100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting toelatingstoets PABO (studiopabo) $18.20
Add to cart

Summary

Samenvatting toelatingstoets PABO (studiopabo)

 33 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Het is een samenvatting voor de toelatingstoets PABO, hierdoor hoef je het zelf niet meer samen te vatten. Begrippen en verdere informatie staan er allemaal in.

Preview 4 out of 32  pages

  • June 23, 2023
  • 32
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Aarde
* Zonnestelsel= bestaat uit de zon met daaromheen draaiende hemellichamen.
* Zon= enige hemellichaam dat licht geeft. Verder ook het grootste hemellichaam.
 Andere objecten weerkaatsen alleen het licht daarom zie je soms gedeeltes van de maan.
 Heeft een diameter van 1,39 miljoen kilometer.
* Om de zon draaien de volgende 8 planeten (met de dichtstbijzijnde als eerste):
1. Mercurius
2. Venus
3. De aarde
4. Mars
5. Jupiter
6. Saturnus
7. Uranus
8. Neptunus
* Planeet= hemellichaam dat om de zon draait.
* Dwergplaneten= zijn objecten groter dan een planetoïde maar kleiner dan een planeet.
- In 2006 is besloten dat Pluto niet meer bij de planeten hoort maar bij de planetoïde.
* Planetoïde= zijn veel mini planeetjes bij elkaar met name tussen Mars en Jupiter in. Zijn rotsachtige
hemellichamen en draaien in één baan rondom de zon.
 Grootste: Ceres.
* Komeet= objecten van bevroren water, methaan, kooldioxide, en rotdeeltjes met daaromheen gas
en stof. Noem je ook wel ‘vuile sneeuwbal’.
 Beroemdste komeet: komeet van Halley.
- Meeste kometen zijn afkomstig van de baan tussen Saturnus en Uranus.
* Staartster= zo noem je een komeet die te dichtbij de zon komt en ijsoppervlakte smelt waardoor
een stofstaart gaat ontstaan.
- Ontelbare sterren die wij ‘s avonds zien zijn zonnen van andere zonnestelsels.
* Meteoriet= brokken gesteente of ijzer met geen vaste baan en niet meteen verbranden als ze door
de atmosfeer van de aarde dringen.
 Bekendste meteoriet ligt in Zuid-Afrika en weegt meer dan 60 ton.

* Omlooptijd= tijd die een planeet nodig heeft om eenmaal om de zon te draaien.
 Noem je: ook wel een jaar.
 Omlooptijd hangt af van de volgende factoren
1. Afstand van de planeet tot de zon
2. De snelheid waarmee de planeet beweegt.
* Omwentelingstijd= de tijd die een planeet nodig heeft om, om zijn eigen as te draaien.
 Noem je: ook wel een dag.
* Maan= hemellichaam dat om een planeet draait.
 Maan van de aarde draait in ongeveer 28 dagen om de aarde heen. Is 160.000km lang.
- De aarde heeft één maan, Saturnus heeft er 82 en Jupiter 92.
- Mercurius en Venus zijn de enige twee planeten die geen manen hebben.
* Nieuwe maan= als de maan precies tussen de zon en aarde staat wordt alleen de kant verlicht die
je niet kan zien van de maan.
* Volle maan= wanneer de maan volledig zichtbaar is.
- De maan werkt als een magneet en trekt water aan en hierdoor ontstaat vloed. Doordat de aarde
draait ontstaat er dus eb en vloed.
- Bijna 3 kwart van de aarde is bedekt met water.

,- Volgens wetenschappers is de aarde zich gaan ontwikkelen 8 miljard jaar na de oerknal.
* Aarde= ontstaan vanuit gas, stof en puin tot een vaste materie. Vanaf de zon gezien de 3 e planeet in
ons zonnestelsel.
 Enige planeet waar tot nu toe leven is ontdekt. Draait in 24 uur om zijn eigen as.
 Duurt 365 dagen en een kwart voor de aarde om de zon draait.
- Om deze reden hebben we schrikkeljaren ingevoerd.
 Als we dit niet doen dan schuiven de seizoenen op en valt de winter in augustus.
- Afstand tussen de aarde en zon varieert door de ellipsvormige baan van de aarde om de zon.
- Aarde staat niet recht maar wijkt 23,5 graden af ten opzichte van de zon.
 Uitzondering: alleen op 21 maart en 23 september staat aarde rechtop tegen de zon.
Zon schijnt dan loodrecht op de evenaar, hierdoor is er even geen schaduw en
breekt er lente of herfst aan.
- In de lente wordt het dus langer licht omdat de aarde in 2 dagen tijd 8 graden veranderd ten
opzichte van de zon. Op het noordelijk halfrond gaat de zon dus hoger staan schijnen en duurt het
langer voordat het weer donker wordt. Geldt voor gehele gebied beneden poolcirkel.
 Zon staat dus loodrecht boven de kreeftskeerkring op 21 maart.
* Kreeftskeerkring= markeert de hoogste breedte op het noordelijk halfrond waar de zon loodrecht
boven het aardoppervlak staat.
- In de winter staat de zon loodrecht boven de steenbokskeerkring (22 dec) en dat betekend dat de
zon niet opgaat in het noorden en niet ondergaat in het zuiden.
* Steenbokskeerkring= meest zuidelijkste punt waar de zonnestralen nog loodrecht invallen.
- In de winter komt op de Noordpool op sommige plekken de zon niet op en gaat niet onder in het
Zuiden.

