Samenvatting van de slides met gedetailleerde notities uit de lessen Biologische Psychologie 2. Dit vak wordt gegeven door prof. Baetens. Ik behaalde er een 14/20 mee! Veel succes ermee!
- Eenvoudige keten (1 neuron krijgt input van 1 neuron)
- Convergentie (1 neuron krijgt input van meerdere neuronen)
= kwantitatieve integratie
= kwalitatieve integratie Bv. ene neuron geeft info over dit, ander neuron geeft
info over dat aan neuron B
- Feedback
= neuron C wordt net zoals neuron B geexiteerd door A (dus als A vuurt gaat C en B ook vuren)
MAAR neuron C heeft inhibitoire invloed op neuron A (dus als neuron C vuurt neemt kans af dat
A nog eens gaat vuren)
- Feedforward
= inhibitoir signaal gaat naar laag B (na excitatoir signaal) → ontvanger wordt
gedempt
- Scherpe & doffe pijn
= neuron D exiteert neuron B, inhibeert neuron C (gelijkaardige functie A)
= feedforward laat scherpe pijn snel weggaan (door extra grijze synaps C) = A is neuron die pijn
doorstuurt
- Laterale inhibitie
Bv. je kan perfect weten waar een potlood je handpalm aanraakt = manier om precisie te
vergroten in netwerken (neuron C gaat het hardste vuren wanneer er contact is met
potlood)
= A vuurt → signaal komt bij B en C → B geeft signaal verder maar stopt dat anders teveel →
dus C kreeg ook signaal en gaat dan door feedbacklus A inhiberen zodat A stopt met vuren
= bewustzijn van positie ledematen
= evenwicht & versnelling
= chemoceptie → cellen die voortdurend reageren op aanwezigheid bepaalde chemische substanties Bv.
voortdurend gemeten of halsslagader zuurstof krijgt / aanwezigheid vet bij ingang dunne darm
= magnetoceptie → vermogen om uzelf te oriënteren
1
, - Case study (Ian Waterman)
= sensorisch deficit
= door groep op 19j = selectieve uitval van tastzin, niet pijn of temperatuur Bv. valt van stoel
wanneer licht uitgaat
- Dissociatie
= tegengestelde gedachten Bv. suikerwafel eten of afvallen?
Klassieke definities
= om van een zintuig te spreken, moeten er 3 kenmerken zijn:
- Sensatie
= sensorische receptoren detecteren fysieke omgevingsstimuli → omgezet in neurale activiteit
DUS stimulus opmerken & omzetten in persoonlijke ervaring
= beschrijft een psychologisch proces
Bv. voelen dat een hand je aanraakt
- Perceptie
= interpretatie, ervaring, reactie op deze sensaties door cellen in CZS
DUS betekenis geven aan opgemerkte sensatie
Bv. is de hand die mij aanraakt een teken van affectie of zoekt de douane naar een verdacht voorwerp?
- Transductie
= fysieke stimuli worden omgezet bij verandering van membraanpotentiaal in sensorische
receptorcel
DUS stimulusinfo omzetten in zenuwimpuls
= intuïtief onderscheid: zintuigen die (doorgaans) bewuste ervaring teweegbrengen of zintuigen die dat
niet doen
Oplossing? → vage definitie: zintuigen = psychische functies die (on)bewust info verschaffen over
gebeurtenissen in materiële wereld
Essentieel:
- Gespecialiseerde cellen (receptoren) = detecteren specifieke fysische fenomenen Bv. energie,
chemische substanties
- Die worden gespecialiseerd verwerkt door 1 of meerdere delen van ZS
- 1 zintuig = meerdere types receptoren & meerdere ketens van gespecialiseerde verwerking Bv.
