Microscopische bouw:
Hersenschors bestaat uit zenuwcellen (= neuronen)
Neuronen hebben enerzijds het cellichaam met uitlopers, de dendrieten, anderzijds een lange uitloper, de axon
Dendrieten ontvangen signalen, het axon geeft signalen af, dit doet hij door de eindknopjes
Prikkeloverdracht tussen zenuwcellen => contactplaats tussen het axon en de dendrieten => synaps
De ruimte tussen de axon en de dendriet => synaptische spleet
In de uiteinden van de axon zitten blaasjes met chemische stof => neurotransmitters
Aan de kant van het dendriet zitten receptoren, waar de neurotransmitters zich aan vasthechten
Doordat neurotransmitters en receptoren zich aan elkaar hechten, ontstaat een zenuwsignaal.
Neurotransmitters kunnen losgekoppeld worden door receptoren, afgebroken worden door enzymen die zich
bevinden in de synaptische spleet en heropgenomen worden door het axon en zo worden hergebruikt
Opbouw lichaamscellen:
Iedere lichaamscel bevat 46 chromosomen, 23 paren van zowel vader als moeder afkomstig.
Chromosomen bestaan uit 2 om elkaar heen gedraaide draden (delen van vader en van moeder).
Tussen die 2 om elkaar heen gedraaide strengen liggen zitten stukjes gen die DNA (moleculen) bevatten.
Deze genstukjes zijn op een bepaalde manier vastgelegd tussen die 2 draden chromosoom.
De manier waarop deze genstukjes zijn vastgelegd, zijn belangrijk/bepalend voor erfelijke aanleg.
Polymorfisme: de manier waarop een gen tot uiting komt
Polygene eigenschappen: grondslag voor een eigenschap ligt op meerdere genen
Multifactionele eigenschap: combinatie meerdere genen + meerdere omgevingsfactoren vormen eigenschap
Genetische aandoening: zit in de genen maar, kan zich later in het leven openbaren maar hoeft niet
Aangeboren aandoening: is aanwezig vanaf de geboorte
Epigenetica: eigenschappen worden geërfd van beide ouders
Elke neurotransmitter heeft zijn eigen receptor. Wanneer deze 2 contact maken;
Excitatie: zenuwcel maakt een signaal
Inhibitie: zenuwcel remt signaal af
Neurale netwerken: netwerk van neuronen die betrokken zijn bij het uitvoeren van een handeling
3 etages van de hersenen:
1. Prefrontale cortex: Stuurt executieve functies aan zoals ons gedrag, plannen, nadenken,
impulsbeheersing, emotieregulatie. Kan de activiteit van de amygdala verminderen.
2. Limbisch systeem: Emotionele brein, hersendelen die betrokken zijn bij emotie, emotieregulatie,
Emotioneel geheugen, genot en motivatie.
3. Hersenstam: Essentieel voor regulering van vitale functies; bioritme, ademhaling, hartslag
Thalamus: Regelt alle inkomende informatie.
Hypothalamus: Onderdeel van het limbisch systeem en van sympathisch zenuwstelsel.
Maakt CRH-hormoon aan wat zorgt dat de hypofyse het ACTH-hormoon aanmaakt.
Maakt adrenaline aan wat het sympathisch zenuwstelsel aanstuurt.
,Hypofyse: ACTH-hormoon komt vervolgens terecht bij de bijnieren die cortisol aanmaken.
Amygdala: Zorgt samen met de hippocampus voor de verwerking van emoties bij herinneringen.
Samen met hippocampus ook wel emotionele brein. Regelt ons stresssysteem.
Hippocampus: Betrokken bij aanleren en onthouden nieuwe informatie. Maakt zo nieuwe
sympathische verbindingen. Cortisol heeft grote invloed op de hippocampus, het kan
cellen verstoren of zelfs beschadigen. Ons onderbewustzijn.
Sympathisch zenuwstelsel: Sympathische zenuwstelsel is betrokken bij activiteit en stress.