- De eerste 3 miljard jaar was de aarde nog een gloeiende bol, pas sinds 2 miljard jaar is er leven
mogelijk op de aarde. Dus dat is 11 miljard jaar geleden.
* Opbouw van de aarde:
1. Korst  zo’n 40km dik en bestaat uit meerdere losse aardplaten.
2. Mantel  daar drijven de platen op en is 2900km dik.
3. Kern  verdeeld in een buitenkern en binnenkern.
- Bergen ontstaan doordat aardplaten tegen elkaar aanbotsen.
* Atmosfeer= zit rondom de aarde en is door zwaartekracht aan de aarde verbonden. Is voor
essentieel belang voor leven op de aarde.
* Ozonlaag= een laag in de atmosfeer die ons beschermd voor schadelijke Uv-straling.
- De ozonlaag bevind zich op 30km hoogte.
- De aarde is verdeeld in 7 werelddelen.

* Evenaar (equator)= denkbeeldige lijn die de aarde deelt in een noordelijk en zuidelijk halfrond.
* Paralellen (breedtecirkels)= denkbeeldige lijnen op de aarde die evenwijdig lopen aan de evenaar.
Gaan horizontzaal en geven breedtegraad aan.
* Meridianen= denkbeeldige lijnen op het aardoppervlak in de vorm van cirkels die door de beide
polen gaan. Snijden allemaal de evenaar gaan verticaal en geven lengtegraad aan.
* Nulmeridiaan= verdeeld de aarde in een oostelijk en westelijk halfrond.
 Loopt over de Greenwich Engeland.
- Als je de positie van een plaats op de aarde wilt aangeven gebruik je de breedtegraad en
lengtegraad. (Alles aan de linkerkant is WL en alles recht is WL)
 Breedtegraad varieert van 0 tot 90 graden met toevoeging NB of ZB.
(Betekend Noorderbreedte op het noordelijkhalfrond of zuiderbreedte op zuidelijkhalfrond)
 Lengtegraad varieert van 0 tot 180 graden met toevoeging OL of WL.
(Betekend Oosterlengte, ten oosten van nulmeridiaan op oostelijk halfrond of westerlengte, ten
westen van de nulmeridiaan op westelijk halfrond)
- Snijpunt van de evenaar en de nulmeridiaan heeft als coördinaten 0, 0 graden.

, Klimaatzones
* Klimaat= gemiddelde weer in een bepaald gebied over een lange periode.
* Klimaatzones kun je in 4 zones onderscheiden:
1. Tropische klimaatzone
2. Droge klitmaatzone
3. Gematigde klimaatzone
4. Koude klimaatzone
* Tropisch klimaat= is het gebied rond de evenaar, ligt het dichtstbij (tussen 23 ZB en 23 NB)
 De gemiddelde temperatuur bedraagt het hele jaar tussen de 25 en 30 graden .
 Voorbeelden: savanneklimaat en regenwoudklimaat.
- Hier leven 50% van alle diersoorten en plantensoorten die op de wereld voorkomen.
- Groot verschil tussen savanne en regenwoud is dat het bij het regenwoud het hele jaar door regent
en bij savanne kennen ze een droogseizoen en een natseizoen.

* Droge klimaat= rond de 30 NB en 30ZB. Veroorzaakt vaak woestijnen.
 Voorbeelden: steppeklimaat en het woestijnklimaat.
- Deze klimaten vind je vooral in Afrika, zuidwest Azië en Australië.
* Kernmerken van een woestijn zijn:
 Weinig regen minder dan 250mm per jaar.
 Weinig begroeiing en onvruchtbare grond vooral veel zand en rotsen.
 Grote temperatuur verschillen tussen dag en nacht
 Oase  plek in de woestijn met toegang tot water
 Wadi  rivier in de woestijn waar rivierbedding een gedeelte in het jaar droogvalt.
* Verwoestijning= periodes van droogte toenemen waardoor woestijn zich uitbreidt.

