Antwoorden leeropdrachtenboek – havo – leerjaar 3 1
, 3 HAVO
ANTWOORDEN
HOOFDSTUK 1
Intro hoofdstuk
1 Uitgaven in de horeca zijn niet noodzakelijk. Mensen kunnen er in krappe tijden
eenvoudig op besparen door bijvoorbeeld thuis te consumeren, in plaats van in een café
of restaurant.
2 Met ‘middelen’ bedoelt Manon geld of inkomen dat nodig is voor aankopen.
3 Met ‘consumptie’ bedoelt Manon het nuttigen van drankjes en eten op een terras.
4 Klanten kunnen dan niet een klein bedrag ‘laten zitten’. Ze betalen vaker het exacte
bedrag. En als ze meer (willen) betalen met hun pinpas, ontvangt in eerste instantie niet
Manon, maar het café het geld. Mensen die veel met de pinpas betalen, hebben ook
minder of geen contant geld op zak.
Paragraaf 1
1 a Als minderjarige zijn je ouders nog verantwoordelijk voor jouw handelen. Als je
bijvoorbeeld verlies lijdt, kan het je ouders geld kosten.
b Je hebt te maken met allerlei wettelijke en financiële aspecten, die niet altijd
eenvoudig zijn. De intro geeft een aantal voorbeelden, zoals inschrijving bij de KvK,
het regelen van een btw-nummer, een zakelijke rekening, nadenken op wiens naam
de rekening moet komen.
2 a = kapitaalgoed; b = ondernemerschap; c = arbeid; d = kapitaalgoed; e = natuur
3 C
4 a = dienst; b = dienst; c = goed; d = goed; e = dienst; f = goed
5 Bijvoorbeeld: het eten op het bord is een goed, het brengen van het bord een dienst.
6 a Lucht wordt niet geproduceerd. Er hoeven geen productiefactoren voor opgeofferd te
worden.
b Bijvoorbeeld: zonlicht, wind, water uit een bergbeekje.
7 De windmolen wekt elektriciteit op, waarmee de droogtrommel kan draaien, dus een
voorbeeld van de was drogen met schaarse goederen. Maar de was kan ook in de harde
wind drogen, met een vrij goed.
8 De zon is een vrij goed. Voor het opkomen van de zon zijn geen productiefactoren nodig,
het is gratis.
9 B
10 Om schaarse goederen te produceren zijn productiefactoren nodig. Schaarse goederen
kosten dus altijd geld. Jouw middelen zijn beperkt, je kunt niet alles kopen waar je zin in
hebt.
11 Zijn eigen arbeidskracht en vrije tijd, ofwel: zelf zijn huis schoonmaken.
12 a = kapitaal; c = kapitaal; e = arbeid; g = natuur; h = kapitaal
13 a Ja, in juli 2013 werd (ongeveer 2,1%) minder geconsumeerd dan een jaar eerder. De
consumptie is dus in juli 2013 lager dan in juli 2012. Het gaat slecht met de economie,
de consumptie daalde niet alleen op haar terras, maar ook in het algemeen.
b 2,1%
c 1% = € 37 miljard / 100 = € 0,37 miljard
2,1% = 2,1 × € 0,37 miljard = € 0,78 miljard lager
€ 37 miljard – € 0,78 miljard = € 36,22 miljard
14 A = ondernemerschap; B = kapitaalgoederen
15 Nee, drinkwater wordt geen schaars goed, maar moet worden geproduceerd en is dus
altijd een schaars goed, ook als het probleemloos in ruime mate aanwezig zou zijn.
Paragraaf 2
1 (1) Bij een scheiding blijven huisvrouwen met te weinig inkomen achter. Als de man
werkloos wordt, daalt het gezinsinkomen te sterk.
(2) Het is ook jammer van een studie om er zo weinig mee te doen.
2
, 3 HAVO
ANTWOORDEN
2 De cartoon gaat over de taakverdeling tussen man en vrouw. De overvaller zet zijn
productiefactor arbeid in om mensen te overvallen, zijn vrouw doet zorgtaken. Dat had
bijvoorbeeld ook andersom kunnen zijn. De productiefactor arbeid is multi-inzetbaar.
3 Bijvoorbeeld: popcorn en veevoer.
4 C–A–E–B–D
5 a Bij een budgetlijn zijn de middelen beperkt en moet er gekozen worden tussen twee
schaarse goederen.
b Als het hele budget van € 100 bij McDonald’s wordt uitgegeven, kan deze consument
12 keer naar McDonald’s. Dus: € = € 8,33.
c = 3 bezoeken
d De budgetlijn verschuift dan naar rechts. In plaats van (6;2) is dan bijvoorbeeld een
combinatie van (9;3) mogelijk.
e De budgetlijn verschuift dan naar links. Bij hetzelfde budget kun je dan minder
producten kopen.
6 a A: de prijs van een cd is gedaald. Als je alleen cd’s koopt, kun je meer cd’s kopen bij
hetzelfde budget.
b D: de prijs van een dvd is gestegen, want je kunt met hetzelfde budget minder dvd’s
kopen.
c E: het inkomen is gestegen, want je kunt nu zowel meer cd’s als dvd’s kopen.
7 Er staat: verwachte inkomsten en verwachte uitgaven. Het is dus een verwachting voor
het komende jaar.
