100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Wereldoorlogen periode $3.72   Add to cart

Summary

Samenvatting Wereldoorlogen periode

 162 views  9 purchases
  • Course
  • Institution

Samenvatting wereldoorlogen, inclusief de aanloop

Preview 10 out of 56  pages

  • January 26, 2017
  • 56
  • 2016/2017
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting Caljé: De nieuwste geschiedenis

1. Inleiding

Begrippen:

Ancien Regime: Het op absolutistische wijze geregeerde Frankrijk tot de Franse revolutie.

Hobsbawm: Brits historicus, doopte de eerste industriële revolutie (einde 18e eeuw) en de
Franse revolutie tot de Dual Revolution.

Dual Revolution: Het Europe van 1870 was een product van de eerste industriële en de Franse
revolutie. Belangrijkste politieke stromingen als gevolg van deze revoluties waren het
liberalisme en het nationalisme.

Liberalisme: Politieke stroming als gevolg van de Dual revolution: Bij liberalen heerste het
warme gevoel van vrijheid van het individu, los van alle knellingen die het ontplooien
belemmerde. Het belangrijkste politieke streven van de liberalen was het afschaffen van het
absolutisme en het standenstaat-principe. Dat betekende invloed van het volk op de staatsmacht
door middel van een parlement. En een grondwet waaraan de vorst zich moest onderwerpen.
De mens diende zich te bevrijden van alle vormen van traditioneel gezag(bijvoorbeeld de kerk).
De mensen moesten zichzelf ontwikkelen tot weldenkende, plichtsgevoelige burgers, die deel
konden nemen aan politieke besluitvorming. Onderwijs zou het belangrijkste instrument
hiervoor zijn.

Liberalen kunnen het best gekenmerkt worden als antifeodaal. Ambten dienden op basis van
talent vergeven worden, in plaats van geboorte of status.
Economie was in het liberaal denken erg belangrijk:
 De welvaart was gebaat bij een ongehinderde economie van vraag en aanbod: gilden die
prijzen en lonen bepaalden moesten worden afgeschaft.
 Elk individu moest exclusief bezitsrecht hebben op zijn eigen bezit, dit zou een prikkel
geven om harder te werken en de staat welvarend te maken. Het kiesrecht werd beperkt
tot de hoogste belastingbetalers, bezit was namelijk een voorwaarde van autonomie en
het vrije denken.
Deze gedachte vond vooral gehoor bij de middenstand.

Nationalisme: Het liberalisme stond voor beperking van de absolute macht, volkssoevereiniteit
en economische vrijheid. Liberalisten streefden naar een nationale eenheidsstaat. Dit verbond
zich sterk met het nationalisme. Het nationalisme ging de strijd aan op twee fronten:
 Autonomie van volken binnen groten dynastieën, zoals het Habsburgse en Ottomaanse
rijk.
 Eenheid van een volk in plaats van versnipperde vorstendommetjes zoals in Duitsland en
Italië.
Het liberalisme en nationalisme gingen hand in hand tegen de adel, particularisme en
absolutisme.

Restauratie: Een overwicht van de conservatieven na de val van Napoleon 1815.

Conservatisme: De meeste maatschappelijke macht lag rond 1870 nog steeds bij de
conservatieven. Vooral op het platteland lagen de conservatieve opvattingen diep geworteld.
Geloof en hiërarchie waren hier nog erg belangrijk. Ze bekeken de mens als zondig, en niet
instaat zelf het gezag te houden.

,Bismarck: In 1862 was Bismarck kanselier van Pruissen geworden, in een reeks oorlogen wist
hij steeds meer Duitse staten te bewegen zich onder Pruisische leiding te verenigen.


Wanneer en waarom historici de moderne geschiedenis laten beginnen:

1870 beginpunt van de contemporaine geschiedenis.
Aanleiding: Frans-Duitse oorlog. Uitkomst van de oorlog was een groot verenigd Duitsland
onder leiding van kanselier Bismarck. (sommige historici laten de moderne geschiedenis al in de
18e eeuw beginnen, bij de eerste industriële revolutie en de Franse Revolutie.)

