Economie hoofdstuk 1 tot en met 6 voor 4 vwo van het boek Economie Integraal samengevat in 24 bladzijdes. In deze samenvatting worden moeilijke begrippen duidelijk uitgelegd en wordt uitgelegd hoe formules samen met verschillende principes gebruikt moeten worden.
Leg uit wat het begrip schaarste inhoudt in de context van economie.
Answer: Schaarste verwijst naar de situatie waarin er beperkte middelen zijn om aan de oneindige behoeften en wensen van mensen te voldoen. Het betekent dat keuzes moeten worden gemaakt over hoe de beschikbare middelen het meest efficiënt kunnen worden toegewezen om aan de behoeften te voldoen.
2.
Wat zijn de basisprincipes van de vraagcurve?
Answer: De basisprincipes van de vraagcurve zijn dat deze negatief afloopt (dalend verloop), omdat bij een lagere prijs de vraag toeneemt, en dat andere factoren constant worden gehouden, zoals inkomensniveaus, prijzen van substituten en complementaire goederen, en voorkeuren van consumenten.
3.
Wat zijn de basisprincipes van de aanbodcurve?
Answer: De basisprincipes van de aanbodcurve zijn dat deze positief afloopt (stijgend verloop), omdat bij een hogere prijs aanbieders bereid zijn meer te produceren, en dat andere factoren constant worden gehouden, zoals kosten van productiefactoren, technologie en overheidsregulering.
4.
Leg het begrip elasticiteit van de vraag uit. Hoe wordt het berekend?
Answer: Elasticiteit van de vraag meet de gevoeligheid van de vraag naar veranderingen in prijs of andere factoren. Het wordt berekend als de procentuele verandering in de vraag, gedeeld door de procentuele verandering in de prijs (of andere relevante factor).
5.
Wat is het verschil tussen een prijselastische en een prijsinelastische vraag?
Answer: Een prijselastische vraag betekent dat de vraag sterk reageert op veranderingen in de prijs, waarbij de elasticiteit groter is dan 1. Een prijsinelastische vraag betekent dat de vraag minder reageert op veranderingen in de prijs, waarbij de elasticiteit kleiner is dan 1.
6.
Wat zijn de verschillende vormen van marktstructuur en wat zijn hun kenmerken?
Answer: De verschillende vormen van marktstructuur zijn perfecte mededinging, monopolistische concurrentie, oligopolie en monopolie. Perfecte mededinging kenmerkt zich door vele kleine aanbieders en vragers, homogene producten en vrije toetreding tot de markt. Monopolistische concurrentie heeft veel aanbieders met gedifferentieerde producten. Oligopolie wordt gekenmerkt door een klein aantal grote aanbieders. Monopolie is de situatie waarin er slechts één aanbieder is.
7.
Leg het begrip extern effect uit en geef een voorbeeld.
Answer: Een extern effect is een effect van economische activiteit op derden die niet worden meegenomen in de prijsvorming. Een positief extern effect is bijvoorbeeld wanneer de aanleg van een park naast een woonwijk de waarde van omliggende woningen verhoogt. Een negatief extern effect is bijvoorbeeld luchtvervuiling veroorzaakt door een fabriek, die de gezondheid van omwonenden schaadt.
8.
Wat zijn de belangrijkste functies van geld in de economie?
Answer: De belangrijkste functies van geld zijn een ruilmiddel, een rekeneenheid, een oppotmiddel en een standaard voor uitgestelde betalingen.
9.
Wat is het verschil tussen reële en nominale economische groei?
Answer: Nominale economische groei verwijst naar de groei van het bruto binnenlands product (BBP) zonder rekening te houden met inflatie. Reële economische groei houdt echter rekening met inflatie en meet de groei van het BBP na correctie voor prijsveranderingen.
Content preview
4 VWO Hoofdstuk 1 §1
- Inkomen en welvaart zijn 2 verschillende dingen:
- Welvaart is de mate waarin je in je behoeftes kunt voorzien
- Gemiddelde inkomen:
Gem inkomen=nationaal verdiend inkomen ÷ aantal inwoners
- Inkomen uit arbeid: Mensen die in loondienst of zelfstandig ondernemer zijn.
- Inkomen uit uitkering mensen die leven van een uitkering, (werkloosheidsuitkering)
- Inkomen uit vermogen: Mensen die huur of rente over spaargeld ontvangen
- Nominaal inkomen: Inkomen in euro's. Kan ook in indexcijfers uitgedrukt zijn.
- Formule index nominaal inkomen:
nieuw besteedbaar inkomen
- Index nominaal inkomen( jaar)= ×100=indexcijfer
oud besteedbaar inkomen
- Prijzen stijgen → koopkracht van een euro neemt af
- inflatie: Een situatie van stijgende prijzen
- Inflatie is de stijging van het gemiddeld prijspeil
- Inflatie zorgt ervoor dat de koopkracht van een gegeven nominaal bedrag
minder wordt.
- Deflatie: Wanneer het gemiddelde prijspeil daalt
- Reëel inkomen: Het nominaal inkomen gecorrigeerd door de verandering in het
gemiddeld prijspeil.
- RIC = (NIC / PIC) * 100
- RIC = Index Reëel inkomen
- NIC = Index Nominaal inkomen
- PIC = Index gemiddeld prijspeil
- Iedere mens heeft behoeftes die zij moeten voorzien
- Die moet je met middelen of producten voorzien
- Tastbare producten/goederen: Producten die je kunt aanraken
- Niet-tastbare producten/dienst: Producten die je niet kunt aanraken
- Alternatief aanwendbare producten: Producten die op verschillende manieren kan
worden gebruikt (bijv hout)
- Als je voor iets kiest, dan geef je het andere op
- Tijd is ook alternatief aanwendbaar
- Vrije goederen: Goederen waarvoor bij gebruik niets opgeofferd hoeft te worden
- Schaarste: de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare,
alternatief aanwendbare, middelen om die behoeften te voorzien.
