100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting - Nederlands Taalkunde $7.50   Add to cart

Summary

Samenvatting - Nederlands Taalkunde

 73 views  3 purchases
  • Course
  • Institution

Samenvatting van het vak 'Nederlandse taakunde' gegeven door Priscilla Heynderickx in op de KU Leuven.

Preview 4 out of 38  pages

  • July 7, 2023
  • 38
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Nederlandse taalkunde

Examen januari: 12 of meer = vrijstelling voor examen juni

Examen juni: geen vrijstelling = leerstof januari opnieuw + leerstof juni, wel vrijstelling = enkel leerstof van juni

Geen definities en letterlijke theorie

1. Terminologie

1.1 Wat is taal?

Taal = een door mensen gebruikt communicatiemiddel, in zijn uiterlijke vorm bestaande uit een
verzameling zinnen, die dienen om over standen van zaken in de werkelijkheid te spreken.

- Betekenis: semantiek
- Combineren: syntaxis
- Handelen: pragmatiek

1.2 Wat is grammatica?

- Voor de taalgebruiker
o Een geheel van regels die de taalgebruiker (deels onbewust) hanteert bij het
produceren van zinnen (inwendig kennisbeeld)
- Voor de taalbeschrijver
o Een inventaris van regels zoals die door de taalbeschrijver is opgemaakt en die als
bedoeling heeft een zo nauwkeurig mogelijke weergave van het inwendige
kennisbeeld van de taalgebruiker te bieden (een uitwendig kennisbeeld)

1.3 Wat is (on)grammaticaal)?
- Wat volgens de grammaticaregels een welgevormde zin is en wat niet (aangeduid met een
asteriek *)

2. Doelstelling
- Inzicht krijgen in de structuur van het Nederlands
o Syntactische eigenschappen: alles wat met de verbinding van woorden en
woordgroepen tot grammaticale zinnen te maken heeft
 Techniek van de zinsontleding
 Woordsoorten = de categorie waartoe een woord behoort
 Functie van zinsonderdelen bv. subject, object
 Interne hiërarchie van zinsdelen bv. kern, bepaling, determinator

Deel I: de woordsoorten

1) Zelfstandig naamwoord (substantief of nomen)
2) Bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
3) Telwoord (numerale)
4) Voornaamwoord (pronomen)
5) Bijwoord (adverbium)
6) Voegwoord (conjunctie)
7) Voorzetsel (prepositie)
8) Lidwoord (artikel)
9) Werkwoord (verbum)
10) Tussenwerpsel (interjectie)



SCANAVIPAP: substantief, conjunctie, adjectief, numerale, adverbium, verbum, interjectie, prepositie, artikel, pronomen

,Woordsoorten:

- 1) het zelfstandig naamwoord (substantief of nomen)
= Zelfstandigheid aangeven, naam geven van een entiteit
- 2 subklassen
1. Eigennamen
 Geven een bepaalde entiteit weer, noemen een entiteit
 Persoonsnamen, stadnamen, landen, maanden, dagen, talen,
politieke en culturele bewegingen, bergen, rivieren…
2. Soortnamen
 Noemen de klasse waartoe een entiteit behoort
 Telbaar: stoel, vriend, boom..
 Niet telbaar
o Stofnamen: melk, goud, ijzer…
o Verzamelnamen: vee
o Fysieke of psychische toestand: honger, haat
- Formele kenmerken
 Genus: de, het, een
 Meervoud: -en, -s, -eren
 Verkleinwoorden: -je, -tje, -etje, -kje, -pje

- 2) het bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
= Duidt een eigenschap (kenmerk, kwaliteit) van een ander, zelfstandig gebruikt woord
aan
- Verschillende gebruikswijzen
 Attributief ((tussen een lw en substantief)): de snelle atleet
 Adverbiaal (als satelliet, zegt iets over een ww): de atleet loopt snel
 Predicatief (bij een koppelwerkwoord): de atleet is snel
- Formele kenmerken
 Buigings-e
 Geen verbuiging bij woorden die al op -e eindigen of stofnamen
 Substantiverings-s bv. iets mooiS
 Trappen van vergelijken
 Stellende trap/positief
 Comperatief/vergrotende trap
 Superlatief/overtreffende trap
o Stofnamen of sommige adjectieven hebben geen trappen
van vergelijking
- 3) het telwoord (numerale)
= Geeft de hoeveelheid of de rangorde van een zelfstandig iets aan
- 3 subklassen
1. Tellende telwoorden
 Bepaald (hoofdtelwoorden) bv. cijfers: een, twee, drie..
 Onbepaald: veel, honderden, een vijftal..
2. Rangtelwoorden = ordende telwoorden bv. derde, tweede…
3. Absolute telwoorden = geeft het volledige aantal aan = alle en beide

