100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Colleges Bouwman en Bij de Leij $3.75
Add to cart

Class notes

Colleges Bouwman en Bij de Leij

1 review
 117 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Letterlijke uitwerking van hoorcolleges

Preview 4 out of 58  pages

  • April 1, 2017
  • 58
  • 2016/2017
  • Class notes
  • Bouwman; bij de leij
  • 1 - 8

1  review

review-writer-avatar

By: verakemna • 5 year ago

avatar-seller
Hoorcollege 1 – 7 februari 2017
We gaan het hebben over de eerste paar hoofdstukken van de inkomstenbelasting, en ook over hoofdstuk, met
name hoofdstuk 9, maar ook een deel hoofdstuk 8 van de wet IB, waar iets gezegd is over het systeem van de
heffingskorting en de aanslagregelingen.

Subjectieve belastingplicht
• Binnenlandse belastingplicht
• Buitenlandse belastingplicht
• Heffingsbeginselen
– woonplaatsbeginsel
– oorsprongsbeginsel
– nationaliteitsbeginsel

Artikel 1.1 aan de IB zijn onderworpen de natuurlijke personen. Vervolgens worden deze onderscheiden in
binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen, deze worden beide anders behandeld. Wat is het grote
onderscheid? Binnenlands zijn natuurlijke personen die in NL wonen of door een of andere fictie uit de wet, geacht
wordt te wonen. En buitenlands belastingplichtigen zijn die niet in NL wonen of geacht worden te wonen maar wel
NL inkomen genieten. Voor de heffing van de inkomstenbelasting maakt dat wel behoorlijk uit. Het is belangrijk dit
onderscheid te kunnen maken. Het criterium is: waar woon ik? Dat is onderscheidend voor binnenlandse en
buitenlandse belastingplicht. Aan de heffing van de IB liggen een aantal heffingsbeginselen ten grondslag. In NL zijn
dat: woonplaatsbeginsel, oorsprongsbeginsel en het nationaliteitsbeginsel. Ze staan in volgorde van belangrijkheid.
Het belangrijkste is het woonplaatsbeginsel. Als iemand in een bepaald land woont, dan wordt hij geacht op basis
van het woonplaatsbeginsel in dat land binnenlands belastingplichtig te zijn. Dat betekent dat hij voor zijn gehele
wereldinkomen in NL wordt belast. Dus aan de binnenlandse belastingplicht is het woonplaatsbeginsel ten
grondslag. De consequentie is belastingheffing naar wereldinkomen. Het oorsprongsbeginsel ligt ten grondslag aan
de buitenlandse belastingplicht, dat zegt als je inkomen uit een bepaalde staat ontvangt/genereert, dan heeft die
staat een heffingsrecht, ook al woon je als ontvanger van dat inkomen niet in die staat. In hoofdstuk 7 staan een
aantal categorieën beschreven voor de drie boxen, die hebben nadrukkelijk een band met NL. Het moet gaan om
inkomen ontvangen uit NL. Als je onder hoofdstuk 7 valt en niet in NL woonachtig bent, dan ben je dus buitenlands
belastingplichting. Bij het oorsprongsbeginsel en de buitenlandse belastingplicht geldt dat er een combinatie moet
zijn, van niet wonen in NL, maar wel genieten van in NL in de wet aanwezen inkomen. Het nationaliteitsbeginsel, heb
je de nationaliteit van een land, dan wordt je geacht in dat land belastingplichtig te zijn. In NL wordt dat
nationaliteitsbeginsel wel gebruikt, niet heel veel, maar bijvoorbeeld de VS hanteert dat heel nadrukkelijk. Iedereen
die de nationaliteit van de VS is belastingplichtig voor het inkomen wat hij geniet, ook al woont degene niet in de VS.
De Amerikaanse belastingdienst nadrukkelijk opzoek is naar in het buitenland wonende Amerikanen en probeert hen
in de Amerikaanse belastingheffing te betrekken, ook al hebben deze mensen de VS in al wel 30 jaar niet meer
gezien. In NL kennen we dit enigszins, dit vindt je terug in artikel 2.2(2) IB. het gaat alleen maar om diplomaten of NL
militairen die op VN missie zijn. Ondanks het feit dat ze niet meer in NL wonen, worden ze toch geacht dmv het
nationaliteitsbeginsel geacht in NL woonachtig te zijn dmv een fictie die wordt toegepast, dus in beginsel als
binnenlands belastingplichtig wordt belast voor het wereldinkomen. Het leidt een vrij slapend bestaan, maar wordt
wel toegepast.

