Hoorcollege 1: 5-6-2023: Inleiding en het intrapsychische domein – a
Hoofdstuk 1, 2 & 9
Persoonlijkheid
Totaal aan eigenschappen, karaktertrekken, overtuigingen, gedragingen dat mens tot uniek individu
maakt. Zoals doorzettingsvermogen, gedisciplineerd, lui etc. Deze kenmerken typeren een persoon,
maar dat betekent ook dat ze daardoor verschillen van anderen: persoonlijkheidskenmerken gaan dus
ook over verschillen tussen mensen.
Definitie in het boek
“Een verzameling psychologische kenmerken en mechanismen in het individu die georganiseerd zijn
en relatief stabiel zijn en die zijn/haar interacties met en aanpassing aan de intrapychische, fysieke
en sociale buitenwereld beïnvloeden”.
Psychologische kenmerken: karaktereigenschappen, attituden/houding, passies en afkeer
Psychologische mechanismen: cognitieve processen: aandacht, geheugen en motivatie.
Georganiseerd zijn: Deze psychologische kenmerken en mechanismen hangen met elkaar zijn en zijn
dynamisch gestuurd.
Bijvoorbeeld: extraversie gaat samen met bepaalde aspecten van aandacht en
hersenactivatie. In sommige situaties is extraversie ook niet zichtbaar, bijvoorbeeld tijdens
het invullen van een belastingformulier. Op zo’n moment zijn andere psychologisch
kenmerken en mechanismen meer op de voorgrond.
Relatief stabiel zijn: -Over situaties – consistentie (in verschillende situaties meer op jezelf zijn)
-Over tijd – continuïteit (ook in volwassenheid zie je enige introversie)
Beïnvloeden interacties met de buitenwereld: Hierin spelen de volgende processen een rol:
-Perceptie: hoe neem je de wereld waar? Zie je een glas als halfvol of halfleeg?
-Selectie: wat voor vrijetijdsbesteding selecteer je? Hoog op extraversie --> avontuurlijker.
-Evocatie: eigenschappen roepen ook (vaak onbewust) reacties op. Een persoon die graag
interacteert met anderen is vrolijker aanwezig in groepen. Hierdoor willen anderen ook liever
bij hem/haar zijn. Als iemand tegendraads is roept hij negatieve reacties op bij de omgeving.
-Manipulatie: Gaat over intentionele beïnvloeding van de buitenwereld. Iemand die geen zin
heeft in spinazie zal met gedrag proberen te voorkomen dat hij spinazie moet eten.
Aanpassing aan binnenwereld & omgeving: Dit heeft met coping en aanpassingsvermogen te
maken. Meer probleemgerichte coping of meer emotie-gerichte coping. Hiernaast past de één zich
makkelijker aan de omgeving aan dan de ander. Dit is afhankelijk van karaktertrekken/
persoonlijkheidseigenschappen.
Persoonlijkheid kan je op 3 niveaus bestuderen
1. Menselijke aard
--> Kenmerkend voor de soort ‘mens’.
Sociale gerichtheid kan je onder mensen bestuderen en dit vergelijken met niet-mensen
(dieren). Mensapen zijn bijvoorbeeld ook best sociaal gericht. Pandaberen helemaal niet.
2. Individuele en groepsverschillen
--> Tussen mensen/ groepen
Sociale gerichtheid kan je bijvoorbeeld meten in bepaalde beroepsgroepen. Dan zal je
waarschijnlijk zien dat horecamedewerkers socialer gericht zijn dan bijv. boekhouders.
,3. Individuele uniekheid
--> Bijv.: iemands persoonlijke manier uiten van genegenheid.
Hierbij zoom je in op één persoon en onderzoek je hoe hij/zij zijn sociale gerichtheid uit. Dit
kan bijvoorbeeld door anderen vaak cadeaus of aandacht te geven. Of juist helemaal niks.
6 domeinen
In het boek worden alle theorieën ingedeeld in 6 domeinen. Dit geeft een handige kapstok:
1) dispositionele domein
Dit gaat over basale eigenschappen: de trait-theorieën. Waarvan het idee is dat ze relatief
stabiel zijn en een genetische basis hebben.
--> Dit vind je terug in alle andere domeinen.
2) biologische domein
Dit richt zich vooral op de genetisch basis, maar ook op psychofysiologische kenmerken die
samenhangen met persoonlijkheidstrekken. En ook hoe we mensen, en hun persoonlijkheid,
kunnen verklaren vanuit de evolutie.
3) intrapsychische domein
Deze theorieën richten zich op mentale processen. Dus wat zich binnenin je afspeelt. Hier
hoort bijvoorbeeld de theorie van Freud bij.
4) cognitief-experientiële domein
Dat richt zich vooral op het denken: cognities en op subjectieve ervaringen (het experiëntele
domein). Dit gaat over het subjectieve perspectief op de werkelijkheid, en hoe dit ontstaat.
5) sociale en culturele domein
Dit gaat over wederzijds beïnvloeding tussen mensen.
6) aanpassingsdomein
Dit gaat over gezondheid en psychopathologie. Dit behandelen we niet in dit vak.