licht
Receptoren
= sensorische receptor
- = detecteren specifiek soort fysieke gebeurtenis of substantie
- gespecialiseerd neuron → afgestemd op:
o type stimulus Bv. elektroceptie in dolfijn & vogelbekdier
o range Bv. hondenfluitje hoort enkel hond
- NIET GABA (neurotransmitter)
2
, - meestal geen axon
Zintuiglijke verwerking
Gespecialiseerde verwerking:
- Müller: leer van specifieke energieën
= verschillende sensoren communiceren via verschillende ‘energieën’ met het brein
= let op voor de homunculus
- Heden:
= alle zintuigen communiceren in dezelfde ‘taal’ (actiepotentialen)
= specifieke patronen van actiepotentialen in specifieke delen van onze hersenen → worden
ervaren als diverse zintuiglijke indrukken
Bv. visuele hallucinatie door elektrische stimulatie
Codering:
- Intensiteit
= gebaseerd op frequentie, aantal & de grens van vurende neuronen
Bv. hoe harder je duwt, hoe meer neuronen gaan vuren
- Locatie
= waar stimulatie plaatsvindt
Bv. somatotopische organisatie tastzin
- Adaptatie
= meerdere mechanismen maken perceptuele systemen gevoelig voor verandering/verschillen
<-> ‘absolute’ representatie van werkelijkheid
= ‘wennen’ aan algemene niveau van stimulatie
➔ Uitdoven respons bij continue stimulatie
➔ Afstemming op bepaalde stimuluscontext
Receptief veld
= locatie waar stimulus zich moet bevinden om bepaald neuron te kunnen beïnvloeden
- Groter / kleiner Bv. vinger VS rug
- Kenmerkt cellen in de gehele verwerkingsketen
- Hoe hoger in verwerkingsketen, hoe groter receptieve velden
→ efferenten beïnvloeden al op receptorniveau = complexe interacties Bv. adaptatie visueel systeem
HOOFDSTUK 6: ZICHT
HET OOG
= meest geweten over dit zintuig
De stimulus: licht
Licht
= specifiek soort elektromagnetische straling → vorm van
energie (radiogolven) = +- 380 – 760 nanometer (voor mensen)
3
,= psychologie → wat we kunnen zien
- Hoe groter golflengte = hoe lager frequentie (lichtsnelheid = constant)
o Infrarood: golflengte rood = groot DUS frequentie = laag → licht met frequentie lager dan
rood
o Ultraviolet: golflengte violet = hoog → licht met frequentie hoger dan violet
➔ Infra (onder) & ultra (boven) → verwijzen naar frequentie
Bv. vogels kunnen een breder spectrum zien dan mens
Kleur
- Tint
= wordt bepaald door golflengte
Bv. rood, groen, blauw
Rood = grote golflengte / blauw = kleine golflengte
- Intensiteit OF helderheid
= hoeveel fotonen worden afgeschoten op ons netvlies
Bv. fel rood lichtje of klein vaag lichtje
- Verzadiging
= mate van zuiverheid golflengtes → op golven nog kleinere golven
= hoe meer fotonen een zelfde golflengte hebben, hoe groter verzadiging
Fotonen
= deeltjes van licht
- Reizen ontzettend snel & ver
= zeer hoge temporele resolutie
Bv. als je op toren staat kan je heel ver kijken, als er een vogel voorbij vliegt kan je dit zien
- Hebben zelf geen kleur of vorm
Wanneer licht objecten raakt:
- Laten ze niet / gedeeltelijk / volledig door
Bv. raam laat licht door
- Absorberen & weerkaatsen ook (bepaalde golflengtes van) licht → kunnen daardoor kleur
objecten waarnemen
Bv. zuiver wit = volledige weerkaatsing fotonen
zuiver zwart = volledige absorptie
Anatomie van het oog
Macro-anatomie
- 3 paren oogspieren aan oogbol → oog richten
- Cornea (= hoornvlies): is transparant → hier kan licht door
- Iris (zit achter cornea) = kringspier die bepaalt hoeveel licht er
binnen geraakt
- Pupil = opening iris
- Conjunctiva = vlies dat vasthangt aan binnenkant oogleden
- Achteraan: netvlies (= retina) bestaat uit 3 lagen
4
, - Lens → lichtbreking = aanspannen of ontspannen dmv ciliaire spieren → accommodatie
- Oogzenuw gaat richting hersenen
Retina & oogzenuw
= onderdelen van het CZS → hersenen
- GEEN schwann-cellen (→typerend voor myelinisatie PZS)
- WEL astrocyten & oligodendrocyten (→typerend voor myelinisatie CZS)
- Schade = permanent (kan NIET hervormen)
- schede (omhulsel) van optische zenuw = verlenging van subarachnoïdale ruimte
Bv. papiloedeem = gevolg van feit dat subarachnoïdale ruimte, optische zenuw & bloedvaatjes die retina
voorzien van zuurstof & nutriënten afgekneld raken
= 1ste problemen van drukverhoging schedel → afknelling optische zenuw → aders retina afgekneld =
gezichtsverlies
- op optische schijf (zenuwhoofd) = GEEN fotoreceptoren → blinde vlek
Bv. licht dat hierop valt is niet waar te nemen
- Fovea: deel van retina met hoogste scherpte (bevat enkel kegeltjes) → netvlies dunner op die
plek
Evolutie
Darwin → oog lijkt op theorie evolutie
“oog is moeilijk evolutionair te verklaren want het is complex opgebouwd MAAR als men kan aantonen dat
evolutionair oudere organismen een oog hebben dat minder aangepast is, kan het aanvaard worden”
= begon te twijfelen aan zijn theorie omdat oog zo complex is
- Euglena gracilis