Ontwikkelingen van het Liberalisme en nationalisme in de 19e eeuw:

De 19e eeuw: strijd tussen liberalen/nationalisten en de conservatieven. Machtsverschuiving
van het platteland naar steden door industrialisatie, dit zorgde voor machtsverlies van de
conservatieven:
1815:Val van Napoleon, tijd van restauratie: conservatieven hadden het overwicht.
1830: Overwicht van de conservatieven nam af.
1845: Meer druk op de conservatieven, leidde tot revolutie. Liet uit op een fiasco voor
liberalen.
1850-60: Door het falen van de liberalen bij de revolutie nam de macht van de conservatieven
weer toe.
1860:Economische bloei, betekende toename van overwicht nationalisten en liberalen.

Eenwording van Duitsland:

Een oorlog om de hegemonie op het op het Europese continent. In 1862 werd von Bismarck
kanselier van Pruisen, hij verenigde Duitse staten onder Pruisische leiding. In 1866 werd dit
proces afgesloten door de oprichting van de Noord-Duitse Bond. Frankrijk, onder leiding van
Napoleon III was de leidende grootmacht van Europa. De Fransen lieten zich door de opmars
van de Duitse bond uitlokken tot oorlog. De Duitsers trokken Frankrijk binnen en wisten al snel
de Fransen te verslaan bij Sedan.
Thiers riep daarop de Franse derde republiek uit, en moest een harde vrede sluiten met
Duitsland. Frankrijk verloor Elzas en Lotharingen en moest een zware oorlogsschatting betalen.
Frankrijk kreeg te maken met opstanden, de republiek kon uiteindelijk de revolutionairen “de
commune” genaamd neerslaan.
Op lange termijn lag het belangrijkste uitvloeisel van deze oorlog in de blijvende vijandige
relatie tussen Frankrijk en Duitsland, met als gevolg de eerste wereld oorlog.
Omdat Napoleon III zijn troepen uit Rome terug moest trekken(hij steunde de Paus bij het
behouden van zijn eigen staat), werd Rome geannexeerd en tot hoofdstad van de Italiaanse
monarchie uitgeroepen. Het succes van de Duitse en Italiaanse nationalisten inspireerde
nationale bewegingen in heel Europa. Het principe van nationale eenheidsstaten triomfeerden
door heel Europa.

,2. Liberale illusies:

Begrippen:

Schoolstrijd: Liberalen bestreden de invloed van kerk op het maatschappelijk leven. Van het
onderwijs hadden liberalen hoge verwachtingen. Zij zagen heel goed in dat na eeuwen van
onderdrukking de mens over het algemeen niet meteen de verlichte en rationeel denkende mens
zou zijn die zij zich voorstelden. Via het onderwijs kon de bevolking zich ontwikkelen tot
zelfstandige en plichtsgevoelige burgers.

Censuskiesrecht: Liberalen onderscheiden het eigenlijke volk van de massa, zolang de massa
nog niet intellectueel genoeg was om te stemmen, hielden de liberalen zich vast aan en beperkt
kiesrecht. Vaak was bezit een criterium.

Nachtwakersstaat: De enige taak van de staat zou het bewaren van rust en orde moeten zijn.
(Laissez-Faire prinicipe).

Benjamin Disraeli: Disraeli (conservatief) en zijn liberale tegenpool Gladstone zetten de eerste
stapjes voor massademocratie in Engeland. Hervormingen van de liberalen hadden vooral
betrekking op secularisatie (terugdringen van de rol van de kerk binnen het onderwijs). Disraeli
daarentegen stond een actieve buitenlandse politiek voor: dit sprak de massa aan en maakte een
nationalistisch sentiment los. Beidden kenden grote successen door hun politieke strategieën.

Defensief conservatisme: Door de bloeiende economie boekte het liberalisme na 1850 enorme
winst, de conservatieven gingen in de verdediging. Ze hadden een pessimistisch mensbeeld, en
meende de bevolking in toom te moeten houden.

Offensief conservatisme: Disraeli en von Bismarck voerde een andere conservatieve politiek:
Offensief. Zij trachtten het conservatisme te moderniseren door het aan te passen aan de
moderne industriële maatschappij en democratie. Zij zagen bijvoorbeeld dat het algemeen
kiesrecht de liberalen niet noodzakelijk ten goede zou komen omdat zij veel sociale klassen
buiten de boot lieten vallen.

