100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Leren en ontwikkelen BOK - TP Fontys Leeruitkomsten uitgewerkt $20.11   Add to cart

Summary

Samenvatting Leren en ontwikkelen BOK - TP Fontys Leeruitkomsten uitgewerkt

2 reviews
 53 views  2 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

In dit document staan de leeruitkomsten van BOK leren en ontwikkelen uitgewerkt. Hierbij is gebruik gemaakt van alle gegeven literatuur, om elke leeruitkomst te onderbouwen. Het is een uitgebreide samenvatting, waarbij alle informatie, die je moet weten voor het tentamen, duidelijk staat uitgeleg...

[Show more]
Last document update: 1 year ago

Preview 10 out of 101  pages

  • No
  • Hoofdstuk 1.1, 2.1, 3.3.4, 4.1, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2, 6.3, 7.1, 7.2, 7.3, 9.1, 9.2, 10.1, 10.2,
  • June 27, 2023
  • July 4, 2023
  • 101
  • 2022/2023
  • Summary

2  reviews

review-writer-avatar

By: caitlinmcmillan077 • 4 months ago

review-writer-avatar

By: 123dewi • 1 year ago

avatar-seller
Body Of
Knowledge
2022/2023


Leren en Ontwikkelen

,Inhoud
Week 1: Visie op ontwikkelingen en perspectieven........................................................................6
De student kan de aard van de veranderingen tijdens de ontwikkeling onderscheiden en kan deze
herkennen in een korte casus.............................................................................................................6
De student begrijpt wat de relatieve invloed van nature en nurture op de ontwikkeling is...............7
De student kan de verschillende perspectieven op ontwikkeling onderscheiden...............................7
De student kent het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner en kan dit herkennen in een korte
casus...................................................................................................................................................7
Week 2: Leren en het geheugen...................................................................................................12
De student weet wat klassieke conditionering is, kent de bijhorende begrippen en mechanismes en
begrijpt hoe dit gedrag beïnvloedt...................................................................................................12
De student weet wat operante conditionering is, kent de bijhorende begrippen en mechanismes en
begrijpt hoe dit gedrag beïnvloedt...................................................................................................14
De student begrijpt hoe vanuit de cognitieve psychologie leren op verschillende wijzen verklaard
kan worden.......................................................................................................................................16
De student weet wat de drie functies van het geheugen zijn en kan deze herkennen in een korte
casus.................................................................................................................................................16
De student heeft kennis van de drie stadia van geheugen en de kenmerken van de verschillende
stadia (functie, wijze van codering, opslagcapaciteit, de duur, structuur en biologische basis)........18
De student kent de begrippen infantiele amnesie, prospectief geheugen, retrograde amnesie en
anterograde amnesie en kan deze herkennen in een korte casus....................................................19
De student weet wat impliciete en expliciete herinneringen zijn.....................................................20
De student heeft kennis van hoe informatie uit het geheugen kan worden opgehaald en kan dit
herkennen in een korte casus...........................................................................................................20
De student begrijpt de zeven manieren van falen van het geheugen en kan deze herkennen in een
korte casus........................................................................................................................................21
De student weet wat mnemonische technieken zijn (methode van loci, kapstokwoorden) en weet
op welke andere manieren leren bevorderd kan worden.................................................................22
Week 3: De babytijd......................................................................................................................23
De student heeft kennis van de prenatale bedreigingen voor de ontwikkeling................................23
De student weet wat een APGAR-score is en wat teratogene effecten zijn......................................24
De student weet wat de fysieke vaardigheden zijn van een pasgeboren baby en hoe de zintuigen
zich ontwikkelen...............................................................................................................................25
De student kent de vier principes van groei......................................................................................26
De student weet hoe de motorische ontwikkeling in de babytijd verloopt en kan de mijlpalen
onderscheiden..................................................................................................................................27
Student kent de cognitieve ontwikkeling in de babytijd volgens de theorie van Piaget, kan deze
herkennen in een korte casus en begrijpt de steun en kritiek op deze theorie................................28


