Probleem 1
Wat is het verschil tussen een angst en fobie?
Anxiety Fear
Een algemeen gevoel van ongerustheid over Een alarm reactie die voorkomt uit direct
mogelijk gevaar in de toekomst. Vb. een tijger gevaar. Vb. een tijger in het echt.
achter dik glas in de dierentuin.
Geen duidelijke bron van angst. Vaak kan er Een duidelijke bron van angst, die door de
niet duidelijk wordt gezegd wat het gevaar is. meeste mensen als echt wordt ervaren.
Fear:
Een basis emotie, het activeert fight-or-flight response van het autonome zenuwstelsel. Hierdoor kunnen we snel
reageren wanneer we in contact staan met direct gevaar.
Wanneer de fear respone zonder reden voorkomt, noemen we dit een panic attack. De symptomen van een panic
attack lijken heel erg op die van fear, maar is er ook sprake van controle verliezen, bang om dood te gaan.
Fear en paniek hebben drie componenten:
- Cognitief/subjectief component: ik voel me bang, ik ga dood
- Fysiek component: versnelde hartslag en zwaar ademen
- Gedragscomponent: neiging om te vluchten.
Anxiety:
Anxiety response pattern is een complexe mix van onprettige emoties en cognities, deze zijn allebei meer op de
toekomst gericht, en breder dan fear. Anxiety heeft ook de drie componenten: cognitief, fysiek en gedrag.
- Cognitief: negatieve gedachten, zorgen over mogelijke toekomstige gevaren.
- Fysiek: gespannenheid, chronisch overaroused. Er is geen activatie van de fight-or-flight modes, maar het
bereid de persoon wel voor op gevaar.
- Gedrag: sterke neiging om situaties met mogelijk gevaar te ontwijken. Geen vlucht gedrag zoals bij fear.
De adaptieve functie van anxiety is dat een milde vorm van anxiety je prestatie kan verbeteren. Anxiety is
maladaptive (ziekelijk) wanneer het chronisch wordt, zoals bij mensen met een diagnose voor een anxiety disorder.
Zowel fear als angst: zijn erg conditioneerbaar. Wanneer een neutrale stimulus herhaaldelijk samengaan met een
onprettige stimulus, kan er een fear of anxiety response ontstaan voor de neutrale stimulus. Deze stimulus is dan een
geconditioneerde stimulus geworden.
Anxiety disorders hebben onrealistische, irratoinele fears of anxiety van hoge intensiteit. Het DSM-5 erkent vijf
verschillende anxiety disorders:
1. Specifieke fobieën
2. Social anxiety disorder (social phobia)
3. Panic disorder
4. Agorafobie (pleinvrees)
5. Gegeneraliseerde angst disorder
Fobie: De meest voorkomende anxiety disorder. Een aanhoudende en buiten proportionele angst voor een
specifiek object of situatie dat niet zorgt voor gevaar. Vaak beseffen de mensen zelf dat de angst
irrationeel is. Specifieke fobieën, sociale fobie en agorafobie vallen over fobieën.
Comorbiditeit: Het hebben van meerdere stoornissen
SPECIFIC PHOBIAS
, Een extreme, onredelijke, blijvende/hardnekkige angst die getriggerd wordt door een specifiek object of
situatie (hoogte, vliegen, dieren, injecties enz).
De fobie veroorzaakt extreme angst en paniek en het individu ontwikkelt avoidance strategieën. Vaak zijn de mensen
er wel bewust van dat de angst overdreven of onredelijk is (als je bvb vergelijken met reactie van anderen), maar
hebben een set van phobic beliefs geloven over een stimuli van een fobie die de angst en vermijding van de
stimulus/situatie in stand houdt. Vaak bevatten deze geloven waarom iets eng is en hoe ze moeten reageren erop.
Prevalentie:
- 12% tot 20% van volwassenen heeft een specific phobia op een bepaald punt van hun leven
o 75% met een specifieke fobie heeft ten minste een andere specifieke angst.
