100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Begrippenlijst $3.75
Add to cart

Other

Begrippenlijst

 2 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Begrippenlijst van het hele vak

Preview 2 out of 15  pages

  • June 29, 2023
  • 15
  • 2022/2023
  • Other
  • Unknown
avatar-seller
Definitielijst

Probleem 1

 Empirische cyclus: de onderzoekscyclus van kwantitatief onderzoek die bestaat uit vijf fasen. Theorie,
inductie, deductie, toetsing, evaluatie.
 Theorie: onderdeel van de empirische cyclus van kwantitatief onderzoek. Begint met een observatie of
een idee, waarna meestal gebruik wordt gemaakt van literatuurstudie, om te bepalen wat er al
bekend is over het onderwerp.
 Inductie: onderdeel van de empirische cyclus van kwantitatief onderzoek. Er wordt een voorlopige,
vage onderzoeksvraag opgesteld.
 Deductie: onderdeel van de empirische cyclus van kwantitatief onderzoek. De vaagheden uit de
voorlopige onderzoeksvraag worden ingevuld. Er moet precies worden aangegeven hoe alles bedacht
is en wat er voor verbanden zijn.
 Toetsing: onderdeel van de empirische cyclus van kwantitatief onderzoek. Het onderzoek wordt
uitgevoerd en de gegevens worden verzameld en getoetst.
 Standaardisering: er worden standaard introducties voor interviews opgesteld en de instrumenten
worden ook gestandaardiseerd, zodat elke andere onderzoeker het onderzoek uit zou kunnen voeren.
 Evaluatie: onderdeel van de empirische cyclus van kwantitatief onderzoek. De resultaten van het
onderzoek worden vergeleken met bestaand onderzoek. Er wordt getoetst aan de hand van logische
consistentie, toetsbaarheid, parsimonie en compatibiliteit.
 Logische consistentie: de resultaten moeten een logisch geheel vormen en er mag geen sprake zijn van
innerlijke tegenstrijdigheid.
 Toetsbaarheid: theorieën moeten zich lenen voor nieuwe toetsing in de toekomst.
 Absolute criteria: twee criteria voor evaluatie van een kwantitatief onderzoek. Logische consistentie
en toetsbaarheid.
 Parsimonie: als er keuze is uit meerdere theorieën, wordt er gekozen voor de theorie die een
fenomeen gemakkelijk uitlegt.
 Compatibiliteit: als er keuze is uit meerdere theorieën, wordt er gekozen voor de theorie die aansluit
bij wat er al bekend is.
 Relatieve criteria: twee criteria voor evaluatie van een kwantitatief onderzoek. Parsimonie en
compatibiliteit.
 Beschrijvend onderzoek: fenomenen worden met elkaar vergeleken, maar er wordt nog geen
verklaring geboden.
 Onderzoek naar de tijdfactor: er wordt onderzoek gedaan waarbij de factor tijd een rol speelt.
 Waarheid: wetenschappelijke waarneming moet objectief zijn. Wat er waargenomen is mag niet
gekleurd zijn.
 Intersubjectiviteit: er wordt niet gestreefd naar absolute objectiviteit, maar er wordt genoegen
genomen met het hoogst haalbare.
 Rationaliteit: verklaringen moeten logisch onderbouwd zijn en geen tegenstrijdige conclusies
opleveren.
 Fenomenologie: het onderzoeken van de mens is alleen zinvol in relatie tot zijn omgeving.
 Symbolisch interactionisme: mensen interacteren met elkaar door middel van het gebruik van
symbolen en onderzoek is dan ook alleen zinvol als je als wetenschapper de symbolen gebruikt.
 Participerende observatie: de onderzoeker kruipt zoveel mogelijk in de rol van het object om te
begrijpen wat er gebeurt.
 Neopositivisme: door te beoordelen of de basisuitspraken achter wetenschappelijke theorieën waar
zijn of niet kan ook beoordeeld worden of de theorie kloppend is of niet.
 Kritisch rationalisme: absolute kennis bestaat niet en het enige waar men zeker van kan zijn is dat iets
onwaar is.
 Falsificationisme: de kritisch rationalist begint met een opgebouwde theorie en kijkt of hij deze omver
kan brengen. Een niet gefalsifieerde theorie is voorlopig waar.
 Nominaal: de verschillen tussen getallen geven geen verschil in waarde aan. Het is alleen een label.
 Ordinaal: er zit een rangorde in de getallen die aan de metingen zijn toegekend.
 Interval: de intervallen tussen metingen zijn steeds hetzelfde. Heeft geen vast nulpunt.
 Ratio: de verhoudingen van de metingen zelf liggen ook vast en hebben ook een vast nulpunt.
 Absoluut: alle informatie ligt besloten.
 Preferentieoordelen: een vraag naar wat beter is of juist niet.