Subjectieve belastingplicht
• Woonplaatsbepaling
– art. 4, lid 1 AWR (omstandigheden: woning belastingplichtige, woonplaats echtgenote en/of gezin,
locatie arbeidsplaats)
– art. 4, lid 2 AWR (schepelingen)
– art. 2, lid 1, Wet IB 2001 (twaalfmaandenfictie)
– art. 2, lid 2, Wet IB 2001 (diplomatenfictie)
Hoe bepaal je nu waar iemand woonachtig is voor de binnenlandse en buitenlandse belastingplicht? De belangrijkste
bepaling is te vinden in de AWR, artikel 4(1) AWR: er moeten naar omstandigheden worden beoordeeld waar
iemand woonachtig is. Die omstandigheden worden niet nader gedefinieerd, de invulling is overgelaten aan de
rechterlijke macht. Het belangrijkste criterium is: waar woont iemand? Waar heeft iemand zijn
woning/hoofdverblijf? Als dat in NL is, dan is dat een zeer nadrukkelijke aanwijzing dat de persoon daadwerkelijk in
NL woont en binnenlands belastingplichtig is. Als je gehuwd bent, kan ook de woonplaats van de echtgenoot van
1
Hoorcollege 1 – 7 februari 2017

,Hoorcollege 1 – 7 februari 2017
belang zijn, ook naar het gezin wordt gekeken, maar ook naar locatie van de arbeidsplaats. Op de werkgroep wordt
hier uitvoerig op ingegaan. Artikel 4(2) AWR: dit is een nadere uitwerking die in beginsel valt onder artikel 4(1) AWR,
deze geldt voor schepeling, mensen die aan boort van een schip wonen. Mensen in de binnenvaart zitten, of
zeevaart zitten, dan je moet kijken waar ze hun hoofdverblijf hebben, ze wonen op een schip. Ze worden geacht te
wonen in het land waar het schip zijn thuishaven heeft. En dus moet onderzocht worden waar de thuishaven van het
schip is, dat is niet per se onder de vlag waar het schip onder vaart. Je moet kijken naar de plek waar het schip
regelmatig naar terugkeert, waar onderhoud wordt gepleegd, wat de uitvalsbasis van dat schip is. Er zijn nog een
aantal ficties, bijvoorbeeld de diplomatenfictie, het toepassen van het nationaliteitsbeginsel. Ook heb je de
twaalfmaandenfictie, deze is geregeld in artikel 2.2(1) IB. Voor beide ficties geldt dat op grond van de feiten, zoals op
basis van artikel 4(1) AWR, tot de conclusie zou moeten komen dat iemand niet in NL woont. Ook al is op grond van
artikel 4(1) AWR niet in NL woonachtig dan kan toch op basis van de ficties voor de IB in NL geacht worden te wonen,
mits is voldaan aan artikel 2.2(1) of 2.2(2) IB. De diplomatenfictie is eigenlijk een belastingontwijkingsfictie, de
belastingwetgever heeft bedacht dat een belastingplichtige weet dat een enorm voordeel zou krijgen en dat deze
belast is, en dat hij in afwachting van dat voordeel besluit NL metterwoon te verlaten. In de periode dat hij niet in NL
woonachtig is, het voordeel zal ontvangen en daarna weer zal terugkeren naar NL. Zo kan het niet in NL worden
belast, tenzij er sprake is van buitenlandse belastingplicht, maar de buitenlandse belastingplicht beperkt
gedefinieerd is, dat zou het kunnen zijn dat het voordeel ook niet kan worden belast voor de buitenlandse
belastingplicht. Als deze situatie zich voordoet dan gaat de twaalfmaandenfictie in werking. Dit is een bepaling die de
positie van de belastingdienst moet versterken: als je NL verlaat en je keert binnen 12 maanden weer terug, dan
wordt je geacht ook in de tussenliggende periode in NL te hebben gewoond. Dat is een vrij strakke maatregel. Het
zou dan kunnen dat je zowel in NL wordt belast, maar ook in het andere land waar je je in tussentijd heb gevestigd
voor de inkomsten die je toen hebt genoten. Er ontstaat dan een soort dubbele belastingplicht. Vandaar dat artikel
2.2(1) IB toch een soort tegenbewijsregel is opgenomen. De zogenaamde twaalfmaandenfictie geldt niet als je kunt
aantonen dat je elders heb gewoond, of dat je elders als inwoner IB heb betaald in de tussenliggende periode.