Junckers: Duitse adellijke grootgrondbezitters.

Reichstag: Duitse parlement.

Revolutie 1848: in 1848 deden zich een reeks opstanden in Europa voor met als doel het
instellen van een liberale grondwet of het verdrijven van vreemde overheersers, bijvoorbeeld de
Februari revolutie in Frankrijk.

Kulturkampf: strijd van de liberalen tegen de katholieken 1871-79. Katholieken verloren hun
supervisie over het onderwijs in Pruisen. De liberalen leden echter een nederlaag omdat veel
Duitsers het als verraad tegen hun eigen principes zagen.

Socialistenwetten: Aan de crisis van 1879 gingen twee aanslagen op de Duitse keizer vooraf.
Bismarck schreef die ten onrechte toe aan de zich net organiserende socialisten. Bismarck
kondigde de socialistenwetten af, die een eind maakte aan de vrijheid van vereniging en
vergadering van de socialisten. Dit betekende het einde van het liberalisme in Duitsland.

Alexander II: 1855-81 voerde hervormingen door na de Krimoorlog om concurrentie aan te
gaan tegen het westen. Boeren werden bijvoorbeeld vrij hun eigen grond te bewerken. Tweede
hervorming: Zemstvos ingesteld: provinciale bestuursorganen met autonomisch lokaal bestuur
en de stedelijke variant: stadsdoema’s(participatie in politiek voor bevolking).

,Defensieve modernisatie: Politiek van Alexander II volgens Schramm. Noodzakelijke
hervormingen om politieke stabiliteit te creëren en het tsarisme in stand te houden.

Alexander III: 1881-94 Voerde de politiek van Alexander II door, onder zijn bewind kregen de
revolutionairen de overmacht.

Nicolaas II: 1894-1917 Laatste tsaar van Rusland.

Westernizers (zapadniki) en Slavofielen: Er ontstond een discussie onder de ontwikkelde
russen over de ontwikkeling achterstand. Er ontstonden twee kampen: de Westernizer en de
slavofielen. Westernizer beschouwden Rusland als het toppunt van barbarij, met als enige
uitweg: het overnemen van westerse cultuur. De slavofielen prezen de Russische instellingen.
Het corrupte bestuur was volgens het gevolg van het contact met het westen.

Krimoorlog: 1854-56 Door enorme economische en technische achterstanden leden de russen
een gevoelige nederlaag tegen een legertje van Engelsen, Fransen, Turken en Sardiniërs. Gevolg:
vloedgolf van hervormingen door Alexander II om de concurrentie met het westen aan te gaan.

In 1871 was de politieke macht van de liberalen sterker dan ooit tevoren.

Uitgangspunten van de Liberalen:

Politiek: Afschaffing van het absolutisme, staatsmacht van de vorst moest beperkt worden door
wetten en regels.
Sociaal: Liberalen bestreden alle kenmerken van een feodale samenleving, ambten dienden niet
verdeeld te worden op basis van geboorte of status, maar op basis van talent.
Economisch: De welvaart was gebaad bij een ongehinderde economie, tollen moesten
bijvoorbeeld vermeden worden. Het marktmechanisme van vraag en aanbod was erg belangrijk.
Een ander belangrijk aspect was het bezitsrecht: Elk individu had het recht op vruchten van zijn
eigen arbeid, dit zou de bevolking een prikkel geven tot arbeid.


2.1 De liberale idealen

Bij liberalen heerste het warme gevoel van vrijheid van het individu, los van alle knellingen die
het ontplooien belemmerde. Het belangrijkste politieke streven van de liberalen was het
afschaffen van het absolutisme en het standenstaat-principe. Dat betekende invloed van het volk
op de staatsmacht door middel van een parlement. En een grondwet waaraan de vorst zich
moest onderwerpen.
De mens diende zich te bevrijden van alle vormen van traditioneel gezag(bijvoorbeeld de kerk).
De mensen moesten zichzelf ontwikkelen tot weldenkende, plichtsgevoelige burgers, die deel
konden nemen aan politieke besluitvorming. Onderwijs zou het belangrijkste instrument
hiervoor zijn.

