Deze samenvatting omvat alle lessen en powerpoints van de les 'Inleiding tot de bedrijfskunde', gegeven door Lode De Waele. Dit vak is zeer uitgebreid en gaat over alle aspecten van het bedrijfsleven.
Inflatie = geleidelijke stijging van de prijzen van goederen en diensten.
Desinflatie = Wanneer snelheid van de inflatie afneemt
Deflatie = geleidelijke daling van de prijzen van goederen en diensten (koopkracht stijgt! Je kan
méér kopen met één euro) Nadeel: grote investeerders stellen dan dikwijls grote aankopen uit,
omdat men verwacht (hoopt, gokt) dat de prijzen nog verder zullen dalen. Hoewel dit op korte
termijn dus interessant lijkt voor de consument, is het nefast voor de economie op lange termijn!
Consumentenprijsindex (CPI)
koopt. Wordt gebruikt wordt om prijsontwikkelingen te berekenen
Bruto Binnenlands Product (BBP) = de marktwaarde van alle goederen en diensten die op 1 jaar in
een land geproduceerd worden (gebruikt voor welvaartscreatie in een land/regio)
Bruto Nationaal Product (BNP) = het totale inkomen van de mensen die in een land wonen,
ongeacht of ze in dat land of in het buitenland werken. Gebruikt als maatstaf voor de grootte van
de economie
2 Grondbeginselen van ondernemerschap en economie: Een
zakelijke instelling ontwikkelen
Organisaties zijn open systemen. Hiermee bedoelen we 2 zaken:
Organisatie staat niet op zichzelf (gesloten), maar is onderdeel van een omgeving (open!)
Organisaties zijn systemen. Dit betekent dat het een groep van componenten is die
samenwerken en afhankelijk zijn van elkaar om een gezamenlijk doel te bereiken
Organisaties werken volgens volgend stappenplan:
1. Input van middelen (productiefactoren):
a. Mensen (arbeid)
b. Kapitaal (niet alleen geld
c. Natuur
d. Ondernemersactiviteit & kennis
, 2. Tranformatieproces:
a. Productie
b. Waarde toevoeging
3. Output van producten/ diensten:
a. Industriële ondernemingen maken tastbare, fysieke producten: Kapitaalintensief
b. Handelsondernemingen kopen en verkopen fysieke producten
c. Dienstenondernemingen creëeren ontastbare outputs (vervullen vaak een deel van
het transformatieproces voor andere bedrijven): gaat vaak om gespecialiseerde
kennis (arbeidsintensief)
Industriële ondernemingen beginnen ook hoe langer hoe meer diensten aan te bieden (dienst
Servitizatie = Een product wordt uitgedacht in functie van het oplossen van een
probleem voor de klant
2.1 Doelen van organisaties
Doel voor iedere organisatie (geen focus op winstuitkering) of bedrijf (focus op winst creëren) =
waardecreatie voor de klanten/ consumenten/ doelgroep! Waarde is belangrijker dan de prijs of
kosten van je product (KPW-schema)
< < <
2.1.1 Superieure klantenwaarde
Superieure klantenwaarde = Als de waargenomen voordelen van je product/ dienst beter zijn dan
de verwachte voordelen die de klant had EN als deze voordelen beter zijn dan die van je
concurrenten
,Perceived value/ gepercipieerde waarde = De waarde die je toevoegt voor de klant.
Expected value/ verwachte waarde = de waarde die de klant van jou verwacht.
Hoe ziet die klantenwaarde er in de praktijk uit? 3 manieren om superieure klantenwaarde
aan te pakken:
Directe kostenbesparing = Je biedt je producten aan een lagere prijs aan dan de
concurrentie
Indirecte kostenbesparing = Je zorgt ervoor dat je klant efficiënter te werk kan gaan,
goedkoper kan handelen, enz.
Differentiatie van de afnemer = Je helpt je klant om verschillend en innovatief te zijn (jouw
producten brengen een voordeel aan de producten van een klant) (vb. Gordels, ontwikkeld
door VOLVO, worden nu in elke auto gebruikt)
2.1.2 Waarom is klantenwaarde zo belangrijk?
Er zijn verschillende redenen waarom klantenwaarde zo belangrijk is:
Je kan marktgerelateerde activa opbouwen die leiden tot financiële waarde van de
onderneming:
o Een goede reputatie in de markt (goodwill)
o Installed base: Je kan het aantal gebruikers van jouw producten/ diensten vergroten
o Je kan partnerrelaties opstarten en onderhouden
Je kan recurrent cashflow genereren die van grote waarde kan zijn voor je bedrijf
2.2 Schaalvoordelen, economies of scope, gemiddelde & marginale kost
2.2.1 Schaalvoordelen
Schaalvoordelen (economies of scale) = Gemiddelde kost (per eenheid output) vermindert bij een
stijgende output
Vaste kosten worden gespreid over meer eenheden
Stijgende operationele efficiëntie, waardoor variabele kosten dalen
In het begin kan je de VK spreiden over heel veel eenheden om schaalvoordelen te creëren. Na
een bepaald punt moet je ook investeren in meer middelen om deze groei te kunnen financieren,
waardoor je eigenlijk schaalnadelen creërt. Schaalvoordelen is niet zomaar een recht-evenredige
rechte (eerder u-vormige curve).
, Minimum efficient scale = (Laagste) punt (op de curve) waarop de schaalvoordelen uitgeput zijn
Constante schaalopbrengsten = Gemiddelde kosten blijven constant tegenover de verandering in
hoeveelheid output (evenwijdig, geen voordeel, geen nadeel)
Schaalnadelen = De gemiddelde kost (per eenheid output) stijgt bij een stijgende output
2.2.2 Economies of Scope
Economies of scope/ voordelen van bereik = Het bedrijf kan besparen dankzij een breder bereik
van activiteiten. De onderneming gaat nieuwe markten verkennen door andere versies van een
product uit te brengen (vb. Lijmproducent gaat nu de lijm voor ducttape ook gebruiken voor post-
its)
Komt voor wanneer de kost om 2 versies van een product binnen 1 bedrijf te produceren kleiner
is dan de kost om die 2 versies in aparte bedrijven te produceren.
Formule: TC(Qx, Qy) < TC(Qx,0) + TC(0,Qy)
- TC = Total costs
2.2.3 Verschil tussen marginale en gemiddelde kosten
Marginale kosten = Met hoeveel nemen de kosten toe wanneer we 1 product meer produceren?
Formule: = MC
TC = Total cost
AC = Average cost
MC = Marginal cost
Q = Hoeveelheid producten
= Stijging in hoeveelheid producten
Gemiddelde kosten = De totale kosten van de hoeveelheid producten, gedeeld door het aantal
geproduceerde producten (wordt gebruikt om schaalvoordelen uit te leggen)
Formule: = AC
2.3 Afhankelijkheid / onafhankelijkheid in het creëren van waarde?
Vrijheid van een bedrijf hangt af van zaken als de beschikbare middelen in een land, regels en
wetgevingen, verwachtingen v d klanten
economie:
Micro-economie = Focus ligt op consumenten (huishoudens), producenten en afzonderlijke
goederen Individuele personen in de economie
Macro-economie = Focus ligt op gehele, geaggregeerde markt van een land (vb.: nationaal
Algemene economische systeem
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller louisblondeau. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $14.57. You're not tied to anything after your purchase.