Objectieve belastingplicht
• Boxen (analytisch stelsel van heffing)
– art. 2.3 Wet IB 2001
• belastbare inkomen uit werk en woning (box 1)
• belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)
• belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
– art. 2.4 Wet IB 2001
• de belastbare inkomens worden bepaald volgens de hoofdstukken respectievelijk de
afdelingen die later in de wet zijn opgenomen (verschillend voor binnenlandse en
buitenlandse belastingplichtigen)
Waar wordt je voor belast? De wet is vooral geconcentreerd voor de binnenlands belastingplichtigen, en het
inkomen dat deze geniet voor de IB. In artikel 2.3 IB wordt duidelijk dat er drie soorten inkomsten zijn: belastbare
inkomen uit werk en woning (box 1), belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en belastbare inkomen uit
sparen en beleggen (box 3). Deze drie categorieën zijn in 2001 geïntroduceerd, het is een analytisch stelsel van
heffing. Dit noemen we zo, omdat de drie categorieën tegen verschillende tarieven en verschillende manieren
worden belast. Analytisch wil zeggen dat je onderscheid maakt naar het type inkomen, en dat er per soort een apart
heffingsregime bestaat. In artikel 2.4 IB is een verwijzing gepleegd naar de volgende hoofdstukken IB, want op grond
van artikel 2.3 IB weet je nog niet wanneer deze categorieën zich voordoen en hoe je dat inkomen moet berekenen.
De verbinding tussen de bijzondere hoofdstukken van de IB gelden voor de diverse soorten van inkomen, wordt
gelegd in artikel 2.4 IB en daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de drie inkomensboxen zoals ze gelden voor
binnenlands belastingplichtigen en de drie inkomensboxen zoals ze gelden voor buitenlands belastingplichtigen.
Hoofdstuk 3 gaat over inkomen uit werk en woning voor binnenlands belastingplichtigen, hoofdstuk 4 gaat over
inkomen uit aanmerkelijk belang, hoofdstuk 5 inkomen uit sparen en beleggen. Hoofdstuk 7 geldt voor buitenlands
belastingplichtigen, hierin wordt het boxen-systeem gehandhaafd. Artikel 2.4 IB is de schakelbepaling om maar zo te
zeggen.




2
Hoorcollege 1 – 7 februari 2017

,Hoorcollege 1 – 7 februari 2017
Objectieve belastingplicht
• Belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) / binnenlandse belastingplichtigen
– art. 3.1 Wet IB 2001: opbouw belastbare inkomen uit werk en woning
– art. 2.10 (2.10a) Wet IB 2001: tarief box 1: progressief oplopend tot 52%
• eerste twee schijven ook een premiedeel
• marginaal tarief in de tweede, derde en vierde schijf is hoger dan het aangegeven tarief
(afbouw heffingskortingen: algemene heffingskorting en arbeidskorting (art. 8.10 en 8.11,
Wet IB 2001))
Belastbaar inkomen uit werk en woning, te vinden in artikel 3.1 e.v. IB. Daaronder valt inkomen uit onderneming,
dienstbetrekking, overige werkzaamheden, eigen woning en nog een aantal periodieke uitkeringen en
verstrekkingen. Het tarief voor de inkomsten uit werk en woning is vastgelegd in artikel 2.10 en 2.110a IB, het tarief
is progressief oplopend tot 52%. Het tarief van 52% bereik je in NL redelijk snel, NL heeft een van de meest
progressieve stelsels van de westerse wereld. Voor gewone stervelingen is het dus niet per se zo’n belastingparadijs
zoals vaak geschetst wordt, voor ondernemers geldt dit in wat mindere mate. In de praktijk is het toptarief zelfs vaak
56%. Als je in de hoogste tariefschijf valt, dan valt het inkomen in dat in die schijf, dan wordt het belast tegen 52%. Je
moet ook rekening houden met dat je aanspraak kan maken op heffingskorting. Eerst bereken je de verschuldigde
belasting door de schijven toe te passen en vervolgens krijg je aftrek heffingskorting. Wat is hier bijzonder aan? Die
varieert ook met het inkomen uit werk en woning. Heb je een relatief laag inkomen uit werk en woning dan heb je
volledige heffingskorting, maar als je meer inkomen krijgt, dan wordt je heffingskorting lager, deze neemt zelfs af tot
0, bij ongeveer een inkomen van een ton. Dit betekent wanneer je meer gaat verdienen, dus in een hogere schijf
valt, je aan de ene kant meer belasting gaat betalen, maar ook gaat je heffingskorting afnemen, dat heeft tot gevolg
dat je uiteindelijk 56% betaalt. Het systeem is in die zin vreemd, dat als je de grens van ongeveer een ton inkomen
uit werk en woning hebt bereikt, dan houdt de afneming van de heffingskorting op, dan ben je deze helemaal kwijt.
Als je dan een euro extra gaat verdienen, dan geldt weer het 52% tarief. Het tarief loopt eerst op tot 56% en daarna
zakt het weer wat terug naar 52%. Waarom zit dit in het systeem? De premie die voor de ziektekosten zou
inkomensafhankelijk moeten zijn, dit kon echter niet. Het moest niet meer progressief zijn. De premie is nu
proportioneel, in de zin er een vast % moet worden betaald, maar de prijs ervoor was dat de heffingskorting
inkomensafhankelijk moest zijn. Dat leidde ertoe voor de middeninkomens, die vallen in de twee en de derde schijf,
en voor hoge inkomens uit de vierde schijf, dan treedt het effect in. Zodra men in de tweede schijf valt dan moet
men meer belasting betalen over elk extra verdiende euro, en je gaat inleveren op je heffingskorting, dit werkt door
in de twee, derde en vierde schijf tot ongeveer een ton inkomen uit werk en woning.