Liberalen kunnen het best gekenmerkt worden als antifeodaal. Ambten dienden op basis van
talent vergeven worden, in plaats van geboorte of status.
Economie was in het liberaal denken erg belangrijk:
 De welvaart was gebaat bij een ongehinderde economie van vraag en aanbod: gilden die
prijzen en lonen bepaalden moesten worden afgeschaft.
 Elk individu moest exclusief bezitsrecht hebben op zijn eigen bezit, dit zou een prikkel
geven om harder te werken en de staat welvarend te maken. Het kiesrecht werd beperkt
tot de hoogste belastingbetalers, bezit was namelijk een voorwaarde van autonomie en
het vrije denken.

,Deze gedachte vond vooral gehoor bij de middenstand.

2.2 Praktische problemen

a. Kiesrechtkwestie
De liberalen hanteerden het censuskiesrecht(kiesrecht op basis van
bezit/belastingbetalers)Door de druk van de massa moest uiteindelijk het kiesrecht uitgebreid
worden.

b. De sociale kwestie
De sociale kwestie: armoede en slechte hygiëne met name, zouden ondergeschikt zijn aan de
economie. Wanneer de economische welvaart zou toenemen, zou het sociale aspect vanzelf
volgen. Armoede zou een prikkel geven tot hard werken, en daarmee de welvaart bespoedigen.
Toen in 1873 de economische groei niet meer vanzelfsprekend was, en de werkloosheid toenam
ontstonden er sociale spanningen. Ze wilden de massa niet van zich ontvreemden.

c. De staat
Ondanks de afkeer van de liberalen ten opzichte van de staat, waren ze nog wel afhankelijk van
de staat: Tal van zaken werden vroeger op lokaal niveau geregeld door de kerk en adel, nu dit
afgeschaft werd kwamen deze taken bij de staat te liggen. Hierdoor groeide de staat.

d. Vrijheid
Er ontstonden binnen het liberalisme praktische problemen en verschillende opvattingen
omtrent vrijheid, met name dat van het geloof. Dit leidde tot interne verdeeldheid: De dominante
gematigde liberalen en de radicalen.

2.3 Conservatisme

De meeste maatschappelijke macht lag rond 1870 nog steeds bij de conservatieven. Ze moesten
echter wel in de verdediging tegen de liberale locomotief, met als belangrijkste doel deze
afremmen. Vooral op het platteland lagen de conservatieve opvattingen diep geworteld. Geloof
en hiërarchie waren hier nog erg belangrijk. Ze bekeken de mens als zondig, en niet instaat zelf
het gezag te houden.

Een uitzondering tot het defensieve conservatisme vormden Disraeli in Engeland en von
Bismarck in Duitsland. Ze wilden het conservatisme moderniseren door aan te passen aan de
moderne industriële maatschappij. Het liberale kiesrecht was volgens hen niet per definitie
slecht: het zou teveel groepen onbeschermd laten, groepen die zich daarom zouden
ontvreemden van het liberalisme.
De conservatieven breidde het kiesrecht uit en een enorm aantal kiezers kozen toch voor de
conservatieven, mede door hun buitenlandse nationalistische politiek: Tory democracy.

2.4 Groot-Brittannië 1876-1880

Door zijn vroege industrialisatie, insulaire ligging en machtige vloot kende Engeland een grote
voorspoed, dit leidde tot politieke stabiliteit. Mede hierdoor en haar lange parlementaire
geschiedenis konden de liberalen in Engeland een veel sterkere positie innemen dan hun
geestverwanten op het continent. Disraeli (conservatief) en zijn liberale tegenpool Gladstone
zetten de eerste stapjes voor massademocratie in Engeland.

Hervormingen van de liberalen hadden vooral betrekking op secularisatie (terugdringen van de
rol van de kerk binnen het onderwijs). Disraeli daarentegen stond een actieve buitenlandse
politiek voor: dit sprak de massa aan en maakte een nationalistisch sentiment los.

,Beidden kenden grote successen door hun politieke strategieën.

