Optond ooglidfuncties
Ooglidpositie:
- Retractie: een oog dat verder is geopend dan normaal. Dit kan onder anderen komen
door proptosis, vetweefsel achter het ooglid zwelt op of doordat het oog naar buiten
komt zetten.
- Ptosis: hangend ooglid
Eversie: het omklappen van het ooglid dit kan op 2 manieren:
- Dubbel: als er bijvoorbeeld iets in het oog zit en je er niet bij kan.
- Enkel: dit wordt uitgevoerd bij een contactlenscontrole.
Dit is geen standaard onderzoek en voer je dus alleen uit indien verdenkingen.
Oogspieren die invloed hebben op het ooglid:
- M. levator: tilt het ooglid op bij het openen van de ogen, wordt geinerveerd door de
NIII
- M. tarsalis superior (spier van Muller): opent het oog nog net iets verder
- M. frontalis: voorhoofd spier die zorgt voor mimiek
- M. orbicularis oculus: zorgt voor het sluiten van de ogen.
Tijdens het meten zorg je dat de m. frontalis niet werkt, dit doe je door met je hand op het
voorhoofd van de proefpersoon te duwen.
Uitvoering ooglidfuncties:
LA -> lid aperture (lidspleethoogte):
- Laat de patiënt recht vooruit kijken
- Meet de lidspleethoogte op het punt waar de opening het grootst is
LC -> lidcrease (lidplooi):
- Laat de patiënt naar beneden kijken
- Meet de afstand van de bovenste ooglidrand tot de lidplooi
LF -> levatorfunctie:
- Laat de patiënt naar beneden kijken.
- Plaats het nulpunt van de meetlat ter hoogte van de rand van het
bovenste ooglid.
- Laat de patiënt naar boven kijken en lees de positie van de bovenste
ooglidrand af.
MRD -> marginale reflex distantie:
- Laat de patiënt recht vooruit kijken (niet accommodatief punt)
- Geef de transilluminator aan de patient en vraag of hij/zij deze op
ooghoogte in hun eigen ogen wil schijnen.
- Meet de afstand tussen de bovenste ooglidrand en de lichtreflex op de
cornea.
Ooglidpositie:
- Retractie: een oog dat verder is geopend dan normaal. Dit kan onder anderen komen
door proptosis, vetweefsel achter het ooglid zwelt op of doordat het oog naar buiten
komt zetten.
- Ptosis: hangend ooglid
Eversie: het omklappen van het ooglid dit kan op 2 manieren:
- Dubbel: als er bijvoorbeeld iets in het oog zit en je er niet bij kan.
- Enkel: dit wordt uitgevoerd bij een contactlenscontrole.
Dit is geen standaard onderzoek en voer je dus alleen uit indien verdenkingen.
Oogspieren die invloed hebben op het ooglid:
- M. levator: tilt het ooglid op bij het openen van de ogen, wordt geinerveerd door de
NIII
- M. tarsalis superior (spier van Muller): opent het oog nog net iets verder
- M. frontalis: voorhoofd spier die zorgt voor mimiek
- M. orbicularis oculus: zorgt voor het sluiten van de ogen.
Tijdens het meten zorg je dat de m. frontalis niet werkt, dit doe je door met je hand op het
voorhoofd van de proefpersoon te duwen.
Uitvoering ooglidfuncties:
LA -> lid aperture (lidspleethoogte):
- Laat de patiënt recht vooruit kijken
- Meet de lidspleethoogte op het punt waar de opening het grootst is
LC -> lidcrease (lidplooi):
- Laat de patiënt naar beneden kijken
- Meet de afstand van de bovenste ooglidrand tot de lidplooi
LF -> levatorfunctie:
- Laat de patiënt naar beneden kijken.
- Plaats het nulpunt van de meetlat ter hoogte van de rand van het
bovenste ooglid.
- Laat de patiënt naar boven kijken en lees de positie van de bovenste
ooglidrand af.
MRD -> marginale reflex distantie:
- Laat de patiënt recht vooruit kijken (niet accommodatief punt)
- Geef de transilluminator aan de patient en vraag of hij/zij deze op
ooghoogte in hun eigen ogen wil schijnen.
- Meet de afstand tussen de bovenste ooglidrand en de lichtreflex op de
cornea.