1

,De student begrijpt de informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling in de babytijd.. 31
De student begrijpt hoe de taalontwikkeling verloopt.....................................................................32
De student herkent hoe de ontwikkeling van emoties en de ontwikkeling van het ik in de babytijd
verloopt............................................................................................................................................33
De student kan de verschillende hechtingsstijlen herkennen in een korte casus en begrijpt de rol
van hechting binnen de sociaal-emotionele ontwikkeling................................................................34
De student begrijpt de persoonlijkheidsontwikkeling volgens Erikson in de babytijd.......................35
De student kan het type temperament bij baby’s herkennen in een korte casus en kent de rol van
temperament in de persoonlijkheidsontwikkeling............................................................................36
Week 4: De peuter- en kleutertijd................................................................................................37
Student kent de cognitieve ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd volgens de theorie van Piaget,
kan deze herkennen in een korte casus en begrijpt de steun en kritiek op deze theorie..................37
Student kent de visie van Vygotsky op de cognitieve ontwikkeling in de peuter en kleutertijd en kan
deze herkennen in een korte casus...................................................................................................38
De student begrijpt hoe de taalontwikkeling bij peuters en kleuters verloopt.................................38
De student kan de persoonlijkheidsontwikkeling in de peuter- en kleutertijd volgens Erikson
herkennen in een korte casus...........................................................................................................39
De student begrijpt hoe het zelfbeeld zich in de peuter- en kleutertijd ontwikkelt..........................40
De student begrijpt hoe genderidentiteit en genderdiversiteit zich ontwikkelen en welke factoren
deze ontwikkeling kunnen beïnvloeden............................................................................................40
De student kan de verschillende perspectieven op genderidentiteit onderscheiden.......................41
De student weet hoe vriendschappen ontstaan in de peuter- en kleutertijd...................................43
De student begrijpt de sociale aspecten van spel en kan verschillende spelcategorieën
onderscheiden..................................................................................................................................43
De student weet wat de theory of mind inhoudt.............................................................................44
De student weet wat autisme inhoudt, hoe vaak het voorkomt en hoe het zich kan uiten..............44
De student heeft kennis van de verschillende opvoedingsstijlen en de effectiviteit ervan en kan
deze herkennen in een korte casus...................................................................................................46
De student kent de morele ontwikkeling volgens Piaget, Kohlberg en de sociale leertheorie en kan
deze herkennen in een korte casus...................................................................................................47
Week 5: De schooltijd...................................................................................................................49
De studenten weet wat ADHD inhoudt, hoe vaak het voorkomt en hoe het zich kan uiten.............49
De student weet wat faalangst is, welke typen faalangst onderscheiden worden en welke
uitingsvormen faalangst heeft..........................................................................................................50
De student weet welke mogelijke oorzaken van faalangst er zijn en weet wat belangrijk is in de
begeleiding van iemand met faalangst.............................................................................................52
De student heeft kennis van de cognitieve ontwikkeling tijdens de schooltijd volgens Piaget en
Vygotsky en kan deze theorieën herkennen in een korte casus........................................................53