2.5 Frankrijk 1879-1880

In vergelijking tot Engeland bleef de industrialisatie in Frankrijk zeer beperkt. De politieke
macht berustte bij een groep rijke grootgrondbezitters.
Met name de gevolgen van de Frans-Duitse oorlogen gaven veel Fransen het idee dat Frankrijk
op zijn retour was.
Frankrijk was in de 19e eeuw politiek instabiel en kende een continuïteit van revoluties. In
Frankrijk stonden de monarchisten tegenover de republikeinen, te vergelijken met de liberalen
en conservatisten in Engeland.
3 september 1870 stapt Napoleon III van de troon af. Het Parijse volk riep daarop de Republiek
uit. 1871 moest Parijs echter capituleren. Om vrede te kunnen sluiten met Duitsland koos het
Franse volk massaal voor de monarchisten.
Het jaar 1877 was een grote doorbraak. De liberalen wisten de adellijke macht te breken. Een
groot aantal hervormingen werd doorgevoerd. De Franse Republiek had zijn gevaarlijkste vijand
in het klerkisme, de katholieke macht.

Concluderend kunnen we stellen dat zowel in Engeland als in Frankrijk het liberalisme een
sterke invloed uitoefende op het politieke klimaat.

2.6 Duitsland 1871-1879

Duitsland kende geen historie van nationale eenheid. In de 19e eeuw was het nog verdeeld in een
hoop kleine staatjes en twee grote staten: Pruisen en Oostenrijk.
Na een reeks oorlog slaagde Bismarck er in een eenwording te creëren. In 1871 ontstond er een
kleine Duitse Bondsstaat, gedomineerd door Pruisen. Wilhelm I werd keizer van Duitsland. In de
jaren zestig kwam ook hier de industrialisatie opgang.
Het liberalisme leek ook in Duitsland te triomferen, in de realiteit bleek het echter anders.

Duitse liberalen verschilden in 3 opzichten met hun geestverwanten in West-Europa:
 Sterk nationalisme. Duitse eenheid, los van Pruisische militaire macht. Nationalisme zou
alleen ten koste gaan van de vrijheid.
 Duitsers waren voorstanders van een sterke, actieve staat. Daarom ontstond een
dualistische regering: Regering diende het vertrouwen te hebben van het parlement,
maar was er niet ondergeschikt aan.
 Geen steun van de massa: een groot deel van de boeren bleef onderdanig aan de
grootgrondbezitters.
De liberalen stonden te zwak om de autoritaire staat die zou ontstaan onder von Bismarck te
bestrijden.

Bismarck gebruikte de liberalen als bondgenoot: voor een meerderheid in de Reichstag en
omdat zij de enige groep van betekenis waren die de nationale eenheid volmondig steunden.

Ook in Pruisen verloren de katholieken hun macht over het onderwijs. In Duitsland faalde deze
Kulturkampf echter.

In 1879 vallen de Liberalen in Duitsland:
 Aanslagen op keizer worden ten onrechte door von Bismarck aan de liberalen
toegeschreven.
 De kulturkampf tegen de kerk faalde.

2.7 Rusland 1855-1890

,De Russische geschiedenis rondt 1850 word veelal door liberale bronnen beschreven, daarmee
wat onbetrouwbaar. Volgens hen was Rusland de liberale weg ingeslagen naar westers model,
maar werd gestopt door de eerste wereld oorlog. Het ging de kant op van revolutie en
communisme.
Enerzijds was Rusland een van de grootmachten in Europa, na de overwinningen op Napoleon.
Anderzijds was Rusland een volkomen agrarische samenleving tegenover het
geïndustrialiseerde west Europa. Daarbij stagneerde de agrarische economie, het maakte nog
steeds gebruik van het oude drieslagstelsel.
Rusland werd twee eeuwen lang geregeerd door de tsaren uit de Romanov familie. De overgrote
boeren massa vertrouwden volledig op de tsaar. Het feodale Rusland was echter redelijk stabiel,
de middenstand was te klein om in opstand te komen tegen de aristocratie(en wou haar kans op
stijging in de sociale ladder niet verpesten). De boerenstand was de enige die druk kon
uitoefenen, maar deden dit niet vaak.