- Vrouwen hebben 2x meer kans dan mannen dat ze diagnosed worden met een specific phobia
- Er zijn culturele verschillen tussen de phobia’s, in westerse culturen is bijvoorbeeld een angst voor spinnen
een veelvoorkomende phobic, terwijl dit veel lager is bij Indian culturen.
- Ontstaat in kindertijd/adolescentie (van 7 -11 jaar), sommige wel eerder (zoals fobieën voor dieren) in de
kindertijd.
De subtypes van specifieke fobia’s in DSM-5
1. Dieren (vb. slangen, spinnen, honden, insecten, vogels)
2. Natuurlijke omgeving (vb. stormen, hoogtes, water)
3. Bloed-injectie-verwonding (vb. het zien van bloed, of een handicap, krijgen van injecties)
4. Situationeel (vb. OV, tunnels, bruggens, liften, vliegen, auto rijden, kleine ruimtes)
5. Overig (vb. overgeven of stikken).
Bloed-injectie-verwonding fobie:
- Zij ervaren niet alleen angst, maar ook (of zelfs meer) walging. Daarnaast laten ze een unieke
fysieke reactie zien: in plaats van versnelde hartslag en bloeddruk, is er juist sprake van een grote daling in
hartslag en bloeddruk. Gaat vaak samen met misselijkheid, duizeligheid en flauwvallen.
- De unieke lichamelijke reactie is er alleen bij blootstelling aan bloed of een verwonding. Waarschijnlijk een
evolutionaire verklaring: door flauwvallen minder bloedverlies en stoppen van de aanval.
- Dit type fobie is erg erfelijk.
- Bij 3 tot 4% van de populatie.
Psychoanalytisch standpunt (Freud):
Een fobie staat voor een afweer tegen angst, deze angst komt voor uit onderdrukte seksuele impulses van het id. Het
id impulse is te gevaarlijk om te kennen, daarom werd angst geassocieerd met iets externs dat een symbolische
relatie heeft met het id. De functie van een fobie is volgens Freud om de seksuele impuls te onderdrukken.
Veel kritiek: te speculatief, geen objectief bewijs
Learning standpunt:
Klassieke conditionering (Watson):
Gebruik maken van klassieke conditionering om fobieën uit te leggen, vb little albert & rat.
Conditioned stimulus – unconditioned stimulus – unconditioned repons – conditioned respons
De fear response kan gemakkelijk geconditioneerd worden door een neutrale stimulus herhaaldelijk te koppelen aan
een traumatisch of pijnlijke gebeurtenissen. Hierdoor wordt de neutrale stimulus geassocieerd met pijn. Je
ontwikkelt hierdoor een fobie voor de neutrale stimulus. Er is ook een kans dat de angsten worden gegeneraliseerd
met gelijke objecten/situaties.
Kritiek:
- Voor conditionering zijn traumatische ervaringen nodig, maar veel mensen met fobie kunnen geen
traumatische ervaring noemen als oorzaak.
- Niet iedereen die pijn of een trauma ervaart, ontwikkelt een fobie. Dus suggereert dat alleen conditionering
onvoldoende is voor het ontwikkelen van een fobie.
- Bij simpele conditionering modellen hebben alle stimuli een even groot kans op associatie, dat is niet zo.
Mensen hebben sneller een fobie voor dieren, hoogtes, water, donder, in plaats van voor messen, geweren,
elektriciteit.
- Conditionering geeft geen verklaring voor incubation wanneer de angst toeneemt na contact met de
stimulus, ook als geen traumatische ervaring volgt.
, Volgens conditionering leidt dit juist tot extinction/uitsterven (dus meer in aanraking minder angst), in
plaats van verhoging van de angst respons.
- Klassieke conditionering kan dus niet als verklaring voor alle fobieën worden gezien, maar wel de
ontwikkeling van een aantal fobieën, zoals angst voor de tandarts.