* Gematigd klimaat= komt veel voor tussen de 40 en 55 NB en ZB. Redelijk stabiel weer
 Kennen vier seizoenen: lente, zomer, herfst en winter.
 Voorbeelden: zeeklimaat, landklimaat en Middellandse zeeklimaat.
- Gebieden die bij de zee liggen hebben vaak minder hete zomers en minder strenge winters.
- Gebieden die juist meer het land in liggen hebben strengere winters en vaak hetere zomers.
* Middellandse zeeklimaat= komt voor in de landen rond de Middellandse zee.
 Klimaat: milde natte winters en warme droge zomers.
 Zomer temperatuur tussen de 21-27 graden en met uitschieters van 28 tot 38 graden.
- Vooral voor veel mensen ideale vakantiebestemming door temperatuur.

* Koude klimaat= bevindt zich boven de noordpoolcirkel en beneden de zuidpoolcirkel.
Je noemt het ook wel een poolklimaat.
 Voorbeelden: hooggebergteklimaat, toendraklimaat en sneeuwklimaat.
- Noordpool en Zuidpool zijn voorbeelden hiervan maar Noordpool is minder koud.

- Het weer gaat echt over een bepaald moment dus dat is per dag.
- Klimaatzones lopen niet in loodrechte lijnen maar beetje kronkelig doordat hoogteverschillen ook
meespelen.




Klimaten

, - Bij de evenaar schijnen de zonnestralen loodrecht op de aarde en hebben grote invalshoek
waardoor het daar warm is.
* Breedteligging= afstand van een gebied tot aan de evenaar in graden gemeten.
* Hoogteligging= afstand van een gebied tot het gemiddelde zeeniveau (NAP)
* Ook zijn de volgende punten van invloed voor het klimaat:
1. Ligging ten opzichte van de zee/oceaan  water is instaat om temperatuur van de zon vast te
houden en hierdoor is temperatuurverschil veel kleiner tussen zomer en winter.
2. Oceaanstromingen  kunnen warm en koud water verplaatsen over grote afstanden.
3. Hoogte boven het zeeniveau  hoge gebergten is het kouder omdat lucht afkoelt als het
opstijgt.
4. Aanwezigheid van bergen  lucht langs een berg opstijgt dan daalt de temperatuur van de
lucht en gaan er wolken ontstaan. Gevolg kan regenen.
* Aflandige wind= wind die vanaf het land komt en naar de zee toe waait.
* Aanlandige wind= wind die vanaf de zee naar de kust waait.
* Sneeuwgrens= hoogte boven zeeniveau waar gedurende het hele jaar sneeuw blijft liggen.
* Boomgrens= hoogte boven zeeniveau waarboven geen bomen meer voorkomen.
* Loefzijde= klimaat aan de kant van de berg waar wind vandaan komt vaak nat en koud.
* Lijzijde= regenschaduw klimaat.

Opwarming van de aarde
* Klimaatverandering= gemiddelde weertype of klimaat over een bepaalde periode verandert.
 Hangen samen: met afstand van de aarde tot de zon en de zonneactiviteit.
- Gemiddelde temperatuur is gestegen dit komt door de mens.
 Oorzaak: toename van de broeikasgassen (CO2)
* Broeikasgassen= gassen die warmte van de zon opnemen en dit weer uitstralen.
- Broeikasgassen zijn onmisbaar voor leven op aarde maar door te veel neemt de temperatuur toe.
* Versterkt broeikaseffect= stijging van de temperatuur door de toename van broeikasgassen.
* Veranderingen in het klimaat kunnen de volgende gevolgen opleveren:
1. Stijging van de zeespiegel  toename van het aantal overstromingen
2. Bedreiging natuur  bepaalde diersoorten uitsterven.
3. Voedseltekorten  oogsten kunnen gaan mislukken.
4. Bedreiging volksgezondheid  ziektes kunnen zich gemakkelijker verspreiden.

Neerslag en wind
* Temperatuur= gebruik je om aan te geven hoe warm het is en wordt gemeten in graden Celsius.
- In sommige landen berekenen ze de temperatuur in Fahrenheit in de VS doen ze dat.
* Vloeistofthermometer= de bekendste thermometer, vloeistof zet uit wanneer de temperatuur
stijgt.
* Neerslag= vallen van water.
 Meeste neerslag valt in de vorm van regen of sneeuw.
 Vormen van neerslag: regen, sneeuw, ijzel, hagel, mist en dauw.
- Welke vorm van neerslag hangt af van de temperatuur tijdens vallen en temperatuur van de grond.
* Sneeuw= temperatuur tijden vallen onder de 0 graden is.
* Hagel= neerslag die eerst smelt en daarna weer bevriest.
* Regen= temperatuur het laatste stuk boven de 0 graden is.
* IJzel= regendruppels die vallen op een bevroren grond.
* Dauwdruppels= als het na een mooie dag ’s nachts flink afkoelt en dan condenseert de waterdamp
vlak boven de grond.
* Mist= laaghangende wolk, waterdruppels zijn zo klein dat ze in de lucht blijven zweven.


* Regen kan je onderscheiden in 3 soorten:

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nblokhorst. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $18.20. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

55628 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$18.20
  • (0)
Add to cart
Added