Er ontstond echter een discussie onder de ontwikkelde russen over de ontwikkeling
achterstand. Er ontstonden twee kampen: de Westernizer en de slavofielen. Westernizer
beschouwden Rusland als het toppunt van barbarij, met als enige uitweg: het overnemen van
westerse cultuur. De slavofielen prezen de Russische instellingen. Het corrupte bestuur was
volgens het gevolg van het contact met het westen.
De Krimoorlog 54-56, die verloren werd door Rusland vanwege de enorme ontwikkel
achterstand, maakte duidelijk dat het tijd voor vernieuwing was. Tsaar Alexander II keurde een
groot aantal vernieuwingen goed:

 1861: Boeren werden vrij hun eigen grond te bewerken. De boeren stand werd als
collectief verantwoordelijk voor de afbetaling van de adel.
 1864: Zemstvos ingesteld, provinciale bestuursorganen met eigen budget en zekere
autonomie. Iets later volgde de stedelijke variant: Stadsdoema’s.
 1860: Oprichting staatsbank.
 1864: Oprichting handelsbank, noodzakelijk voor het verlenen van kredieten voor
ondernemers.
 1874: Invoering dienstplicht.

Ook begon Rusland sporen aan te leggen, het was immers de motor geweest voor de Engelse
industrialisatie. Het betekende ook beter transport in tijden van oorlog, wat tijdens de Krim
oorlog mis was gegaan.
Ook werden universiteiten niet meer uitzonderlijk voor de adel.

Al deze hervormingen betekende echter geen liberale staat als uitgangspunt, alle hervormingen
zouden amper de macht van de tsaar aantasten. (Defensieve modernisatie)

Het economisch ontwikkelen tegenover de stabiliteit bewaren van het tsarisme werkte elkaar
enigszins tegen, boeren kregen niet genoeg ruimte om te investeren in hun producten en
bevolkingsexplosies zorgden voor hongersnood.
Door de toename van studenten ontstond de intelligentsia, die het tsarisme verwierpen. In 73 en
74 trokken zij er massaal op uit om de doelen op het platteland te realiseren. Het stabiele
Rusland werd dus wankel door het begin van de modernisatie van Alexander II.

2.8 Conclusie

Het liberale succes was voornamelijk te danken aan de economische voorspoed, en stompte de
scherpe kanten van het klassenverschil af. In het laatste kwart van de 19e eeuw bleken de
liberale idealen illusies. De vrije economie stond niet garant voor ongelimiteerde groei. De
belangen van de arbeiders werden tevens te weinig vertegenwoordigd. Veel van de idealen van
de liberalen werden echter later wel overgenomen door andere partijen.

,3. De doorbraak van de industriële samenleving:

Begrippen:

Eerste industriële revolutie: eerste fase van industrialisatie: 1780 in Engeland.
 Redelijk simpele verbeteringen in de katoenindustrie: introductie van
stoommachines(daarmee verbetering van productieprocessen).
 Gevolg was een boost voor de steenkool en ijzer industrie.
 De eerste fase was echter beperkt en langzaam.

Belangrijk voor de ontwikkeling van de economische bloei waren de goudvondsten in Californië,
hierdoor kon de industrie gefinancierd worden. En de opkomst van de liberalen, die een
economische vrijheid stimuleerden. Ten derde was de komst van spoorwegen baanbrekend.

Tweede industriële revolutie: Door de druk van de grote depressie en concurrentie kwamen
er een aantal economische veranderingen op gang.

Vanaf het einde van de 19e eeuw zou de wetenschap zich gaan bemoeien met de economie.
Vooral Chemie en natuurkunde namen een vlucht en vonden nieuwe toepassingen voor de
industrie. Grote bedrijven trokken een wetenschappelijke staf aan, waardoor het aantal
innovaties steeg.

Belangrijkste industrieën tijdens de tweede revolutie waren de staal en elektriciteitsindustrie.
(vb: het Gilchrist-Thomasprocede bedacht om fosforhoudende ijzererts tot staal te verwerken).
Staal roestte en slijt minder snel dan ijzer. Olie verving steenkool, het was efficiënter en lichter.
(begin olie tijdperk: D Rockefeller 1870).
Elektriciteit was makkelijk vervoerbaar en makkelijk in andere energie als licht, hitte of
beweging om te zetten.