= protist, plant noch dier → 800 - 1200 miljoen jaar geleden geëvolueerd
o flagellum (= organisme die zegt waar dat de voeding is) om zich voort te bewegen
o oranje/rode pigmentvlek (= zonnebril): schermt fotoreceptor af voor licht vanuit één
richting
o basismechanismes voor transductie (hoe lichtenergie omgezet wordt in metabole energie)
verschilt MAAR lijkt op moleculen / mechanismes die voorkomen in mensen
Bv. negatieve phototaxis (= bewegen weg van licht) want als je jezelf begeeft in te intenst licht ga je verbranden →
detecteren licht en gaan voort bewegen (zoals bij mens)
De retina (het netvlies)
= binnenbekleding oog
Opbouw
- 3 cellagen:
o Fotoreceptoren (GEEN axonen = GEEN actiepotentiaal)
= bevatten cellen met lichtgevoelige proteïnen = reageren op fotonen
→staafjes & kegeltjes
5
, o Bipolaire cellen (GEEN axonen)
= 2 polen (doorgeefluik tussen 1ste en 3de laag)
o Ganglioncellen
= hebben axonen (vormt optische zenuw) dus geven actiepotentiaal door → gaan richting
brein
= minder ganglioncellen (1 miljoen) dan fotoreceptoren (105 miljoen)
= gemiddeld 100 fotoreceptoren geven door aan 1 ganglioncel = convergentie
- Laterale verbindingen = dwars op deze 3 lagen
= horizontale cellen & amacrine cellen (geen axonen)
- Complexe bedrading = belangrijke signaalverwerking thv retina
o Bijzondere gevoeligheid voor randen/contouren (→ objectidentificatie)
o Bijzondere gevoeligheid voor verandering (→evolutionair nut – prioriteit)
- Fotoreceptoren het “verst” van het inkomende licht
= licht botst tegen netvlies en kaatst terug MAAR moet eerst door vezels van: oogzenuwen,
ganglioncellen & bipolaire cellen → bereikt dan pas de fotoreceptoren (groen)
Voordelen fotoreceptoren achteraan:
- Kan licht dat terugkaatst op achterkant oog alsnog opvangen (bij mens zwak ontwikkeld)
Bv. ‘s nachts bij katten in het oog = reflecteert
- Epithelium (dekweefsel) oog = betrokken bij fagocytose & recyclage van “versleten”
fotopigmenten van fotoreceptoren
= als fotoreceptoren verder zouden zitten van dekweefsel, moest er nog een transportmiddel zijn zodat
fagocytose toch snel door kan gaan
- Nabijheid van haarvaatjes van oogwand → fotoreceptoren hebben hoge metabole activiteit
(veel suiker & zuurstof nodig)
- Licht komt door de pupil van links
- Rechts: staafjes en kegeltjes
- Links daarvan: bipolaire cellen
- Links daarvan: ganglioncellen: axonen worden gebundeld en
vormen de optische zenuw
- Rechts: de achterkant van de optische zenuw
- Licht moet dus door al die lagen om op de fotoreceptoren te
vallen. Het is raar dat die fotoreceptoren niet vooraan zitten.
(redenen, zie verder)
Fotoreceptoren
- binnenste segment: bevat cellichaam
- buitenste segment (ribbeltjes & nopjes op foto): bevat fotopigmenten in membraanlamellen
Fotopigmenten bestaan uit:
6
, o retinal
= een lipide, gesynthetiseerd uit vitamine A in de retina Bv. wortels goed voor ogen
o opsine (eiwit)
= komt in verschillende soorten voor
= bepalen gevoeligheid voor specifieke golflengtes
Bv. ene fotoreceptor gevoelig voor rood, andere voor
blauw = hebben beide ander opsine
Bv. rodopsine of staafjesrood: fotopigment in de staafjes
- Hoe verder van fovea = hoe groter & verder uit elkaar
- Retina: 20 keer meer staafjes dan kegeltjes Licht komt van rechts → gaat door laag
- Functionele specialisatie begint reeds hier ganglioncellen → dan door laag bipolaire
cellen → dan binnenste segment
fotoreceptoren → dan pas buitenste
segment = hier zitten foto sensitieve eiwitten
Kegeltjes Staafjes
Vooral in centrum van retina Vooral aan rand van retina
Ook in fovea Niet in fovea
Gevoelig voor matige – hoge lichtintensiteit Gevoelig voor zwak licht (tot 1 foton)
Werken enkel bij zwak licht
Geven info over kleur Geven geen info over kleur
Zeer scherp Niet heel scherp
Kegeltjes Bv. is het groen of rood licht? Staafjes Bv. is er licht of geen licht?
3 vormen van zien:
- Scotopisch zicht
= zicht wanneer enkel staafjes werken
Bv. als het donker is = weinig scherp, geen kleurinformatie
- Mesopisch zicht
= een aantal kegeltjes vangen al wat licht op
Bv. smorgens wakker worden door beetje licht
- Fotopisch zicht
= kegels werken op volle kracht
Bv. veel kleur & scherp zicht
= foto: rod saturation begins → reageren maximaal op bepaald punt
- Bij alle gewervelde dieren
= licht op fotoreceptoren → hyperpolarisatie (negatiever worden) (foto)receptormembraan
- Meeste andere zintuigen
= depolarisatie (positiever worden) door stimuli Bv. haarcellen gehoor
- GEEN actiepotentialen in fotoreceptoren → want GEEN axonen
- WEL: fotoreceptoren geven constant glutamaat af aan bipolaire cellen (glutamaat = exciterende
(opwekken) neurotransmitter)
7
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Fransbouwer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.71. You're not tied to anything after your purchase.