Objectieve belastingplicht
• Belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) / binnenlandse belastingplichtigen
– art. 4.1 Wet IB 2001: opbouw belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang
– definitieve verliezen uit aanmerkelijk belang (art. 4.53 en 2.11a Wet IB 2001)
Een aspect dat voor we voor 2001 niet kenden, is dat je te maken hebt het boxensysteem dat min of meer
waterdicht is. Eerst box 2: het aanmerkelijk belang, aandelenbelangen van 5% of meer. Het heeft te maken met de
samenhang van vennootschapsbelasting en IB, daarom is het AB in een aparte box belast. Nu het waterdichte
systeem. Als een box leidt tot een negatief resultaat, dan kan deze impliciet niet in mindering worden gebracht op
het inkomen uit een andere box. Als je een negatief inkomen zou hebben uit box 1, en er een positief inkomen uit
box 2, dan kan het negatieve inkomen van box 1 niet verrekend worden met het positieve inkomen uit box 2, dat is
het algemene uitgangspunt. Het zou kunnen dat je overall negatief inkomen hebt, maar dat je toch IB moet betalen.
Dit waterdichte systeem wordt doorbroken door artikel 4.53 en 2.11a IB, dit alleen ter kennisgeving. Verliezen uit AB
op een bepaalde manier toch worden overgeheveld naar box 1, dit komt in een ander college aan bod.