2

,De student is bekend met vraagstukken binnen het onderwijs gerelateerd aan de ontwikkeling
tijdens de schooltijd..........................................................................................................................54
De student heeft kennis van de psychosociale ontwikkeling volgens Erikson tijdens de schooltijd en
kan deze theorie herkennen in een korte casus................................................................................54
De student begrijpt hoe eigenwaarde ontwikkelt tijdens de schooltijd............................................55
De student heeft kennis van internaliserende problematiek tijdens de schooltijd en heeft kennis
van gedragsproblemen en hoe deze zich kunnen uiten....................................................................55
De student kent het belang van vriendschappen in de schooltijd, begrijpt hoe vriendschappen zich
ontvouwen........................................................................................................................................56
De student heeft kennis van theorieën rondom pesten en populariteit tijdens de schooltijd..........57
De student begrijpt de invloed van een veranderende thuisomgeving op de sociale en
persoonlijkheidsontwikkeling tijdens de schooltijd..........................................................................57
Week 6: De adolescentie..............................................................................................................58
De student weet hoe de ontwikkeling van het zelfbeeld en eigenwaarde van de adolescent
verloopt............................................................................................................................................58
De student begrijpt de psychosociale ontwikkeling volgens Erikson tijdens de adolescentie...........58
De student weet hoe de identiteit tijdens de adolescentie ontwikkelt volgens Marcia en kan dit
herkennen in een korte casus...........................................................................................................59
De student heeft kennis van de rol van cultuur in de identiteitsontwikkeling..................................60
De student weet op welke manier familieleden een rol spelen tijdens de adolescentie..................61
De student weet op welke manier depressie, suïcidaliteit en criminaliteit een rol kunnen spelen in
de adolescentie.................................................................................................................................62
De student kent de rol van relaties met leeftijdgenoten en kan verschillende type adolescenten
hierin onderscheiden........................................................................................................................63
De student heeft kennis van de seksuele ontwikkeling en de ontwikkeling van genderidentiteit in de
adolescentie.....................................................................................................................................64
De student weet wat fysieke rijping betekent en kan de gevolgen van vroege en late rijping
onderscheiden..................................................................................................................................65
De student heeft kennis van de puberteit........................................................................................66
De student heeft zicht op het effect van fysieke veranderingen op het zelfbeeld van de adolescent.
..........................................................................................................................................................67
De student heeft kennis van de hersenontwikkeling en het denken binnen de adolescentie...........68
De student heeft kennis van mogelijke problemen en bedreigingen die zich tijdens de adolescentie
kunnen voordoen (eetstoornissen, alcohol en drugsgebruik, roken, seksueel overdraagbare
aandoeningen)..................................................................................................................................69
De student heeft kennis van de cognitieve ontwikkeling tijdens de adolescentie volgens Piaget en
kan deze herkennen in een korte casus............................................................................................72
De student kent de begrippen metacognitie, egocentrisme, persoonlijke fabels en imaginair publiek
en kan deze begrippen herkennen in een korte casus......................................................................73
Week 7: De jongvolwassenheid....................................................................................................73

3

,De student weet wat postformeel denken inhoudt en kan dit herkennen in een korte casus..........73
De student kan Schaies stadia van ontwikkeling onderscheiden en herkennen in een korte casus..74
De student kent de rol van werk tijdens de jongvolwassenheid op het gebied van identiteit,
beroepskeuze, geslacht en motivatie en weet wat carrièreconsolidatie inhoudt.............................75
De student heeft kennis van de psychosociale ontwikkeling volgens Erikson tijdens de
jongvolwassenheid...........................................................................................................................76
De student weet welke rol de sociale klok speelt in de jongvolwassenheid.....................................76
De student kent de rol van vriendschap in de jongvolwassenheid en weet hoe vriendschappen zich
ontvouwen........................................................................................................................................77
De student kent de ontwikkeling van liefdesrelaties volgens de SWR-theorie van Murstein............77
De student kent de begrippen gepassioneerde en kameraadschappelijke liefde en kan verschillende
soorten relaties onderscheiden aan de hand van Sternbergs driedimensionale theorie en kan deze
herkennen in een korte casus...........................................................................................................78
De student kent de invloed van verschillende hechtingsstijlen op romantische relaties en kan dit
herkennen in een korte casus...........................................................................................................79
Week 8: De middelbare leeftijd....................................................................................................80
De student weet wat de lichamelijke veranderingen tijdens de middelbare leeftijd zijn en kent de
psychologische betekenis ervan voor het zelfconcept......................................................................80
De student weet wat de menopauze inhoudt en weet wat mannelijke climacterium en vrouwelijk
climacterium betekent......................................................................................................................81
De student kent de rol van seksualiteit in de middelbare leeftijd.....................................................82
De student heeft kennis van de cognitieve ontwikkeling tijdens de middelbare leeftijd op het
gebied van reactietijd, selectieve optimalisering, expertise en geheugen........................................82
De student heeft kennis van de rol van werk en carrière tijdens de middelbare leeftijd (burn-out,
werkeloosheid en verandering in de loopbaan)................................................................................84
De student heeft kennis van de psychosociale ontwikkeling volgens Erikson tijdens de middelbare
leeftijd en kan deze herkennen in een korte casus...........................................................................85
De student kent de persoonlijkheidsontwikkeling volgens Vaillant, Gould en Levinson tijdens de
middelbare leeftijd en kan deze herkennen in een korte casus........................................................85
De student heeft kennis van de rol van ontwikkelingen in het gezin (huwelijk en scheiding, lege-
nestsyndroom, boemerangkinderen, sandwichgeneratie, kangoeroewonen, grootouderschap en
huiselijk geweld) op de sociale en persoonlijkheidsontwikkeling tijdens de middelbare leeftijd.....87
Week 9: De ouderdom en de dood...............................................................................................89
De student heeft kennis van de mythe en realiteit van ouder worden en kent de rol van
leeftijdsdiscriminatie en stereotypering hierin.................................................................................89
De student weet wat primaire en secundaire veroudering betekent en kan deze begrippen
herkennen in een korte casus en weet welke veranderingen zich voordoen op het gebied van
reactietijd.........................................................................................................................................90
De student weet op welke manier lichamelijke veranderingen invloed kunnen hebben op
seksualiteit in de ouderdom.............................................................................................................91


