Concrete markt: op deze markt komen vragers en aanbieders op bepaalde tijden direct met elkaar in
contact.
Abstracte markt: het gaat bij deze markt geheel om vraag naar en aanbod van een bepaald product.
Er is hier geen plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten. -> opgebouwd uit een aantal
kleine concrete markten.
Afzet: Het aantal producten die een bedrijf verkoopt.
Omzet: totale opbrengst, de geldopbrengst van de verkochte producten.
H2 ->
Collectieve vraaglijn: geeft het verband weer tussen de prijs van een product en de vraag hiernaar. ->
dit is op voorwaarde dat alle andere factoren die van invloed zijn op de vraag naar een product niet
veranderen. -> Als de prijs van een product stijgt, daalt de vraag en andersom.
Bij een monopolist is de collectieve vraaglijn de prijsafzetlijn.
De collectieve vraaglijn is samen te stellen uit meerdere individuele vraaglijnen door bij elke prijs de
individuele hoeveelheden op te tellen.
Ceteris paribus voorwaarde: dat de andere factoren die de vraag beïnvloeden constant blijven.
Wanneer verschuift de vraaglijn?
- Voorkeur naar een product neemt toe, inkomen stijgt, prijzen van substituten stijgen ->
collectieve vraaglijn van een product schuift naar rechts.
- Voorkeur neemt af, inkomen daalt, prijzen van substituten dalen -> collectieve vraaglijn van
een product schuift naar links.
Prijselasticiteit van de vraag (Ev): geeft aan in welke mate de vraag reageert op een prijsverandering.
-> hiermee kunnen de gevolgen van prijsveranderingen voor de afzet en omzet berekent worden.
-1 < Ev < 0 -> inelastische vraag ( P sterk omlaag -> vraag omhoog -> omzet omlaag) ( P sterk omhoog
-> vraag omlaag -> omzet omhoog)
Ev = 0 -> de vraag reageert helemaal niet op de prijsverandering ( prijs omlaag -> vraag sterk omhoog
-> omzet omhoog)
Primaire goederen zijn minder elastisch dan luxe goederen.
Kruislingse prijselasticiteit (Ek): geeft aan hoe sterk de vraag naar het ene goed reageert op de
prijsverandering van een ander goed. -> bij substitutiegoederen is Ek positief en bij complementaire
goederen (vullen elkaar aan) is Ek negatief.
Bij de inkomenselasticiteit (Ey) hebben normale goederen een positieve inkomenselasticiteit
( inkomen stijgt -> gevraagde hoeveelheid stijgt). Luxe goederen hebben een drempelinkomen
(worden pas bij een bepaalde prijs aangeschaft)
, Meeste goederen hebben een verzadigingsinkomen, vanaf een bepaald inkomen leidt de
inkomensstijging niet meer tot een toename van de gevraagde hoeveelheid.
Inferieure goederen hebben een negatieve inkomenselasticiteit omdat ze vervangen worden door
goederen met betere kwaliteit of imago naarmate het inkomen stijgt.
Betalingsbereidheid: het maximale bedrag dat je voor iets wilt betalen (op de arbeidsmarkt: het
maximale bedrag dat een werkgever aan loon wil geven)
Individuele vraaglijn: de lijn die het verband weergeeft tussen de prijs van een product en de
gevraagde hoeveelheid door één consument.
Primair goed: goederen die noodzakelijk zijn om van te leven. Product waarvan de vraag minder dan
evenredig toeneemt als het inkomen stijgt.
H3 ->
Parallellisatie: als een bedrijf actief is in meerdere bedrijfskolommen.
Specialisatie: als een bedrijf zich richt op een klein onderdeel van de branche (vb. een
schoenenfabriek die alleen nog maar kinderschoenen produceert)
(verticale) integratie: als een bedrijf meerdere schakels uit een bedrijfskolom omvat. -> de
afhankelijkheid van leveranciers wordt hierdoor kleiner wat leidt tot zekerheid. De transactiekosten
( alle kosten die samenhangen met het tot stand komen en afwikkelen van een ruil) kunnen ook
vermindert worden nu er niet meer onderhandelt te worden over contracten, leveringsvoorwaarden
en prijs.
Differentiatie: het bedrijf stoot een productiefase (bepaalde schakel in een bedrijfskolom) af. Hij had
hem eerder wel.
Als een fabrikant zijn productie verhoogt dalen de gemiddelde constante kosten (GCK), bij
proportioneel variabele kosten stijgen de totale variabele kosten bij een toename van productie
maar blijven de gemiddeld variabele kosten (GVK) gelijk.
Proportioneel variabele kosten = marginale kosten zijn gelijk aan de gemiddeld variabele kosten. ->
VK is per stuk hetzelfde.
Degressief variabele kosten = de gemiddeld variabele kosten dalen bij toename in productie.
Progressief variabele kosten = de gemiddeld variabele kosten stijgen bij een toename in productie.
Break-evenafzet: de afzet waarbij een onderneming quitte speelt. De winst is 0.
Break-evenomzet: de omzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten.
Break-evenpunt: het punt waar de lijn van de totale opbrengst de lijn van totale kosten snijdt.
Marginale opbrengst (MO): de opbrengst van één extra product.
Marginale kosten (MK): de kosten van één extra product.
MO=MK = max. winst
MO<MK = winst neemt af
MO>MK = winst neemt toe.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MTeeuw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.