100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting alle leerdoelen $5.90
Add to cart

Summary

Samenvatting alle leerdoelen

1 review
 21 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting van alle leerdoelen van alle problemen

Preview 3 out of 25  pages

  • July 1, 2023
  • 25
  • 2022/2023
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: aimevanderpol • 7 months ago

avatar-seller
Samenvatting leerdoelen

Probleem 1

Leerdoel 1: Wat zijn neuronen en neurotransmitters en wat is de relatie tussen neuropsychologie,
neurotransmitters en antisociaal gedrag?

 Relatie tussen neuropsychologie, neurotransmitters en antisociaal gedrag:
 Neuropsychologie: de relatie tussen enerzijds de werking van de hersenen en anderzijds cognitie,
emotie, waarneming en gedrag.
 Meting van de executieve functies: complexe cognitieve vaardigheden die betrokken zijn bij het
beheersen en reguleren van doelgericht handelen.
 Relatie antisociaal gedrag: tekorten in executieve functies en een verminderde sociale cognitie.
 Sociale cognitie: het begrijpen van andermans gedrag en het adequaat reageren in sociale
situaties.
 Vooral individuen met crimineel gedrag en kinderen met ernstige antisociale
gedragsproblematiek.
 Er is een link tussen antisociale gedragsproblematiek en gebrekkige herkenning van angstige
gezichtsuitdrukkingen.
 Zowel voor jongere als oudere individuen met antisociaal gedrag.
 Neurotransmitters: stoffen die boodschappen tussen hersencellen doorgeven.
 Neurotransmitters bevinden zich in synaptische blaasjes, die zich bevinden aan het uiteinde van
de uitlopers van zenuwcellen > wittestofbanen > axonen.
 Soorten neurotransmitters en betrokkenheid bij antisociaal gedrag:
 Serotonine: remmende neurotransmitter die betrokken is bij stemming, emotie en slaap. Een
lagere concentratie zorgt voor meer agressief gedrag.
 Glutamaat: stimulerende neurotransmitter. Een hogere concentratie zorgt voor meer agressief
gedrag.
 Dopamine: zowel stimulerende als remmende neurotransmitter. Een hogere concentratie
zorgt voor meer agressief gedrag.
 GABA: remmende neurotransmitter. Een lagere concentratie zorgt voor meer agressief gedrag.
 Neuronen: de bouwstenen van het zenuwstelsel. De meest basale verwerkingseenheden in de hersenen.
Een cel die gespecialiseerd is om informatie te ontvangen, te verwerken en aan andere cellen door te
geven.
 Soorten neuronen:
 Sensorische neuronen: geleiden alleen signalen van de zintuigen naar de hersenen. Deze
neuronen geleiden signalen die leiden tot sensaties van zicht, gehoor, smaak, aanraking, geur, pijn
en evenwicht.
 Motorische neuronen: geleiden signalen vanuit de hersenen en het ruggenmerg naar de spieren,
organen en klieren. Geleiden de instructies voor al onze handelingen.
 Schakelcellen: worden gebruikt voor de communicatie tussen sensorische neuronen en
motorische neuronen.
 Hoe neuronen werken:
 De ontvangers bestaan uit vertakte vezels > dendrieten. Ze werken als een net en verzamelen
signalen die ontstaan na directe stimulatie van de zintuigen.
 Dendrieten geven hun berichten door aan het centrale deel van het neuron > soma.
 De soma bundelt ook de impulsen die het ontvangt van andere neuronen.
 Sommige van de signalen die het neuron ontvangt, kunnen de soma exciteren: aanzetten
via signalen die zeggen: vuur.
 Inhiberen: afremmen via het signaal: vuur niet.
 De bundeling werkt als een som, waarbij exciterende en inhiberende prikkels worden
opgeteld of afgetrokken. De uitkomst van de som is het totale stimulatieniveau.
 Als de excitatie het wint van inhibitie, vuurt het neuron zelf een signaal, dat via een
verzendende vezel > axon, loopt.
 Actiepotentiaal: als de soma wordt gestimuleerd, veroorzaakt dit een reeks gebeurtenissen die
samen de actiepotentiaal worden genoemd.
 Rustpotentiaal: de normale rusttoestand van ionen.