Vicarious conditioning direct conditioneren:
Het kijken naar iemand met een fobie met het fobie object, kan zorgen voor distress bij de observator. De angst
wordt overgegeven aan de observator.
Vb. onderzoek met apen die kijken naar wilde apen die bang zijn voor slangen. Dit werkte ook via een
videotape met wilde apen die bang zijn voor apen. Bewijs dat de media effect kan hebben op ontwikkeling
van fobieën.
Ook wanneer een niet fobisch iemand een nare ervaring ondergaat, kan dit geconditioneerd worden.
Vb. een jongen ziet zijn opa overgeven terwijl hij sterft. Ontwikkelt een fobie voor overgeven.
Individuele verschillen: verschillen in levenservaringen hebben veel invloed op het ontwikkelen van een
geconditioneerde fobie. Wanneer de individu al bekend is met de stimulus, is de kans op het ontwikkelen van fobie
veel kleiner. Sommige ervaringen zijn risico factoren en andere beschermende factoren voor het ontwikkelen van
fobieën.
Vb. Als ouders niet angstig zijn voor phobic objecten of situaties en het kind ziet dit vaak, kan het als
een beschermende factor zijn tegen een andere ouder die angstig reageert.
Ook kunnen ervaringen voor, tijdens en na de conditionering de mate van de fobie beïnvloeden.
Biologische oorzaken 2 dominante evolutionaire theorieën over fobieën:
1. Biological preparedness (Seligman) prepared learning
Theorie dat mensen een ingebouwde aanleg hebben voor fobieën voor dingen die ook onze voorouders bedreigden,
zoals slangen, water en hoogtes, niet voor nieuwe dingen als geweren, elektriciteit. De evolutie heeft bepaald voor
welke stimuli we gevoeliger zijn. Deze prepared fears zijn niet aangeboren, maar wel makkelijker te krijgen (je hebt
een predisposition voor de fobie)
Twee bewijzen hiervoor:
- Wanneer deelnemers door middel van klassieke conditionering een stimulus van slangen of spinnen te zien
krijgen, ontwikkelen ze veel sneller een angst, met minder extinction dan van een stimulus als een bloem of
huis.
- Laboratorium apen die nog nooit een slang hadden gezien, werden bang voor de slang door reacties van
wilde apen. Maar dit gold niet bij stimuli als een konijn of een bloem.
Deze dingen suggereren dat er niet aangeleerde aanleg is voor snel angst respons hebben voor sommige stimuli,
maar niet voor andere.
2. Non-associative fear acquisition model
Model dat stelt dat een aantal aangeboren, evolutionair-relevante angsten zijn. Deze ontwikkelen zich vanzelf,
hiervoor is geen traumatische ervaring nodig. Normaal gesproken: na herhaaldelijke blootstelling aan de stimulus,
vind er extinction plaats, en de angst verdwijnt. Wanneer dit niet gebeurd, het wen proces verkeerd gaat, ontwikkel
je dus een fobie.
Genetische en temperament variabelen beïnvloeden de snelheid en kracht van het conditioneren van een angst.
Voorbeeld: mensen die drager zijn van een serotonine-transporter gen, ontwikkelen sneller een fobie.
Tweelingstudie: eeneiige tweelingen hebben een grotere kans op het ontwikkelen van dezelfde dieren en
situationele fobieën, dan twee-eiige tweelingen.
Maar ook: uit twin-studies bleek dat de omgeving ook een rol speelt in het ontwikkelen van fobieën. Dit is dan weer
een bewijs dat fobieën ook aangeleerde gedragingen kunnen zijn.
Lagere sociaal economische status (SES): lage verbale vaardigheid grotere kans op een sociaal fobie.
Hier ook behaviour inhibition (zie verder).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller psychologiestudent1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.33. You're not tied to anything after your purchase.