- Schaarste ≠ zeldzaamheid
- Weinig middelen om behoeftes te voorzien → schaarste ervaren → weinig
welvarend voelend.
- Extreme armoede: als je iedere dag met weinig geld moet leven.
- Reëel inkomen hoger → schaarste terugdringen → welvarender
voelen
- Ook meer voedsel en betere huisvesting
- Welvaart: de mate waarin je in je behoeftes kunt voorzien
, - Hoger inkomen ≠ hogere welvaart
- Als je behoeften even hard groeien als je inkomen, voel je je niet welvarender
- Er zijn vormen van schaarste die niet met hoger inkomen kunnen worden
teruggedrongen (bijv. CO2-uitstoot)
- Welvaart is subjectief. Mensen hebben andere behoeftes.
- Er is een verband tussen inkomen en welvaart, maar dat verband geldt niet altijd
H1 §2
- Door schaarste moet je voortdurend keuzes maken
- Als je voor iets kiest moet je het andere opgeven
- Budgetlijn: een bepaald budget wordt aan 2 producten gegeven.
- Budgetlijn formules:
- y= p1 ⋅q 1+ p2 ⋅q 2
- q 2=
( − p1
p2 )
⋅ p1 +
y
p2
- y = budget
- p1 = prijs van product 1
- q1 = hoeveelheid van product 1
- p2 = prijs van product 2
- p2 = hoeveelheid van product 2
- De richtingscoëfficiënt van de budgetlijn is gelijk aan de (behalve – teken) verhouding
van prijs van beide producten.
- Als je voor iets kiest offer je het andere op (als je A kiest mag je minder B)
- Alternatieve kosten: De kosten van de niet gekozen mogelijkheid (De
opofferingskosten van B bestaan uit 4 A's)
- Opoffering/alternatieve kosten: Bestaan uit de waarde van het opgeofferde
alternatief
- Er is een mogelijkheid dat er meer dan 2 keuzemogelijkheden zijn.
- De opofferingskosten is dan de waarde van de niet-gekozen mogelijkheid met
de meeste waarde.
- Formule opofferingskosten:
- Kosten van de consumpties+Opofferingskosten
- De mogelijkheden kunnen in jouw perspectief niet gelijk zijn. De minderwaardige
keuze is minder waard
- De "netto opbrengst" is 0
- De betere keuze is meer geld waard
H1 §3
- Adam Smith is de grondlegger van economisch wetenschap en had veel invloed op
arbeidsdeling. Door arbeidsdeling is werk in fabrieken, landen etc effectiever
- In arbeidsdeling vindt specialisatie plaats. Mensen concentreren ze op een deel van
het gehele product
, - In ruil voor diensten krijgen mensen moderne consumptiegoederen
- Door arbeidsdeling is er een scheiding tussen productie en consumptie (wat jij
produceert consumeren anderen)
- Door specialisatie neemt arbeidsproductiviteit toe
- Je kunt arbeidsproductiviteit meten in bijv. productie per werknemer per uur
- Arbeidsproductiviteit: Productie per werknemer per tijdseenheid
- Redenen waardoor arbeidsproductiviteit hoger wordt:
- Arbeidsdeling
- Mechanisering: machines nemen het werk van mensen over
- Scholing: Een goede scholing→doelmatiger productieprocess
- De manier waarop mannen en vrouwen huishoudelijke taken verdelen, zonder
betrekking van andere voorkeuren, afhankelijk aan sociale normen en financiële
voordelen. Mannen doen nu wel meer huishoudelijke taken dan eerst.
- Vrouwen zorgden voor het huishouden en kinderen in de jaren 50, en dat is
voor een deel nog steeds zo.
- Vrouwen verdienen 12% minder dan mannen omdat:
- Vrouwen zijn onvertegenwoordigt in hogere functies
- Vrouwen werken in minder goed betalende beroepen
- Vrouwen werken vaker in deeltijd→minder kans op promotie
- Vrouwen onderbreken hun werk wanneer ze kinderen krijgen
- Op universiteiten zijn vrouwen wel meer succesvol
- De man heeft hogere opofferingskosten dan een vrouw omdat hij meestal meer
verdient. Daarom doen vaak de vrouwen het huishouden
- Door persoonlijke voorkeuren en sociale normen werken mannen meer dan vrouwen
- Meestal werkt de man fulltime en de vrouw parttime
- Een bedrijfskolom kan worden gebruikt door bedrijven om de arbeidsdeling te
verduidelijken.
- Bedrijfskolom: Reeks van bedrijven die elkaar opvolgen in het productieproces van
grondstof tot eindproduct.
- De consument maakt hier geen deel van uit
- Een bedrijfskolom is verticaal georganiseerd. Horizontaal zijn de
bedrijfstakken (bijv alle modezaken)
- Als er meer wordt gespecialiseerd komen er meer schakels, de arbeidsdeling is
verfijnd. Hier is sprake van differentiatie
- Als 2 schakels in de bedrijfskolom in elkaar worden geschoven is er integratie
- Meer arbeidsverdeling = meer ruil
- Ieder individu maakt een klein deel uit van de totale productie
- Eigendomsrechten: Bewijs dat iets van jou is (bijv een certificaat)
- Je kunt alleen iets ruilen als het van jou is
- Met een notaris kun je de verkoop en eigendom van huizen vastleggen
- Transactie = ruil
- Er moet bij een transactie de verkoopprijs van een bepaald product worden betaalt,
waar ook extra kosten bij horen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anamikaanamika. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $12.92. You're not tied to anything after your purchase.