,  Alles-of-nietsprincipe: het volledig of helemaal niet vuren van een neuron. Als er genoeg
stimulatie is kan het niet meer terug, maar als het niet genoeg is gebeurt er helemaal niks.
 Depolariseren: het communiceren tussen neuronen.
 Axonterminaal: eind van de neuron, van waar het signaal gaat.
 Synaptische transmissie: transport van de informatie door de synaptische spleet door middel van
neurotransmitters.
 Neurotransmitters: chemische boodschapper die neurale berichten van de ene kant van de
synaptische spleet naar de andere kant brengt. Dit gebeurt als de elektrische impuls bij de
eindknop aankomt en de kleine kanaaltjes vlak bij de synaps doorlaatbaar worden.
 Plasticiteit: een belangrijke eigenschap die neuronen hebben om nieuwe verbindingen te maken,
verbindingen af te breken of oude verbindingen te versterken. Dit kan als gevolg van ervaring.

Leerdoel 2: Hoe werken hormonen en wat is de relatie tussen bepaalde hormonen en antisociaal gedrag?

 Relatie tussen hormonen en antisociaal gedrag:
 Cortisol en antisociaal gedrag: het hormoon wordt van nature aangemaakt in situaties waar spanning
en stress een rol spelen.
 Hoe ernstiger het externaliserend probleemgedrag is, des te lager het cortisolniveau in rust is.
 Blootstelling aan stressfactoren kan leiden tot een verhoogde afgifte van cortisol op jonge leeftijd,
waardoor antisociaal gedrag kan ontstaan.
 Er is een relatie tussen een laag cortisolniveau en sensatiezoeken, verminderde gevoeligheid voor
straf en agressief gedrag bij kinderen, jongeren en volwassenen.
 Zwak verband, alleen bij kinderen gevonden.
 Sterk verband als kinderen ouder worden en het in combinatie gaat met testosteron.
 Testosteron en antisociaal gedrag:
 Redelijk sterk verband tussen testosteronconcentraties en antisociaal, delinquent en crimineel
gedrag bij jongeren tussen de 12 en 20 jaar. Vooral voor jongens.
 Een verhoogd testosteronniveau op zichzelf is niet genoeg als risicofactor voor gewelddadig
gedrag.
 Alleen bij kinderen aangetoond.
 Overige hormonen en antisociaal gedrag:
 Alpha-amylase: relatief nieuwe neurobiologische factor in onderzoek met betrekking tot
stressgevoeligheid.
 Een combinatie van lage waarden van alpha-amylase en lage cortisolwaarden is geassocieerd
met verhoogd agressief/antisociaal gedrag.
 Oxytocine: speelt een belangrijke rol in sociaal gedrag, waaronder empathie.
 Hoe lager het oxytocinegehalte, des te meer agressief gedrag een individu laat zien.
 Oxytocinetoediening hangt samen met zowel beschermend gedrag naar personen uit een in-
group als een competitieve houding naar out-group personen.
 Hormoonstelsel: het stuurt via de bloedbaan vervolgsignalen waardoor de reactie die door het
zenuwstelsel in gang was gezet, wordt ondersteund en in stand wordt gehouden.
 Hormonen brengen signalen over die niet alleen van invloed zijn op lichaamsfuncties, maar ook op
gedragingen en emoties. Ze werken hierbij langzamer dan neurotransmitters.
 Hormonen uit de hypofyse stimuleren de groei van het lichaam.
 Hormonen uit de ovaria en testikels beïnvloeden seksuele ontwikkeling en seksuele reacties.
 Hormonen uit de bijnieren veroorzaken de arousal die met angst gepaard gaat.
 Hormonen uit de schildklier regelen de stofwisseling > metabolisme van het lichaam.
 Als hormonen door een klier in de bloedbaan zijn afgescheiden, circuleren ze door het lichaam totdat
ze bij hun doel zijn aangekomen.
 Onder normale omstandigheden werkt het hormoonstelsel samen met het parasympathisch
zenuwstelsel om onze elementaire lichaamsprocessen in stand te houden.
 Bij een crisis worden zowel het sympathisch zenuwstelsel als hormonen geactiveerd. Het hormoon
epinefrine wordt afgegeven, wat de fight or flight reactie stimuleert.
 Hypofyse: houdt toezicht op alle hormoonreacties door hormonen af te geven aan de bloedbaan,
waardoor ze bij andere hormoonklieren terechtkomen.
 Hypothalamus: als verbinding tussen het hormoon- en zenuwstelsel regelt deze onze emotionele
arousal en stress.

, Leerdoel 3: Wat is het zenuwstelsel en wat is de relatie tussen hartslag en huidgeleiding en antisociaal gedrag?