, - 4) het voornaamwoord (pronomen)
= Verwijzing naar (eigenschappen van) personen of zaken, maar benoemt of beschrijft
ze niet
- 7 subklassen
1. Betrekkelijk voornaamwoord1
= Verwijzing naar een entiteit die zowel bij de actie uitgedrukt door de
hoofdzin, als bij die uitgedrukt door de daarvan afhankelijke bijzin betrokken
is bv. het boek dat ik schrijf, is prachtig of de sollicitant die als eerste
reageerde, was ook de beste.
 Die, dat, welke, hetwelk, wie, wat, hetgeen
o Datgene waarnaar een bv verwijst, heet het antecedent
2. Vragende voornaamwoorden 2
= Vraagt naar de identiteit of naar de aard van een persoon of een zaak
 Zelfstandig: wie, wat bv. Wie hoor ik daar? Wat zeg je?
 Bijvoeglijk: wat voor (‘n) bv. Wat voor (een) man is hij?
 Zelfstandig en bijvoeglijk: welk(e) bv. Welk boek wil je hebben?
3. Wederkerend voornaamwoord3
= Refereren altijd aan het onderwerp bv. Ik verheug me op de vakantie
 Zijn gelijk aan de doffe objectvorm van de onderwerpsvorm bv. ik
was me, jij wast je, behalve in de 3de persoon enkelvoudsvorm (zich)
 Wederzijds voornaamwoord: meervoudig onderwerp: elkaar
4. Onbepaalde voornaamwoorden 4
= Verwijzing naar een niet nader gespecificeerde entiteit of een niet nader
bepaalde collectiviteit bv. alles, andere(n), elk, ieder, iedereen, iemand, iets..
o Zelfstandig bv. Iedereen kan tot tien tellen.
o Bijvoeglijk bv. Ieder kind leert op school rekenen en schrijven.
 Hebben 2 vormen: zonder en met een -e: bv. een of ander
verhaal, het een of andere verhaal
5. Aanwijzend voornaamwoord 5
 Wijzende: deze(n), dit, die, dat  met een wijsbeweging
 Verwijzende  die in een tekst verwijzen
 Terugverwijzend: wijzen terug naar een substantief die eerder in de
tekst staat: die/dat
 Vooruitverwijzend: substantieven die verder in de tekst staat:
deze/dit
6. Bezittelijke voornaamwoorden6
 3 personen
 2 getallen: mv. of enk.
 Vol en dof
7. Persoonlijke voornaamwoorden7
 Persoon: 1ste/2de/3de

1
https://onzetaal.nl/taalloket/betrekkelijk-voornaamwoord

2
https://onzetaal.nl/taalloket/vragend-voornaamwoord#

3
https://onzetaal.nl/taalloket/wederkerend-voornaamwoord-wederkerig-voornaamwoord

4
https://onzetaal.nl/taalloket/onbepaald-voornaamwoord

5
https://onzetaal.nl/taalloket/aanwijzend-voornaamwoord

6
https://onzetaal.nl/taalloket/bezittelijk-voornaamwoord

7
https://onzetaal.nl/taalloket/persoonlijk-voornaamwoord

,  Getal: mv/ev
 Geslacht m/v/o
 Vorm: Onderwerpsvorm/voorwerpsvorm
 Volle en doffe vorm
- 5) het bijwoord (adverbium)
Vobba
eenpw: vragend, onbepaald,
= Geeft een nadere specificatie van een eigenschap, toestand of werking
betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend,
 Kan verwijzen naar een plaats (daar, elders, overal)
persoonlijk,
 Kan verwijzen naar een tijdstip (toen, nooit, altijd) wederkerend
 Kan verijzen naar een wijze (zo, anders, hoe)
 Zijn altijd onveranderlijk: kunnen niet van vorm veranderen
 Functie van bijwoordelijke bepaling
- Voornaamwoordelijke bijwoorden
 Vervangt een woordgroep bestaande uit een voorzetsel + voornaamwoord
dat naar een zaak of groep personen verwijst of uit een voorzetsel +
bijwoord bv. ertussen, hierdoor, daarmee, waarnaar
 Daarnaar: naar dat
 Waartoe: tot waar
- 6) het voegwoord (conjunctie)
= Geeft aan dat er tussen 2 zinnen een verband bestaat en welk dat verband is
 Zijn onveranderlijk
 Nevenschikkende of onderschikkende voegwoorden
 Nevenschikkend: naast elkaar op dezelfde hoogte: en/of/maar/want
o En: allebei
o Of: keuzemogelijkheid
o Maar: tegenstelling
o Want: verklaring
 Onderschikkend: hangt een hoofdzin aan een bijzin, verbinden
dingen die op verschillende niveaus staan
o Als
o Dat (betekenisloos)
o Omdat (betekenisvol, geeft reden)
o Nadat: tijdsrelatie
o Hoewel: toegeving
o Zodat: gevolg
o Opdat: doelstelling

- 7) het voorzetsel (prepositie)
= Geeft een relatie aan tussen het zinsdeel waarvan het deel uitmaakt en de rest van
de zin
 Relatie van plaats
 Relatie van toegeving
 Relatie van tijd
 Om (tijdstip), wegens (reden), naast (plaats), met (middel of
begeleiding)

- 8) het lidwoord (artikel)  bepaald genus van woord
1. Bepaald: de / het  m/v
2. Onbepaald: een  onzijdig

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller I159753. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

72042 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.50  3x  sold
  • (0)
  Add to cart