4

,De student weet wat dementie en ziekte van Alzheimer betekent..................................................91
De student kan de theorieën over genetische voorprogrammering van veroudering en theorieën
over slijtage onderscheiden..............................................................................................................92
De student weet hoe geheugenverlies zich in de ouderdom manifesteert en kent het begrip
selectieve optimalisering..................................................................................................................92
De student heeft kennis van de psychosociale ontwikkeling volgens Erikson, Peck en Levinson
tijdens de ouderdom en kan deze theorieën herkennen in een korte casus.....................................93
De student kan de verschillende type ouderen volgens Neugarten onderscheiden en herkennen in
een korte casus en kent de functies van life-review..........................................................................94
De student weet wat wijsheid betekent...........................................................................................95
De student weet wat de disengagement theory, activity theory en continuity theory betekenen en
kan deze theorieën herkennen in een korte casus............................................................................96
De student kent de rol van werk en pensionering tijdens de ouderdom..........................................96
De student kent de invloed van veranderende relaties in de ouderdom en weet wat de rol van het
sociale netwerk en de familie is tijdens de ouderdom......................................................................97
De student kan de verschillende opvattingen over de dood in de verschillende levensfasen
onderscheiden..................................................................................................................................98
De student heeft begrip van de invloed van cultuur op opvattingen over de dood........................100




5

,Week 1: Visie op ontwikkelingen en perspectieven
De student kan de aard van de veranderingen tijdens de
ontwikkeling onderscheiden en kan deze herkennen in een korte
casus.
Cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek geboren zijn.

Cohort effecten: Verwijzen naar de invloed van het gemeenschappelijke tijdsbestek waarin een groep
mensen is opgegroeid of leeft, op hun ontwikkeling, gedrag en attitudes. Cohorteffecten kunnen van
invloed zijn op verschillende aspecten van de ontwikkeling en het gedrag van mensen, zoals hun
attitudes, overtuigingen, waarden, normen, gedrag en cognitieve vaardigheden.
 Deze effecten kunnen positief of negatief zijn, afhankelijk van de specifieke context en de
kenmerken van de cohorten.

Bij continue verandering is de ontwikkeling
geleidelijk, en vloeien de prestaties op een bepaalt
niveau voort uit de prestaties van vorige niveaus.
Dit is kwantitatief, oftewel het heeft te maken met
de hoeveelheid. Vaardigheden veranderen dus niet
van aard, maar wel van omvang.