,  Transformeren: het veranderen van getallen.
 Microniveau: het kleinste abstractieniveau. Er wordt onderzoek gedaan naar de individu.
 Mesoniveau: het middelgrote abstractieniveau. Er wordt onderzoek gedaan naar interactie tussen
meerdere personen.
 Macroniveau: het grootste abstractieniveau. Er wordt onderzoek gedaan op (inter)nationaal niveau.
 Kwantitatief: als er onderzoek gedaan wordt door het vergelijken van cijfers en het vragen naar
hoeveelheden, is er sprake van kwantitatief onderzoek.
 Kwalitatief: als er onderzoek gedaan wordt naar de hoe-vraag of naar de modus operandi, is dit
kwalitatief onderzoek.
 Etnografische studie: een studie waarin niet alleen het gewilde fenomeen onderzocht wordt, maar ook
andere fenomenen van personen ondervraagd worden.
 Mixed methods: combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek.
 Experiment: onderzoek uitgevoerd in een experimenteerruimte, waarin verschillende groepen
verschillende kenmerken toegekend krijgen.
 Longitudinaal onderzoek: onderzoek waarin men door de tijd heen metingen verricht. Het onderzoek
kost veel tijd, veel onderzoekers en veel respondenten.
 Prospectief onderzoek: er wordt een tijd met de onderzoekssubjecten meegelopen en in die tijd wordt
er steeds onderzoek naar ze gedaan.
 Retrospectief onderzoek: de respondenten worden achteraf gevraagd om de onderzoeksgegevens
over een bepaalde tijd te delen.
 Panel: een groep personen die herhaaldelijk onderzocht wordt.
 Panelstudie: een studie naar een panel.
 Cohort: een groep personen uit een bepaald geboortejaar die herhaaldelijk onderzocht wordt.
 Cohortstudie: een onderzoek naar een cohort.
 Trendstudie: een studie waarbij op meerdere momenten steekproeven worden gehouden.
 Cross-sectioneel onderzoek: er worden verschillende momentopnames uit de tijd met elkaar
vergeleken.
 Historisch onderzoek: er worden vergelijkingen gemaakt met hoe dingen vroeger waren.
 Contemporain onderzoek: hedendaags onderzoek.
 Toetsend onderzoek: er worden twee hypotheses gesteld en onderzocht. Een nulhypothese en een
alternatieve hypothese.
 Nulhypothese: iets is niet veranderd.
 Alternatieve hypothese: iets is wel veranderd.
 Exploratief onderzoek: er wordt een onderzoeksvraag gesteld die open en verkennend is. Is vaak
kwalitatief en zorgt voor minder harde conclusies.
 Primair onderzoek: wordt gedaan op basis van gegevens die de onderzoeker zelf heeft verzameld.
 Secundair onderzoek: wordt gedaan op basis van gegevens die eerder al door anderen zijn verzameld.
 Operationalisatie: alle handelingen en operaties worden vastgelegd en er wordt bepaald hoe het
construct voortkomt uit de combinatie van metingen. Er is duidelijk wat er moet gebeuren om het
construct vast te stellen.
 Construct: variabelen of factoren in onderzoek die niet direct meetbaar zijn, maar wel van belangrijke
invloed op de resultaten.
 Hypothetisch construct: er wordt verwezen naar een niet waarneembaar kenmerk, welke
verondersteld wordt aanwezig te zijn.
 Conceptuele definitie: de definitie die aan het hypothetisch construct wordt gegeven, op basis van wel
waarneembare kenmerken.
 Operationele definitie: een vastlegging van alle handelingen en operaties en een bepaling van hoe het
construct is voortgekomen uit de combinatie van metingen.
 Validiteit: er moet gemeten worden wat correspondeert met het construct.
 Constructvaliditeit: er moet betrouwbaar zijn gemeten. Als de resultaten onbetrouwbaar zijn en
steeds fluctueren of iets anders bedoelen dan de vraagstelling bedoelt, is er niet constructvalide
gemeten.
 Inhoudsvaliditeit: de meting moet op alle vlakken van het construct reflecteren.
 Criteriumvaliditeit: de metingen moeten samenhangen met een bepaalde gedragsvoorspelling.
 Constructvaliditeit in engere zin: heeft betrekking op de vraag of de meetinstrumenten wel echt het
bedoelde concept opmeten.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evaverkoren0. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.75
  • (0)
Add to cart
Added