8 a De totale uitgaven inclusief reserveringen zijn hoger dan de verwachte inkomsten. Het
sparen voor de vervanging van de auto kan niet helemaal met de verwachte
inkomsten worden gerealiseerd.
b Sommige vaste lasten zijn verplicht, zoals de gemeentelijke heffingen en sommige
verzekeringen. Op andere vaste lasten kan moeilijk (veel) worden bezuinigd, omdat
het een noodzakelijke behoefte is, zoals verwarmingskosten in de winter. Ook kan er
sprake zijn van niet direct opzegbare abonnementen.
c Bijvoorbeeld: op huishoudgeld voor zover goedkopere producten kunnen worden
gekocht. En: vakanties (niet of minder op vakantie gaan).
9 a € 1,50 per week = € 1,50 × 13 weken = € 19,50 per kwartaal
€ 19, = € 6,50 per maand
c Ja, ze verwacht € 125 per maand te verdienen. De uitgaven zijn € 120 per maand.
d De tweedehands fiets zal waarschijnlijk langer dan één jaar meegaan. Dan houdt zij
het volgende jaar weer genoeg geld (€ 228 + (12 × € 5) = € 288) over voor een
grotere uitgave.
10 a Meer. € 10 is 8,3% van € 120. Dat is meer dan de 7,1% in de tabel.
b Zij besteden hun geld anders. Zij geven (naar verhouding) meer geld uit aan roken en
drank. Deze producten zijn naar verhouding het meest in prijs gestegen.
c Het inkomen van jongens is achtergebleven bij de prijsstijging van de producten
(8,3% meer inkomen, 10,14% prijsstijging van hun aankopen). Dan houd je minder
geld over om te sparen (tenzij je minder gaat uitgeven).
3
, 3 HAVO
ANTWOORDEN
d De prijs van kleding is minder gestegen (2,4%) dan het inkomen (8,7%). Dat zie je
ook aan de budgetlijn; deze eindigt in 2015 bij een hoger aantal op de x-as.
e Wie zijn budget helemaal aan roken uitgeeft, kan minder rookwaren kopen, blijkt uit
bon 10. Dus: de prijs van roken is meer gestegen dan het inkomen van jongeren. Wat
dat betreft kan het beleid effect hebben. Wat nog geen hard bewijs levert dat het
beleid echt werkt. Of jongeren daardoor minder roken, of op andere zaken besparen
is niet duidelijk.
Paragraaf 3
1 a De andere persoon moet een Apple iPod Video 30GB U2 special edition willen kopen
en bovendien een iPod kunnen aanbieden met touchscreen, die op Wi-fi kan.
b Geld vragen voor de iPod. Dan vervalt een van de twee eisen van vraag a.
2 Geld bestond nog niet.
3 De producent moet veel klanten vinden die behoefte hebben aan het product. Bovendien
wil deze producent in ruil voor het aangeboden product een geschikt goed
terugontvangen. Dat valt niet mee met een grote partij aangeboden producten. De directe
ruil kost met veel aanbod ook (te) veel tijd.
4 Vrijwel alle websites waar goederen verkocht worden en waar je met geld moet
afrekenen.
5 a = schaalvergroting; b = arbeidsverdeling, specialisatie; c = arbeidsproductiviteit;
d = specialisatie; e = arbeidsverdeling; f = (meer) arbeidsverdeling, (hogere)
arbeidsproductiviteit
6 Specialisatie en schaalvergroting. Olieraffinaderijen produceren op grote schaal. Ze
specialiseren zich in het produceren van olie.
7 Deze schaalvergroting veroorzaakt dierenleed.
8 a De goederen worden geruild voor (giraal) geld.
b 778 miljoen / 2,5 miljard = 0,311. Dus ongeveer een derde deel. Dus ‘derde’ of ‘derde
deel’ is weggelaten.
9 a Bij arbeidsverdeling gaan mensen en bedrijven zich specialiseren en moeten zij een
grote(re) hoeveelheid van één product zien te verkopen. Dat lukt wel bij indirecte ruil
(je krijgt geld in ruil), maar niet bij directe ruil.
b Mensen en bedrijven richten zich op één of enkele taken en dan juist op die taken
waar ze goed en/of snel in zijn.
10 a Beide partijen hebben voordeel van de ruil.
b Alou heeft € 40 – € 29,95 = € 10,05 voordeel ten opzichte van het maximale bedrag
dat zij wil betalen. H&N heeft € 29,95 – € 25 = € 4,95 voordeel.
c Bijvoorbeeld: H&N heeft veel concurrentie van andere modezaken. Bij een hogere
prijs gaan veel klanten naar de concurrentie. Alou profiteert dus van deze
concurrentie.
11 Bijvoorbeeld: een mooi antiek stuk op de veiling dat zeldzaam is en onder verzamelaars
heel gewild. De prijs zal dan stijgen tot het niveau waarbij de koper waarschijnlijk weinig
voordeel heeft, omdat hij de andere kopers moet overtroeven.
12 a Bijvoorbeeld: (1) Bij een hogere prijs raakte de zaal niet uitverkocht, omdat een deel
niet bereid was meer te betalen. (2) De popgroep wilde geen hogere verkoopprijs,
omdat de popgroepleden bang waren voor een ‘poenerig imago’.
b Verschillende prijzen rekenen. De beste plaatsen bijvoorbeeld tegen een hogere prijs
verkopen.
13 a Bij € 40 gaan de volgende groepen naar de voorstelling:
200 (maximaal € 80) + 100 + 100 + 200 + 200 = 800 fans.
b 600 van de 800. Alleen de groep die maximaal € 40 wil betalen, heeft geen voordeel
(plus de fans die niet komen, omdat de prijs te hoog ligt).
c De theateropbrengst is 800 × € 40 = € 32.000. De zanger ontvangt de helft, dus
€ 16.000. Zijn kosten zijn € 10.000. Zijn voordeel is dus € 6.000.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller teubentess. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.