Discontinue verandering vindt plaats in stappen of
stadia. Dit is kwalitatief en is qua inhoud en
hoedanigheid anders dan gedrag in eerdere stadia.
 Vanuit het standpunt van discontinue
verandering bezien, kan een ontwikkeling abrupt, met sprongetjes, verlopen.

Een kritieke periode is een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de
grootste, en zelfs onomkeerbare, gevolgen heeft. Kritieke periode komen voor wanneer de
aanwezigheid van bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk is voor een normale ontwikkeling,
of wanneer blootstelling aan bepaalde stimuli abnormale ontwikkeling tot gevolg heeft.
 Permanente en onomkeerbare gevolgen wanneer een individu bepaalde invloeden mist.

Een voorbeeld: als een vrouw ziek wordt aan het begin van de zwangerschap en dit grote
gevolgen heeft voor het kind, maar als ze ziek was geworden 2 maanden erna zou er niks aan
het kind mankeren, dan is die eerste tijd van de zwangerschap de kritieke periode.

Een gevoelige periode een bepaalde tijd, meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra gevoelig
zijn voor bepaalde omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke
vaardigheden.
 Ontbreken van bepaalde
omgevingsinvloeden kan de
ontwikkeling verstoren, maar
latere ervaringen kunnen deze
tekorten opheffen.




6

, Een voorbeeld: als je jong bent kun je makkelijker een tweede taal leren, later kan dit ook nog
wel maar gaat dit moeilijker.

Plasticiteit: de mate waarin een zich ontwikkeld gedragspatroon
of fysieke structuur veranderlijk is.



De student begrijpt wat de relatieve invloed van nature en nurture
op de ontwikkeling is.
Nature: nadruk op het ontdekken van erfelijke eigenschappen en vermogen.
 Nature verwijst naar eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders
erven. Het omvat elke factor die het resultaat is van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde
genetische informatie (maturatie).

 Nature bepaald onze oogkleur, type haar, etc.



Nurture: nadruk ligt op de invloed van de omgeving op iemands ontwikkeling.
 Nurture verwijst naar de omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen.

Sommige van die invloeden zijn biologisch, andere zijn sociaal van aard of maatschappelijke
invloeden.
- Biologisch: drank tijdens zwangerschap
- Sociaal: manier waarop ouders hun kind opvoeden
- Maatschappelijk: sociaaleconomische omstandigheden van mensen




De student kan de verschillende perspectieven op ontwikkeling
onderscheiden.
De student kent het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner en
kan dit herkennen in een korte casus.
Psychodynamisch perspectief - Sigmund Freud
- Erik Erikson
Behavioristisch perspectief - John B. Watson
- B. F. Skinner
- Albert Bandura


7

, Cognitieve perspectief - Jean Piaget
Systematische perspectief - Urie Bronfenbrenner
- Lev Semenovich Vygotsky
Evolutionair perspectief - Charles Darwin


Psychodynamisch perspectief: benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag wordt
gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich
nauwelijks bewust is en weinig controle over heeft.

Sigmund Freud

De psychoanalytische theorie van Freud gaat er vanuit dat onbewuste krachten bepalend zijn voor
iemands persoonlijkheid en gedrag.

 Id: het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert
vanuit het genotsprincipe, met als doel zo veel mogelijk bevrediging en zo weinig mogelijk
spanning te ervaren.
Het staat voor primitieve driften die te maken hebben met honger, seks, agressie en
irrationele impulsen.
 Ego: het rationele deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe. Het
ego is een buffer tussen de echte wereld en het primitieve id. Het helpt veiligheid te bewaren
en zorgt dat iemand kan integreren in de samenleving. .
 Superego: het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het
onderscheid maakt tussen goed en kwaad.
 Vertegenwoordigd iemands geweten, hiermee maken we onderscheid tussen goed en
kwaad.
Ontwikkeld zich rond 5/6 jarige leeftijd, en wordt overgenomen van belangrijke figuren in hun
leven.

