Collegeaantekeningen van alle hoorcolleges van het van Verdieping Inkomstenbelasting. Cijfer auteur: 7,8 (excl. credit). 64 pagina's. Incl. jurisprudentie uiteenzetting
Geen aanwezigheidsplicht voor werkgroepen IB! Capita selecta heeft een mondeling
tentamen! Scriptie moet je in het openbaar verdedigen, maar in feite ben je al geslaagd! In
week 39 verplichte scriptiebijeenkomst!!
Tentamen op 30 oktober 2015, herkansing op 27 juni 2016.
Inleiding Inkomstenbelasting
Wet IB 1964 had een synthetisch karakter (alle inkomstenbronnen werden op één geveegd
en belast tegen progressief tarief), de Wet IB 2001 is overwegend analytisch (elk inkomen
eigen regime met eigen tarief). Overwegend analytisch omdat in box 1 meerdere bronnen,
zoals w.u.o. r.o.w. inkomen uit werk en woning toch op één hoop worden geveegd.
Ander verschil tussen 1964 en 2001 is de heffingskorting en belastingvrije som. Belastingvrije
som werd afgetrokken van het totale inkomen en waarna dit vervolgens werd belast. Een
heffingskorting is rechtmatiger voor iedereen, omdat het wordt afgetrokken van de te
betalen belasting.
Vereisten voor bron van inkomen
- deelname aan het economisch verkeer
- voordeel beogen
- voordeel redelijkerwijs te verwachten (objectief)
Bij naheffen geen nieuw feit nodig, omdat de belasting bij wege van aangifte is geheven. Bij
navorderen, bij IB, is er een nieuw feit nodig en moet het binnen 5 jaar, mits buitenlander
dan wel onroerende zaak, dan 12 jaar. Navorderen is lastiger omdat belasting is geheven bij
wege van aanslag.
Partnerregeling art. 5a AWR en art. 1.2 Wet IB
5a AWR zegt dat partners zijn: 1) echtgenoten 2) geregistreerde partners (art. 2 lid 6 AWR)
en 3) partners met notarieel samenlevingscontract die staan ingeschreven op hetzelfde
adres. Dit is de basis voor het partnerschap.
In wet IB aanvulling/uitbreiding in art. 1.2 Wet IB -> voor IB kun je fiscaal enkel één partner
hebben, art. 1.2 lid 3 Wet IB. Stel je bent o.g.v. bepaling 2 van art. 1.2 lid 2 partner, maar ook
o.g.v. de 6e bepaling? Dan zegt rangorderegeling dat de eerstgenoemde bepaling voorgaat.
,Art. 2.6 Wet IB -> 30% regeling, art. 11 UBIB.
Berekening IB op basis van art. 2.7 -> totaal belasting boxen opgeteld en vervolgens
heffingskorting eraf, mits je voor het gehele jaar binnenlands belastingplichtig was!
Conserverende aanslag in art. 2.8 en 2.9
Speelt vooral bij de combinatie van emigratie en: 1) pensioen- of lijfrenteverzekering 2) KEW
en 3) AB. Om de claim te behouden gaan we ervan uit dat je net voordat je de grens
overgaat jouw inkomensbestanddeel hebt vervreemd -> na 10 jaar vervalt conserverende
aanslag!
Toerekeningsregels belastbare inkomens in art. 2.14
Lid 1 en lid 2 bepalen dat de eerstgenoemde bepaling in de wet geldt.
Lid 3 geeft een regeling voor schulden waarvan rente niet aftrekbaar is. Rente niet
aftrekbaar in box 1 en 2? Dan kun je wel de schuld in mindering brengen op vermogen in box
3 -> de schuld kun je van je vermogen in box 3 afhalen, de rente niet!
In lid 3 ook een antimisbruikbepaling om belastingontwijking rondom peildatum 1 januari in
box 3 te voorkomen.
Art. 2.14a afgezonderd particulier vermogen (trusts): vermogens die je in een ander gunstig
land hebt ondergebracht worden toch tot je inkomen in NL gerekend.
Een onderneming = Een duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van arbeid en
kapitaal deel te nemen aan het maatschappelijk productieproces/verkeer met het oogmerk
winst te behalen.
Ondernemer staat in art. 3.4 Wet IB: doorslaggevend is dat je rechtstreeks verbonden bent
voor verbintenissen betreffende die onderneming. Is van belang voor toepassing van
ondernemersfaciliteiten. Dit is in het leven geroepen om de commanditaire vennoot buiten
de ondernemersfaciliteiten te houden! CV is geldschieter, geniet wel winst uit onderneming
als medegerechtigde 3.3, is dus geen ondernemer en dus geen recht op
ondernemersfaciliteiten!