Belangrijkste voordelen van de nieuwe industrieën waren hun aansluiting bij massaconsumptie.
Elektriciteit stond aan de basis van de telefoon en gloeilamp, waar olie aan de wieg van de auto
stond. De rol van de steden was essentieel bij het ontstaan van het consumptie patroon. Door
toegenomen welvaart dienden de steden als ideale afzetmarkt.

Door concurrentie strijd werd het steeds belangrijker om te innoveren om efficiënter te
produceren(arbeidskosten waren het belangrijkste middel om de kosten te drukken).

Het teruglopende liberalisme zorgde voor conservatieve protectie maatregelen tegen de
internationale markten. Von Bismarck ruilde het liberalisme in voor de conservatisten en
voerde tarieven in voor graan, staal, vlees en textiel. Naast staatsinterventie om de vrije markt te
beheersen, kwam ook de Big Business methode op. Grote bedrijven fuseerden, gingen
samenwerken of werden opgekocht. Er ontstonden grote Monopolies.

De tweede revolutie had de bedrijfsvoering professioneler, efficiënter en anoniemer gemaakt.


Transport revolutie: vanaf ongeveer 1800 De toepassing van de stoommachines in het
transport en de telegraaf maakten snelle informatie en waren vervoer mogelijk. Het werd sneller
en goedkoper om handel te bedrijven. Door het vervoer van grondstoffen over heel Europa
ontstond de wereldmarkt en specialisatie in de landen zelf.

Gevolgen:
 Agrarische samenlevingen verdwenen in Engeland en Duitsland, graan moest
geïmporteerd worden, wat voor onveilige gevoelens leidde(stel dat er oorlog uitbrak).

,  Emigratie kwam op gang, cultuur en techniek werden over de hele wereld verspreid.


Taylorism: Besparen van arbeidskosten: specialisatie van arbeiders. arbeiders kregen te maken
met een bonus-boetesysteem.

T-Ford: “lopende band –systeem” Enorme productieverhoging.

Staatsinterventie: Protectionisme door de staat van de economie door tariefmuren in te
voeren.

Big Business: behalve door protectionisme van de staat, kenden nieuwe kleine bedrijven ook
anderen manieren om de vrijemarkt te beperken: het fuseren met andere bedrijven of
verregaande samenwerkingen.

Calje 3.1 en 3.4:

3.1 De industriële samenleving

Snelle zichzelf voortstuwende economische groei is een verschijnsel van de laatste honderd jaar
en voortgekomen uit de Industrialisatie die tegen het einde van de 18e eeuw in Engeland op
gang kwam. De kern van dit proces zijn de arbeidsbesparende machines in fabrieken.
Industrialisatie gaat gepaard met bevolkingstoename en urbanisatie. Door betere medische zorg
daalde het sterfte cijfer, waar het geboortecijfer hetzelfde bleef(klassiek demografische
patroon).
Pre-industrieel bleef het bevolkingscijfer in balans door hongersnoden, nu werd deze cyclus
verbroken. Later zal het bevolkingscijfer weer stabiliseren door een geboorte afname. Late
huwelijken en anticonceptiva politiek zijn hier een reden voor. Een groot kindertal als
verzekering van de oude dag was niet meer nodig vanwege verbeterde levensomstandigheden.

Dat mensen naar de stad trokken om in de fabrieken te werken(urbanisatie) was een gevolg van
de industrialisatie, afzet markt en contacten in de grote steden zorgden aan de andere kant voor
verdere ontwikkeling in de industrialisatie.

Belangrijke ontwikkeling: transport en vervoer. Overtollige arbeiders moesten verhuizen, of
zelfs emigreren. De mens werd mobieler.

In sommige rijken kende industrialisatie ook weerstand. Metternich, van het Habsburgse Rijk
versterkte gilden en ging de aanleg van sporen tegen om de machtspositie van de keizer, kerk en
adel in stand te houden.

