaringen leggen de basis
voor het impliciete geheugen -> uitgewerkt door Mary Ainsworth (1913-1999) in de vreemde
situatieprocedure.
Peter Fonagy (1952): Primaire gehechtheidsrelaties zijn belangrijk omdat zij het ontstaan van
zelfregulerende processen bevorderen -> mentaliseren/theory of mind
Hoofdstuk 6: Humanisti sche benaderingen van psychopathologie
Kenmerkend: Nadruk op het individuele karakter van de mens (ieder mens is uniek) en subjectieve
(persoonlijke) ervaringen. De humanistische benadering is een reactie op de psychoanalyse van
Freud. Focus: Gedrag begrijpen vanuit de intenties van een persoon: Wat wil deze bereiken? ->
Zelfverwezenlijking, zingeving en autonomie
Zelfactualisatie (Rogers): Mensen zijn van nature gericht op groei, ontwikkeling en ‘worden wie je
bent’ -> onvoorwaardelijke en positieve waardering
Bewuste beleving (Rogers): Mensen zijn in staat over hun eigen functioneren na te denken en zich er
een oordeel over te vormen -> zelfreflectie
Client-centered therapy (Rogers): Focus op groei- en ontwikkelingsmogelijkheden van individu,
gelijkwaardige relatie tussen cliënt en therapeut, hier en nu (en niet het verleden) centraal. De
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Loissnoek. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.76. You're not tied to anything after your purchase.