Open CV: fiscaal niet transparant en belastingplichtig in de VPB
Besloten CV: fiscaal transparant en dus (de vennoten) belast in IB!
Loon IB = Loon LB maar fooien en dergelijke prestaties voor werkelijk bedrag waarderen,
3.81 IB.
Reisaftrek bij reizen per OV o.g.v. art. 3.87 Wet IB -> enige aftrekpost in IB!
,R.O.W. is een restcategorie, art. 3.90 e.v.
Bepaling resultaat via winstregime, maar met uitzonderingen, art. 3.95 Wet IB.
Casus:
- Over kinderbijslag belastingheffing? Het is een publiekrechtelijke periodieke uitkering,
maar o.g.v. 3.104 is deze p.u. vrijgesteld.
- Studiefinanciering van Miep wordt vrijgesteld, art. 3.104 lid 1 sub d Wet IB.
- Henk ontvangt partneralimentatie, belast bij Henk? Henk moet belasting betalen in IB,
maar aan de andere kant kan Fatima toch deze betaling aftrekken van haar inkomen.
Eigen woning, art. 3.111 e.v. Wet IB.
Het eigenwoningforfait is een netto-begrip, je kunt geen kosten aftrekken. In het forfait
zitten de kosten verdisconteerd.
Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
- Terugontvangen uitgaven, 3.132 Wet IB.
- Uitbreiding bij handelen in strijd met voorwaarden, 3.133 Wet IB.
- Uitbreiding bij emigratie, 3.136 Wet IB.
Art. 3.139: je maakt kosten, maakt gebruik van PGA, maar krijgt deze kosten later terug.
Deze teruggave moet je als inkomsten in aanmerking nemen. Uitsluitend in box 1!
Heffingsgrondslag bij AB
Wanneer heb je een AB, art. 4.6 Wet IB.
Direct = zelf houden en indirect = via een holding bijvoorbeeld.
Soort aandelen, art. 4.7 Wet IB -> verschil in gerechtigdheid tot de winst. Je kunt 10% van de
aandelen hebben waarvan 6% winst van Y geven en 4% van winst X. 6% is sowieso AB o.g.v.
hoofdregel, 4% ook AB o.g.v. meesleepregeling (art. 4.9).
Verliesverrekening in box 2 -> 1 jaar terug en 9 jaar vooruit -> 4.53 uitzondering op
verliesverrekening IB = belastingkorting van 25%.
Belastingheffing bij buitenlandse belastingplichtigen
Afdeling 7.5 ziet op de kwalificerende belastingplichtige -> Schumacherdoctrine!
Casus art. 8.9 IB Heffingskorting
Echtgenote heeft geen inkomen. Ze heeft wel recht op heffingskorting. Omdat haar partner
voldoende inkomen heeft om de standaardheffingskorting van minst verdienende partner te
overtreffen, krijgt de minst verdienende partner toch haar heffingskorting uitbetaald.
,Hoorcollege 2.
In dit vak staat vermogen centraal, niet zoals in het bachelorvak arbeid! Een vorm van
vermogen: onroerend goed, spaarrekening, effecten, aandelen etc.
Onder Wet IB 1964 werd vermogen belast als inkomsten uit vermogen. Er werd onderscheid
gemaakt tussen 5 soorten inkomstenbronnen. De maximale belasting voor vermogen
bedroeg 72%! Inkomen uit vermogen werd dus progressief belast, zoals dividend. Maar
vervreemdingsvoordelen van vermogen was onbelast!
Dit probleem werd opgelost door een boxenstelsel in te voeren bij de invoering van de Wet
IB 2001. Onder dit huidige systeem maakt het niet uit of je inkomsten geniet of
vervreemdingsvoordelen -> alles is belast. In box 3 wordt het vermogen forfaitair belast
tegen effectief 1,2%!
Voor box 2 geldt een 5% eis sinds 1997. Hiervoor werd alleen het vervreemdingsvoordeel ter
zake van dit AB belast. Inkomsten uit AB werd onder de Wet IB belast uit inkomsten uit
vermogen. Onder de Wet IB 1964 was het dus zo dat inkomsten uit vermogen niet werden
belast, tenzij er sprake was van AB inkomen! Sinds 1997 dus ook zowel inkomsten als
vervreemdingsvoordelen van AB belasten tegen 25%!
Verschillende vormen van vermogen:
1) Aandelen: deze kunnen vallen onder w.u.o. indien het tot het bedrijfsvermogen behoort.