 De relatie tussen het zenuwstelsel en antisociaal gedrag:
 Low arousal theorie: individuen met antisociaal gedrag worden over het algemeen gekenmerkt door
een verminderde activiteit van het autonome zenuwstelsel. Verschillende verklaringen:
 Fearlessness hypothese: een verlaagd stressniveau van het lichaam leidt tot een verminderde
gevoeligheid voor negatieve consequenties van gedrag.
 Sensation seeking: een verlaagde toestand van het zenuwstelsel is geen plezierige staat en is
vergelijkbaar met een toestand van verveeldheid of vermoeidheid. Om uit deze staat te komen
zou iemand met antisociaal gedrag risicovol gedrag kunnen gaan vertonen.
 Autonoom zenuwstelsel: reguleert onder andere onze ademhaling, hartslag, hormoon- en
zweetproductie. Fungeert als een schakel tussen het centrale zenuwstelsel en de organen in de rest
van het lichaam.
 Sympathische zenuwstelsel: komt in actie ten tijde van stress of bedreigende situaties.
 Parasympatische zenuwstelsel: zorgt voor fysiologisch herstel en rust.
 Hartslag: valt zowel onder het sympathische als het parasympatische zenuwstelsel.
 Er bestaat een significante relatie tussen een lage hartslag in rust en problematisch antisociaal
gedrag.
 Niet afhankelijk van leeftijd, geslacht en type antisociaal gedrag.
 Hartslagreactiviteit: hartslag in reactie op mentale inspanning: hangt samen met antisociaal
gedrag bij kinderen.
 Hartslagvariabiliteit: de tijd tussen twee hartslagen in. Een langere tijd tussen twee slagen zorgt
voor meer agressief gedrag en een onregelmatige tijd is normaal.
 Huidgeleiding: valt onder het sympathische zenuwstelsel. Meet de werking van het autonome
zenuwstelsel.
 Minder duidelijke relatie dan bij hartslag en antisociaal gedrag.
 Een verlaagde huidgeleiding hangt samen met antisociaal gedrag.
 Zenuwstelsel: het eerste reactienetwerk wat te hulp komt. Het geleidt de impulsen waardoor je hartslag
wordt versneld en je spieren zich aanspannen voor actie.
 Zenuwstelsel samen met het hormoonstelsel: vormt de biologische basis voor al onze gedachten,
emoties en gedragingen.
 Centrale zenuwstelsel: het hoofdkwartier van het lichaam. De hersenen nemen complexe beslissingen,
coördineren onze lichaamsfuncties en initiëren het grootste deel van onze gedragingen. Het
ruggenmerg werkt als een soort neurale kabel en verbindt de hersenen met delen van de perifere
sensorische en motorische systemen.
 Reflexen: het ruggenmerg zorgt voor de reflexen: responsen waarvoor geen hersenactiviteit nodig
is.
 Vrijwillige bewegingen zijn niet mogelijk zonder de hersenen.
 Perifere zenuwstelsel: speelt een ondersteunende rol en verbindt het centrale zenuwstelsel met de
rest van het lichaam via bundels van sensorische en motorische zenuwen. De vele takken geleiden
impulsen tussen het centraal zenuwstelsel en de zintuigen, inwendige organen en spieren.
 Het perifere zenuwstelsel geleidt de binnenkomende signalen die je hersenen vertellen wat je ziet,
hoort, proeft, ruikt en voelt. Dit deel geleidt ook de uitgaande signalen die de spieren en klieren in
je lichaam vertellen hoe ze moeten reageren.
 Somatische gedeelte: het communicatiekanaal met de buitenwereld. Het sensorische gedeelte
verbindt de zintuigen met het centraal zenuwstelsel en het motorische gedeelte verbindt het
centraal zenuwstelsel met de skeletspieren die de vrijwillige bewegingen mogelijk maken.
 Autonome gedeelte: dit netwerk geleidt signalen die onze inwendige organen aansturen, terwijl
ze functies uitvoeren zoals vertering, ademhaling, hartslag en arousal. Dit gebeurt zonder dat we
erover na hoeven te denken.
 Enterische gedeelte: bestaat uit zenuwcellen en communiceert met het hormoonstelsel om
ervoor te zorgen dat chemische essentiële stoffen worden vrijgelaten.
 Ruggengraat: is beschermd door spinal fluid, wat ervoor zorgt dat er een laag water ontstaat, waardoor
de hersenen niet beschadigd worden door een kleine hersenschudding.
 Zorgt voor het versturen van informatie vanuit het lichaam en vanuit de ruggengraat naar het
lichaam, om de functies uit te oefenen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evaverkoren0. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.90  1x  sold
  • (1)
Add to cart
Added