Freud onderscheidde vijf fasen in de psychoseksuele ontwikkeling, waarbij bevrediging steeds met
een ander deel van het lichaam wordt geassocieerd en fixatie tot problemen kan leiden.
 Fixatie is gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een
onopgelost conflict.

Erik Erikson

Psychosociale ontwikkeling omvat veranderingen in onze interacties met andere en hoe we tegen het
gedrag van andere en tegen onszelf aankijken. Volgens Erikson worden mensen zowel gevormd als
belemmerd door hun samenleving en cultuur.

Volgens Erikson ontwikkelen mensen zich gedurende hun hele leven in acht afzonderlijke stadia, die
elk een crisis of conflict omvatte dat het individu moet oplossen.

In tegenstelling tot Freud, die meent dat de ontwikkeling min of meer compleet is na de adolescentie,
is Erikson van mening dat groei en verandering het hele leven doorgaan. De adolescentie is volgens
Erikson juist startpunt van de ontwikkeling van een eigen identiteit.



Behavioristisch perspectief: benadering binnen de psychologie die ervanuit gaat dat je moet kijken
naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te
kunnen begrijpen.

8

, Behavioristische theorieën verwerpen het idee dat alle mensen een aantal vooraf bepaalde stadia
doorlopen, omdat mensen worden beïnvloed door de omgeving stimuli waarvan ze toevallig worden
blootgesteld. Ontwikkelingspatronen zijn dus persoonlijk en weerspiegelen een bepaalde combinatie
van omgevingsstimuli. Gedragingen zijn het resultaat van de voortdurende blootstelling aan
specifieke omgevingsfactoren (stimulus-respons-leren).
 John B. Watson

Behavioristen spreken ook wel over stimulus-respons-leren, een stimuli zijn voorwerpen of
gebeurtenissen en respons zijn gedragingen, twee vormen daarvan worden hieronder toegelicht:

- Klassieke conditionering is een vorm van leren waarbij het organisme op een bepaalde manier leert
reageren op een neutrale stimulus (een stimulus die een respons normaal gesproken niet uitlokt).
 een vorm van leren waarin gedrag dat geassocieerd wordt met de stimulus, verbonden wordt aan
een andere neutrale stimulus.

Voorbeeld: Nathan werd op een avond net voor het donker overvallen met een pistool. Het
was een schokkende gebeurtenis. Nog lang erna ervoer Nathan angst als hij in de late middag
door de straat liep, ook al is hij compleet veilig.

- Operante conditionering is een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt
wordt doordat die respons wordt geassocieerd met positieve of negatieve consequenties.
 individuen leren doelbewust te reageren op hun omgeving om gewenste consequenties tot stand
te brengen.

 B.F. Skinner

Voorbeeld: Thijs is extra lief voor zijn zusje als hij een snoepje wil.

Stimulus geven (+) Stimulus afnemen (-)
Kans op gedrag neemt toe Positieve bekrachtiging Negatieve bekrachtiging
Kans op gedrag neemt af Positieve straf/correctie Negatieve straf/correctie


Gedragsmodificatie: een techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de
frequentie van ongewenst gedrag te verlagen (belonen of straffen).



Albert Bandura

Sociaal-cognitieve leertheorie: hier ligt de nadruk op leren door gedrag van een ander te observeren
en na te doen, dit verloopt in vier stappen:

1. Aandacht: je neemt gedrag van een model waar.
2. Retentie: je kunt je het gedrag op een later tijdstip nog herinneren
3. Reproductie: je kunt het gedrag dat je eerder zag reproduceren.
4. Motivatie: je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te voeren, doordat je ziet dat het
iets oplevert en/ of doordat je op een bepaalde manier opkijkt tegen het model.

Volgens Bandura is gedrag aanleren dus geen kwestie van straf en beloning, zoals bij operante
conditionering, maar van observeren.




9

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller DD04. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $20.11. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

73091 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$20.11  2x  sold
  • (2)
  Add to cart