Het kan eveneens behoren tot r.o.w. in box 1. Hiernaast kan AB natuurlijk behoren tot box 2
(>5%) of tot box 3 (<5%)!
2) Schuldvorderingen: deze kunnen eveneens behoren tot w.u.o., r.o.w. (en dus tbs) en ook
tot lucratief belang (wordt verder niet behandeld in dit vak) en ten slotte in box 3 (niet in
box 2!)
3) Onroerend goed: ook w.u.o., r.o.w. en ook in tbs, niet in box 2, maar wel in box 3. Maar
vastgoed/onroerend goed kan natuurlijk ook in box 1 onder eigen woning vallen! Indien de
eigen woning regeling er niet was, was de eigen woning onderdeel van box 3 geweest!
In Nederland geldt van oudsher het klassieke stelsel -> dit houdt in dat je na het betalen van
vennootschapsbelasting ook nog een keer belasting moet betalen, ongeacht de geheven
VPB. Als je winst uitkeert aan DGA, moet hij in box 2 betalen. Als je uitkeert aan kleine
aandeelhouder <5%, moet hij belasting betalen in box 3! Dit klassieke stelsel houdt in dat de
BV 2% VPB betaalt over de door haar behaalde winst. Bij 100 winst, houdt je 75 over om uit
te keren aan de aandeelhouder. De DGA betaalt over 75 uitkering 25% belasting in box 2! De
gezamenlijke druk van VPB + IB is dan 43,75%!
, Bij box 3 is de gecombineerde heffing moeilijk te berekenen is. Box 3 heeft geen enkele
relatie heeft met de winst. De heffing is gebaseerd op de waarde van de aandelen en niet
met de winst die is gemaakt!
Het tarief van 25% in de AB-sfeer is niet zomaar gekozen. De gedachte is dat het
gecombineerde tarief van VPB en Box 2 gelijk moet zijn aan de belastingdruk die
ondernemers in de IB-sfeer betalen! -> W.U.O onderneming wordt progressief belast tegen
max. 52%, maar er geldt voor de winst van 100 een MKB winstvrijstelling van 14%. Dus je
betaalt 52% van 86 = 44,72%!
Achtergrond introduceren AB heffing
Inkomsten uit vermogen tot 2001 werd progressief belast. Vervreemdingsvoordeel het
vermogen was dus onbelast. Stel je had een vennootschap, je betaalde na VPB heffing bij
uitkering aan jezelf maximaal 72% vermogensbelasting. Dit leidde ertoe dat mensen niets
meer aan zichzelf gingen uitkeren -> de staat liep inkomsten mis, want ondernemer wachten
totdat ondernemers hun aandelen onbelast gingen verkopen. Om toch te kunnen heffen
werd een AB heffing geïntroduceerd. Als een ondernemer 33,33% van de aandelen van het
bedrijf had, kon je zelf bepalen wanneer je dividend ging uitkeren -> dit wilde ze voorkomen.
Een andere reden was om te zorgen voor gelijkheid tussen de IB ondernemer en de
aandeelhouder.
Onder IB 2001 werd eis van 33,33% losgelaten, maar werd 5% ingevoerd. Er werd gekozen
voor 5% eis omdat dit percentage aansluit bij het percentage van de deelnemingsvrijstelling.
Minder dan 5%? Belegger -> box 3! Meer dan 5%? Zelfde als ondernemer -> box 2!
AB regeling in Wet IB 2001 is onderverdeeld in 10 afdelingen in Hoofdstuk 4:
Afdeling 4.3 gaat in op de vraag wanneer er sprake is van een AB.
Afdeling 4.4 gaat over inkomen uit AB.
Afdeling 4.5 gaat in op reguliere voordelen
Afdeling 4.6 op de vervreemdingsvoordelen.
Afdeling 4.8 gaat over de doorschuifregeling!! Dit ziet op het kader van de vervreemding van
AB, het gaat met name over uitstel regelingen en doorschuiven. Je kunt naar jezelf
doorschuiven of naar een ander.
Afdeling 4.9 genietingstijdstip.
Afdeling 4.10 verliesverrekeningsmogelijkheden.
PGA (HS 6) komt eerst in mindering op box 1, vervolgens box 3 en tenslotte in box 2! PGA
kun je enkel aftrekken indien er een positief inkomen is uit AB. Je kunt nooit door PGA een
negatief inkomen uit AB hebben! PGA kun je wel doorschuiven naar een ander jaar.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller phd-ss. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.14. You're not tied to anything after your purchase.