Het activeert de spieren, ademhaling en hartslag, bloeddruk.
Kleine hersenen: Essentieel voor motoriek, evenwicht, cognitieve en emotionele functies.
Plasticiteit van het brein:
Bij geboorte is het brein in aanleg klaar. Na de geboorte worden door stimulans synaptische verbindingen gevormd.
Kinderen hebben een meer plastisch brein, er moeten nieuwe synaptische verbindingen gelegd worden.
Bij volwassenen liggen deze synaptische verbindingen er al maar moeten worden veranderd.
EPA: Ernstige Psychiatrische Aandoening
Positieve gezondheid:
Het vermogen je aan te passen en eigen regie te voeren, in het licht van sociale, fysieke en emotionele uitdagingen
in het leven. Het gaat hierbij niet om gebreken maar om wat je nog wel kunt. Het is geen doel op zich maar een
middel om je leven te leiden die bij je past en voldoende bevrediging geeft.
6 pijlers/dimensies van gezondheid zijn:
1. Lichaamsfuncties 4. Kwaliteit van leven
2. Mentaal welbevinden (psychische functies) 5. Meedoen (sociaal-maatschappelijke participatie)
3. Zingeving (spiritueel en existentieel) 6. Dagelijks functioneren
3 componenten van gezondheid:
1. Objectieve kant: gaat over de aan- of afwezigheid van een ziekteproces, bv vernauwde vaten, tumor
2. Subjectieve kant: gaat over de beleving van iemand, gevoelens van pijn, verdriet, angst, ongemak
3. Gedragsmatige kant: gaat over hoe iemand met zijn klachten omgaat, hoe hij erover praat, zijn leven laat
beïnvloeden, het vermogen zich aan te passen en de eigen regie te voeren.
2 soorten modellen:
Werkmodel: model van positieve gezondheid
Denkmodel: biopsychosociaal model
Biopsychosociaal model:
Gezondheidsproblemen moeten benaderd worden vanuit 3 invalshoeken.
De biologische: erfelijke factoren, rol van stress (hormonen), rol van hersenstructuren, neurotransmitters
De psychische: persoonlijkheidskenmerken, iemands overtuigingen, copingsmechanismen
De sociale: leefomstandigheden, sociaal netwerk, werk, inkomen, participatie, life events
Biologische factoren:
• Erfelijkheid/aanleg • Stresssysteem in ons lichaam
• Zenuwstelsel/brein • Werking van hormonen
, Sociale factoren:
• Sociale interacties • Belangrijke anderen
• Invloed SES (= Sociaal Economische Situatie) • Sociaal en fysiek milieu
Omstandigheden van invloed op DNA-delen:
• Lage SES • Traumatische ervaringen
• Affectieve verwaarlozing
Genotype: Dat wat in aanleg in het lichaam van iemand aanwezig is
Fenotype: Dat wat daadwerkelijk tot uiting komt vanuit je genotype
Genotype-omgeving correlatie: Relatie tussen erfelijkheid en omgeving
Aanleg (= genotype) wordt ontwikkelt door omgevingsfactoren (= fenotype)
3 manieren van genotype-omgeving relatie:
1. Passieve correlaties: Wanneer iemands ouders bepaalde eigenschappen heeft, is de kans dat dit geërfd
wordt en dat de omgeving hierop is ingericht (bv muzikaliteit).
2. Reactieve correlaties: Wanneer de ouders zelf niet de eigenschap hebben die het kind wel lijkt te bezitten
en de ouders de omgeving inrichten zodat deze eigenschap zich kan ontwikkelen.
3. Actieve correlaties: Wanneer kinderen opgroeien en meer keuzevrijheid hebben, selecteren zij actief
ervaringen die overeenkomen met hun genetische aanleg.
Antipsychotica:
Blokkeren dopaminereceptoren waardoor voorkomen wordt dat dopamineneurotransmitters zich hechten aan deze
receptoren, waardoor wanen en hallucinaties afnemen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller deeltijdstudent. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.62. You're not tied to anything after your purchase.