Evalueren en beoordelen van persoonlijkheidstheorieën
Dit doen we aan de hand van bepaalde standaarden:
- Volledigheid
Hoeveel fenomenen en observaties m.b.t. persoonlijkheid worden gedekt door de theorie?
Zo is een theorie over zelfwaardering veel minder volledig dan het 5-factor model, waarin je
aan de hand van 5 factoren een gehele persoonlijkheid vrij nauwkeurig kan beschrijven.
- Heuristische waarde
Dit gaat over in hoeverre een theorie vernieuwend is. Dus: een kader voor nieuwe bevindingen.
Voorbeeld is de biologische trait-theorie van Eysenck. Eysenck was de eerste die zei: volgens
mij heeft persoonlijkheid te maken met wat er in je lichaam gebeurt. We moeten dus kijken
naar verbanden tussen hersenactivatie, neurotransmitters en persoonlijkheidskenmerken.
Deze vernieuwende theorie heeft heel veel kennis opgeleverd.
- Toetsbaarheid
In hoeverre kun je vanuit de theorie voorspellingen opstellen die zich lenen voor empirische toetsing.
Zo zijn delen van Freuds theorie slecht toetsbaar.
- Zuinigheid
Gaat over de compactheid en efficiëntie van een theorie. Hoeveel woorden heb je nodig om een
fenomeen/ verschijnsel te verklaren. Daarnaast moet het berust zijn op zo min mogelijk aannamen.
De meest zuinige persoonlijkheidstheorie is de theorie van Skinner over Operant
Conditioneren. Hij vond dat het hele construct persoonlijkheid overbodig was. Hij zei:
Persoonlijkheid is het resultaat van iemand zijn bekrachtigingsgeschiedenis. Verschillen
tussen personen komen door verschillen in deze bekrachtigingsgeschiedenis. En door de
, omgeving te veranderen, verander je persoonlijkheid. Deze theorie is dus heel compact.
- Verenigbaarheid en integratie met andere kennis
Dit gaat over of de theorie over persoonlijkheid overeenkomt met andere kennis en informatie uit
bijvoorbeeld neurologisch onderzoek.
Zo heeft Eysenck een deel van zijn persoonlijkheidstheorie aangepast omdat uit
hersenonderzoek bleek dat een deel van zijn theorie niet klopte.
Bronnen om persoonlijkheid te bestuderen/ onderzoeken
1. Zelfrapportage
-D.m.v. vragenlijsten
2. Observaties
-Door bekenden of getrainde onderzoekers
3. Gestandaardiseerde testen
-Via apparaten (fysiologisch), vragenlijsten en projectieve technieken (in psycho-analyse)
--> Persoonlijkheidsonderzoek heeft zich veel gericht op verbanden tussen persoonlijkheidskenmerken
(door vragenlijsten/ observatie) en levenskenmerken. Zo blijkt het dat kinderen die hoger scoren op
extraversie in hun latere leven relatief vaker scheiden.
Het typeren van theorieën
Theorieën die we behandelen moet je kunnen typeren:
-Zijn ze elkaar uitsluitend of juist aanvullend?
-Is het een ontwikkelingstheorie of juist een non-ontwikkelingstheorie?
-Is het een stadium theorie (bepaald stadium van het leven) of een continue ontwikkelingstheorie?
-Is de theorie voornamelijk beschrijvend of verklarend?
-Richt een theorie zich meer op dat wat stabiel is of juist op dat wat veranderlijk is aan
persoonlijkheid?
, De theorie van Skinner gaat bijvoorbeeld heel erg over de veranderlijkheid van persoonlijkheid. Maar
een theorie die beide aspecten beschrijft, en vooral gericht is op wat constant/ stabiel is bij mensen,
is de Concentric ring theorie (Hollander, 1967).
Hij zegt dat er een stabiele kern aan persoonlijkheid is: die zie je niet altijd. Deze wordt gevormd
door vroege levenservaringen en bestaat uit percepties van het zelf en de buitenwereld.
Iets meer zichtbaar voor anderen zijn kenmerkende responsen. Dat zijn gedragspatronen die je
makkelijker van buitenaf kan zien: hoe iemand zich typisch gedraagt.
Ten slotte hebben we het meest dynamische aspect aan persoonlijkheid: rolgerelateerd gedrag. Dit
is heel dynamisch en erg zichtbaar voor anderen. Zo heb je onder vrienden vaker grof taalgebruik dan
bij je oma: dus afhankelijk van je rol. Maar toch kan je hierdoor uitspraken doen over iemand zijn
persoonlijkheid.
Je moet de volgende theorieën kunnen typeren op basis van onderstaande aspecten.
Relevantie
We behandelen deze theorieën over de (ontwikkeling) van kenmerken van het individu en
mechanismen die ten grondslag liggen aan ontwikkeling omdat:
-Deze ons helpen op bepaald gedrag te voorspellen.
-Dit aangrijpingspunten zijn voor interventies.
Daarnaast zijn persoonlijkheidstrekken van ouders relevante contextfactoren.
-Deze voorspellen opvoedingsgedrag.
-En kan een aandachtspunt zijn in communicatie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller RTDZ. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.17. You're not tied to anything after your purchase.