Hieruit kan je opmaken dat in de 20e eeuw nog niet het perspectief bestond van industriële en
samenhangende politieke macht( een goed voorbeeld hiervan is de Frans-Duitse oorlog, waar de
Duitsers door het gebruik van moderne wapens en spoorlijnen de oorlog naar hun hand wisten
te zetten). Daarbij vormt economische depressie ook een grote aanval op de politiek, in tijd van
mindere welvaart is er vraag naar hervormingen in de politiek.

3.4 De grote depressie

De bloeiperiode tussen 1846-1873 betekende het begin van de moderne wereld economie. 1857
betekende echter de eerste mondiale conjuncturele crisis, 1873 de eerste structurele. Deze
crises zouden belangrijke gevolgen hebben voor de economische structuur van de 20 e eeuw.

Landbouw

, De landbouw kende tussen 1846 en 1873 nog redelijke voorspoed, ondanks de industrialisatie.
Europa had nog weinig te maken met concurrentie.
Hier kwam echter verandering in toen de landbouw in America zich na de burgeroorlog had
hersteld(1861-65). In 1876 zorgde dit voor een grote depressie: Europa zat met enorme
overproductieproblemen.
Reactie van de boeren:

 In DL, FR en Oostenrijk bouwde de staat tariefmuren voor geïmporteerd graan.
 In GB, NL, België en Denemarken lukte dit niet, de boeren konden te weinig druk
uitoefenen. Hier gingen de boeren vaak over op andere specialisaties(kleinschalige
tuinbouw en zuivelproductie). Vanwege de welvaart was hier een toegenomen markt
voor.
 Een derde reactie was migratie, veel boeren trokken naar de stad of emigreerden. Het
werkzame bevolkingsdeel in de landbouw daalde.

Industrie:

In het laatste kwart van de negentiende eeuw beschouwden velen de economie als een malaise.
De prijzen daalden met en derde en het tempo van industrialisatie stagneerde. Vooral de
euforische fase die aan de crisis vooraf ging zorgde voor een erg negatief gevoel.
Oorzaken:
 Concurrentie van de VS. Het Engelse monopolie was verbroken.
 Grote voordelen van innovaties waren uitgewerkt(stoommachines en spoorwegen).
Waar de vorige innovaties een enorme bloei betekende, vroegen nieuwe innovaties die
minder opbrachten om meer investeringen.
 Geldschaarste, Grote goudvondsten zoals in Californië werden niet meer gedaan.

4. Het ontstaan van de moderne staat: Massademocratie en interventiestaat.

De interventiestaat:

Het Ancien Regime was actief bezig geweest met beschermen van het volk en het vergroten van
de nationale rijkdom en macht. De liberalen deden hier in de 19e eeuw een aanval op. Eind 19e
eeuw bleek de liberale aanval mislukt(mede door onrealistische idealen en economische crisis).
Het industrialisatie proces maakte de ontwikkeling van de interventiestaat noodzakelijk: Door
urbanisatie ontstonden er droevige situaties zoals het slumprobleem en de sociale kwestie.
Gemeente besturen begonnen met onteigening en het herbouwen van slums,
watervoorzieningen en rioleren werden overgenomen door lokale gemeentes dit word ook wel
het municipal socialism genoemd(doel: verbeteren van de slechte hygiënische
omstandigheden van de minderbedeelden).

De grote depressie had velen het vertrouwen in liberale oplossingen ontnomen. Armoede en
werkloosheid werden nu niet meer aan karakterfouten van de armen, maar aan de economische
conjunctuur geweten. Er werd een begin gemaakt met sociale wetgeving uit humanitair en
pragmatisch oogpunt: de staat wilden de bevolking niet ontvreemden. In 1883 ontwierp
Bismarck een uitgebreid stelsel van sociale verzekeringswetten, waarbij de arbeiders tegen
gevolg van werkeloosheid, ziekte en ouderdom werden beschermd. Door vermogensbelastingen
werd het geld van de ene klasse naar de andere overgeheveld.

4.2 Het ontstaan van de massademocratie:

Het maatschappelijk leven werd dus beïnvloed door de staat, maar de politieke inspraak van de
burgers werd ook groter:

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Sev_94. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.72. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67096 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.72  9x  sold
  • (0)
  Add to cart