3
Hoorcollege 1 – 7 februari 2017

, Hoorcollege 1 – 7 februari 2017
Objectieve belastingplicht
• Belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) / binnenlandse belastingplichtigen
– art. 5.1 Wet IB 2001: opbouw belastbare inkomen uit sparen en beleggen
– heffingsgrondslag: oplopend percentage van de rendementsgrondslag (waarde van de bezittingen –
schulden (art. 5.2 en 5.3 Wet IB 2001))
– rendementsgrondslag voor zover groter dan het heffingvrije vermogen (art. 5.2, lid 1, Wet IB 2001)
Box 3 belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De grote steen des aanstoots, omdat er sprake is van een fictief
rendement en dit rendement niet gehaald wordt door de lage rente, zelfs een negatief rendement. Het is voor de
gewone spaarder een buitengewoon zure aangelegenheid, omdat je belasting moet betalen terwijl je gewoon
inteert op je vermogen. De 4% gold tot 1-1-2017, die je over je hele vermogen moest betalen is veranderd. Inmiddels
is het zo dat er een fictief rendement met drie onderdelen bestaat: een oplopend percentage naarmate je vermogen
groter is. Je begint met een lager percentage dan 4% en je eindigt met als je een groter vermogen hebt, over het
grotere deel van je vermogen met 5,2-5,3% voor 2017. Het tarief is 30% in box 3, hierin is niets veranderd. Door de
wijziging is dat de heffingsgrondslag eigenlijk progressief gemaakt is in box 3 en dat de heffing daardoor ook hoger is
geworden naarmate je meer vermogen bezit. Er gaan stemmen op om het stelsel te wijzigen en over te stappen op
basis van vermogenswinst belasting. Dan ga je niet uit van een fictief rendement, maar wat heeft een
belastingplichtige ontvangen aan rente en dividend en wat heeft hij aan vermogenswinsten behaald, als hij iets
verkocht heeft, is daar dan aan verdiend. Er wordt dan aangesloten bij wat er daadwerkelijk wordt
ontvangen/genoten en niet meer bij zo’n fictief rendement. Het huidige systeem is redelijk eenvoudig, met de
wijziging van 2017 is het iets eerlijker geworden. Nog een punt: dit staat niet in de sheets en het boek. Er is veel
discussie over box 3, er zijn ook juridische stappen genomen. Er zijn belastingplichtigen naar de rechter gestapt en
uiteindelijk bij de HR gekomen. Ze zeiden dat het systeem in strijd is met de rechten van de mens, met het recht van
eigendom uit het EVRM. Het argument was dat er belasting wordt geheven op een onoorbare manier, er wordt zelfs
geheven als er geen inkomen is en dat tast het recht van eigendom aan. De HR heeft voor een aantal jaren gezegd,
dat gelet op de historische rendementscijfers, dat de wetgever in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot dit
systeem. De HR heeft het systeem van box 3 aanvaardbaar verklaard. En nu de politiek de scherpe randen van het
systeem heeft afgeslepen, zal dit waarschijnlijk nog een tijd houdbaar zijn.

Objectieve belastingplicht
• Buitenlandse belastingplichtigen: hoofdstuk 7, Wet IB 2001: drie boxen: maar minder aftrekposten.
Het grote verschil tussen binnenlands en buitenlands belastingplichtigen is dat buitenlands belastingplichtigen bijna
geen aanspraak hebben op aftrekposten en in principe ook niet op heffingskorting, terwijl binnenlands
belastingplichtigen dat allemaal wel hebben. Hier geldt ook dat je te maken hebt met waterdichte schotten.

Objectieve belastingplicht
• Verliesverrekening (alleen binnen de boxen)
Geen verliesverrekening tussen de boxen, binnen de boxen kan dat wel. Een negatief resultaat uit AB en uit een
ander AB heb je een positief resultaat, dan mag je dat wel verrekenen, namelijk binnen de boxen, niet buiten de
boxen. De uitzondering is de regeling van definitieve verliezen van AB binnen box 2, die kunnen op een bijzondere
manier worden verrekend binnen box 1.

Keuzeregime / kwalificerende buitenlandse belastingplichtige
• Schumacker-arrest (HvJ EG 14 februari 1995, C-279/93, BNB 1995/187c*)
• invoering keuzeregime van art. 2.5 Wet IB 2001 voor buitenlandse belastingplichtigen: behandeling als
binnenlandse belastingplichtige voor buitenlandse belastingplichtigen
• keuzeregime i.s.m. Europees recht volgens Hof Den Bosch 25 november 2011, nr. 11/00340
• per 2015: kwalificerende buitenlandse belastingplichtige (geen keuzeregime / 90%-eis)
• HR 31 januari 2014, nr. 12/05227 en 12/02201
Het keuzeregime voor de kwalificerende buitenlands belastingplichtige. Juridisch gesproken moet je dit plaatsen
tegen de achtergrond van het EU-recht. Het VWEU, hierin zijn een aantal vrijheden gegarandeerd, bijvoorbeeld het
vrij verkeer van personen en werknemers. Het beginsel van vrij verkeer van werknemers ligt ten grondslag aan dit
bijzondere regime, voor bepaalde buitenlands belastingplichtigen. Realiseer goed dat dit regime voor beperkte
groep buitenlands belastingplichtien van toepassing is. De achtergrond. Het Schumacker-arrest: meneer Schumacker
woonde in een EU lidstaat en ging werken in een andere EU lidstaat. Hierdoor verdiende hij praktisch zijn gehele
4
Hoorcollege 1 – 7 februari 2017

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ehwscholtens. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

54879 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.75  1x  sold
  • (1)
Add to cart
Added